ECLI:NL:RBOVE:2024:498

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
ak_22_2148
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek gebruik weegbrug; rechtbank niet gebleken dat voorschriften worden overtreden; rechtbank verklaart beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van Raalte. De zaak betreft een handhavingsverzoek dat door eisers is ingediend op 7 oktober 2021, waarin zij stellen dat voorschrift 3 van de omgevingsvergunning voor een weegbrug niet wordt nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, het college, het handhavingsverzoek op 29 november 2021 heeft afgewezen en dit besluit heeft gehandhaafd in een bestreden besluit van 27 oktober 2022. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 6 december 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en vertegenwoordigers van de derde partijen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de weegbrug in strijd met de vergunning wordt gebruikt. Voorschrift 3 van de vergunning staat alleen het wegen van vrachtwagens toe die producten laden of lossen van de inrichting aan de [adres 1]. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van de weegbrug enkel het daadwerkelijk wegen van vrachtwagens betreft en dat vrachtwagens die zich enkel melden zonder te wegen, geen overtreding van de vergunning opleveren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2148

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers (hierna: [eisers] (enkelvoud)),

gemachtigde: mr. R. Scholten,
en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder,

gemachtigde: K. Verouden - van Overdijk.
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[bedrijf 1] V.O.F.(de V.O.F.) en
[bedrijf 2] B.V.(de B.V.), beide uit [vestigingsplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: [derden] (enkelvoud)).

Inleiding

Bij besluit van 29 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van [eisers] van 7 oktober 2021 afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door [eisers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd, met aanvulling van de motivering van dat besluit.
Hiertegen heeft [eisers] beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hierbij waren [eiser 2] en [eiser 1] aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1]. Namens [derden] hebben [naam 2] en [naam 3] aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door ing. B.H. Wopereis.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
De V.O.F. exploiteert op het perceel [adres 1] een varkensbedrijf. Op het perceel [adres 2] exploiteert de B.V. een varkensbedrijf. Beide bedrijven beschikken over milieuvergunningen voor het in werking hebben van de varkenshouderijen. Beide bedrijven hebben dezelfde eigenaren: de aandeelhouders van de B.V. zijn tevens de vennoten van de V.O.F..
1.2
De woningen van [eisers] staan op de percelen [adres 3] en liggen tussen beide varkensbedrijven in. [eisers] en zijn familieleden ervaren geur- en geluidhinder van de bedrijfsactiviteiten op de naastgelegen percelen.
1.3
Bij besluit van 28 maart 2017 heeft verweerder aan de V.O.F. een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken van een weegbrug op de locatie aan de [adres 1] (hierna: de vergunning). Aan deze vergunning heeft verweerder voorschriften verbonden. Voorschrift 3 van de vergunning bepaalt dat het gebruik van de weegbrug uitsluitend is toegestaan voor vrachtwagens die producten laden of lossen van de inrichting aan de [adres 1].
1.4
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft [eisers] bij verweerder aangegeven dat hem is gebleken dat voorschrift 3 van de vergunning sinds jaar en dag niet wordt nageleefd. Volgens [eisers] hebben diverse transporteurs namelijk onafhankelijk van elkaar per e-mail verklaard dat zij, alvorens te laden of te lossen op de locatie aan de [adres 2], eerst moeten wegen op de locatie aan de [adres 1]. En ook dat zij, nadat er gelost of geladen is aan de [locatie 1], opnieuw moeten wegen aan de [locatie 2]. Dit leidt er volgens [eisers] toe dat kan worden geconcludeerd dat in strijd met de vergunning wordt gehandeld. [eisers] stelt al jarenlang met name veel verkeers- en geluidsoverlast te ondervinden van de verkeersbewegingen die gepaard gaan met deze illegale handelingen. In zijn brief van 7 oktober 2021 vraagt hij verweerder om hiertegen handhavend op te treden.
Bij het handhavingsverzoek zitten drie e-mails van transportondernemingen, waarin deze antwoord geven op vragen van [eisers] over de gang van zaken bij transporten van of naar de bedrijven van [derden] aan de [adres 1] en de [adres 2].
1.5
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft een toezichthouder van de Omgevingsdienst IJsselland (ODIJ) onderzoek gedaan en nadere informatie ingewonnen bij de transporteurondernemingen die met [eisers] hebben gecommuniceerd over de gang van zaken bij de transporten van en naar de bedrijven van [derden]. Op basis van de hierop verkregen informatie heeft verweerder in het primaire besluit het handhavingsverzoek afgewezen. In dit besluit concludeert verweerder dat veel vrachtwagens die laden en lossen op de locatie aan de [locatie 1] zich af- en aanmelden bij de locatie aan de [locatie 2], omdat dit de huislocatie van [derden] is en vanuit deze locatie de administratie van de aan- en afvoer van veevoer wordt geregeld. Volgens verweerder staat echter niet vast dat de vrachtwagens die laden en lossen aan de [locatie 1] ook worden gewogen op de locatie aan de [locatie 2]. Onder meer uit de bevindingen van eerdere controles dient te worden geconcludeerd dat dat niet het geval is, aldus verweerder in het primaire besluit. Daarbij heeft verweerder zich tevens op het standpunt gesteld dat uitsluitend van gebruik van de weegbrug sprake is als daadwerkelijk wordt gewogen.
Het bestreden besluit
2.1
Op 11 maart 2022 heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente Raalte
(de commissie) advies uitgebracht over het bezwaar van [eisers]. De commissie heeft verweerder geadviseerd om nader onderzoek in te stellen naar eventuele overtredingen van het toegestane gebruik van de weegbrug aan de hand van steekproefsgewijze controles gedurende een voldoende lange tijdspanne. De reden voor dit advies was met name dat uit het rapport van de ODIJ niet was gebleken dat ter plaatse van de weegbrug observaties zijn gedaan die de conclusie uit het onderzoek van de ODIJ ondersteunen. Daarnaast is de commissie van mening dat van een zorgvuldig onderzoek alleen sprake kan zijn wanneer de onderzoeksresultaten worden vastgelegd in een gedegen en nauwkeurig opgesteld onderzoeksrapport. Dat is voorafgaand aan het primaire besluit niet gebeurd. Tijdens de hoorzitting bij de commissie heeft verweerder aangegeven dat er wel enkele controles hebben plaatsgevonden, maar dat die niet schriftelijk zijn vastgelegd.
2.2.
Naar aanleiding van het advies van 11 maart 2022 heeft de ODIJ op meerdere momenten transporten bij de V.O.F. waargenomen en later de boekhouding daarop gecontroleerd. Ook heeft verweerder twee eerdere controles (van juli 2021 en 13 augustus 2021), die nog niet bij het primaire besluit waren betrokken, in het bestreden besluit meegenomen. Verder zijn op meerdere data langsrij-controles gehouden. Op basis van deze acties, waarnemingen en de daaruit verkregen bevindingen concludeert verweerder in het bestreden besluit onder meer het volgende:
- er zit een discrepantie tussen het aantal weegbonnen en de registraties van CCM-
transporten in het logboek. Het lijkt erop dat niet alle transporten worden
geregistreerd en dat niet wordt voldaan aan voorschrift 4 van de vergunning. Omdat het in dit geval echter gaat om een eventueel verkeerd gebruik van de weegbrug, is deze omstandigheid voor deze zaak niet relevant. Het is wel een aandachtspunt voor de toekomst;
- tijdens de controles en de check in de boekhouding is niet geconstateerd dat op de
weegbrug wordt gewogen ten behoeve van andere bedrijven;
- [derden] heeft aangegeven dat het voor zijn bedrijfsvoering noodzakelijk is dat de
(vaak buitenlandse) chauffeurs zich melden op de locatie aan de [adres 1].
Telefonische uitleg aan de chauffeurs over waar te lossen is niet voldoende gebleken;
- niet kan worden gesteld dat de weegbrug oneigenlijk wordt gebruikt. Weliswaar
roepen sommige leveringen vragen op, maar de daarop gegeven antwoorden van
[derden] zijn plausibel. Het is niet aantoonbaar dat op de weegbrug wordt gewogen ten behoeve van andere bedrijven.
- het fysiek melden van voertransporten bij de [adres 1] zorgt voor meer
transportbewegingen. Dat laat echter onverlet dat het aantal transportbewegingen
past binnen de geluidruimte die de vergunning biedt. Daarin ziet verweerder geen
aanleiding om het aantal transporten te beperken. Het leidt ook niet tot extra
overlast. Of nu wel of niet wordt gewogen, de gevolgen voor [eisers] zijn hetzelfde.
Op basis hiervan heeft verweerder in het bestreden besluit de afwijzing van het handhavingsverzoek, met aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
De beroepsgronden van [eisers]
3. [eisers] voert allereerst aan dat het onjuist en onrechtvaardig is dat verweerder onder het gebruik van de weegbrug uitsluitend het wegen rekent. Voorschrift 3 van de vergunning ziet er namelijk op dat de weegbrug enkel wordt gebruikt ten behoeve van de inrichting aan de [adres 1]. De achterliggende reden hiervan is de borging van het akoestisch onderzoek dat aan de vergunning ten grondslag ligt. Hieruit volgt volgens [eisers] dat vrachtverkeer dat niet laadt en/of lost op de locatie aan de [adres 1] daar niet is toegestaan. Die verkeersbewegingen leiden namelijk tot overlast. Dat vrachtwagens die elders gaan lossen of laden zich wel melden op de locatie aan de [adres 1] is dan ook in strijd met de vergunning, omdat dat geen vrachtverkeer is ten behoeve van die locatie. Daarnaast is [eisers] van mening dat hij met de overgelegde e-mails bij het handhavingsverzoek onmiskenbaar heeft aangetoond dat er geregeld vrachtwagens bij de locatie aan de [adres 1] komen wegen en vervolgens lossen op een andere locatie van [derden] (zoals die aan de [adres 2]).
Beoordeling van het beroep
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onder ‘gebruik van de weegbrug’, zoals bedoeld in voorschrift 3 van de vergunning, moet worden verstaan het daadwerkelijk wegen van vrachtwagens. Uit de formulering van dit voorschrift volgt dat uitsluitend vrachtwagens die producten laden of lossen van de inrichting aan de [adres 1] op de weegbrug mogen worden gewogen. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat een vrachtwagen die alleen op de weegbrug staat om zich te melden bij [derden], en dus niet wordt gewogen, geen overtreding van voorschrift 3 oplevert. Dat dit wellicht afdoet aan het doel waarvoor voorschrift 3 in de vergunning is opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Voorschrift 3 heeft betrekking op welk vrachtverkeer gebruik mag maken van de weegbrug. Taalkundig gezien volgt hieruit dat dit voorschrift bepaalt welk vrachtverkeer op de weegbrug mag worden gewogen.
4.2
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat één keer is waargenomen dat een vrachtwagen die ging laden en/of lossen op twee locaties, waaronder die aan de [adres 1], op de weegbrug is gewogen. Verweerder heeft dit aangemerkt als niet strijdig met voorschrift 3 van de vergunning. De rechtbank volgt verweerder hierin.
4.3
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat voorschrift 3 van de vergunning is overtreden. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van [eisers] en de daarbij gevoegde emailcorrespondentie met transportondernemingen heeft verweerder contact opgenomen met die ondernemingen. Die hebben daarop nadere informatie verstrekt en de verklaringen die tegenover [eisers] zijn gedaan nader toegelicht en genuanceerd. Vervolgens heeft verweerder naar aanleiding van het advies van de commissie meer onderzoek gedaan naar eventuele overtredingen van voorschrift 3. Met de overgelegde stukken heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat niet kon worden vastgesteld dat daarvan sprake is. Wat [eisers] hiertegen naar voren heeft gebracht is onvoldoende om te concluderen dat voorschrift 3 van de vergunning wel is of wordt overtreden.
4.4
Voor zover [eisers] heeft aangevoerd dat sprake is van overtreding van voorschrift 4 van de vergunning dan wel dat op andere wijze in strijd met deze vergunning wordt gehandeld, merkt de rechtbank op dat het handhavingsverzoek van 7 oktober 2021 daar niet op ziet. Die beroepsgrond valt daarom buiten de beoordeling van dit geschil.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eisers] geen gelijk krijgt. [eisers] krijg daarom het griffierecht niet terug en ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.