ECLI:NL:RBOVE:2024:4978

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
84/086370-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en gebruik van valse geschriften door ondernemer

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig werd bevonden aan belastingfraude en het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden. De zaak betreft meerdere feiten van belastingfraude, waaronder het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting, en het indienen van een valse aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) in het kader van de coronamaatregelen. De verdachte had opzettelijk onjuiste bedragen opgegeven in zijn aangiften, wat resulteerde in een te laag bedrag aan te betalen belasting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met het doel om de Belastingdienst te misleiden en onterecht belastingteruggave te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de onjuiste aangiften, maar ook dat hij gebruik heeft gemaakt van valse documenten om zijn aanvraag voor financiële steun te onderbouwen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van het handelen van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige belastingfraude, wat heeft geleid tot een aanzienlijk nadeel voor de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84/086370-22 (P)
Datum vonnis: 26 september 2024
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 9 januari 2021 samen met een ander of alleen opzettelijk een onjuiste/onvolledige aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020 ten name van de eenmanszaak [bedrijf 1] heeft gedaan en/of heeft laten doen;
feit 2:in de periode van 26 augustus 2020 tot en met 26 september 2021 samen met een ander of alleen opzettelijk onjuiste/onvolledige aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekering over de jaren 2019 en 2020 heeft gedaan en/of heeft laten doen;
feit 3:in de periode van 1 december 2020 tot en met 27 december 2020 samen met een ander of alleen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse en/of vervalste TVL-aanvraag over het vierde kwartaal 2020, een (kopie) aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 en een (kopie) suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 door deze geschriften te verzenden en/of te verstrekken aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij, op of omstreeks 9 januari 2021, in de gemeente Eemsdelta en/of in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), en/of alleen,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de omzetbelasting ten name van [verdachte], al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1], over:- het vierde kwartaal van het jaar 2020 (DOC-001),
onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben doen/laten doen,
door op/in de ingeleverde/ingediende aangifte,
een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting, en/of een onjuist bedrag aan voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;2
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 augustus 2020 tot en met 26 september 2021 , in de gemeente Delfzijl en/of in de gemeente Eemsdelta en/of in de gemeente Leek en/of in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten: een of meer (digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [verdachte] over:- het jaar 2019 (DOC-006), en/of- het jaar 2020 (DOC-004),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebbendoen/laten doen,
door (telkens) op/in de ingeleverde/ingediende aangifte(n),
een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven;3
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 27 december 2020, in de gemeente Delfzijl, en/of de gemeente Den Haag, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), en/of alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van drie, althans één of meer vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het/deze echt en onvervalst, te weten:- een TVL-aanvraag over het vierde kwartaal 2020 ([nummer])(DOC-020), en/of- een (kopie) aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 (DOC-014),en/of- een (kopie) suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019(DOC-013),
ten name van de eenmanszaak [bedrijf 1], en/of [verdachte],
bestaande die vervalsing en/of die valsheid hierin dat in voornoemde TVL-aanvraag en/of (kopie) aangifte omzetbelasting en/of (kopie) suppletieaangifte een onjuiste referentieomzet en/of gerealiseerde omzet is aangegeven en/of vermeld, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), de hiervoor genoemde TVL-aanvraag en/of (kopie) aangifte omzetbelasting en/of (kopie) suppletieaangifte omzetbelasting (telkens) aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten behoeve van een aanvraag voor financiële ondersteuning in het kader van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten heeft verzonden en/of verstrekt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Op 27 december 2020 ontving de Belastingdienst een suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2019 ten name van de eenmanszaak [bedrijf 1]. Deze suppletie viel de controleambtenaren van de Belastingdienst op vanwege de omzetbedragen en de bedragen aan voorbelasting die werden opgegeven. In de aangifte is als omzet algemeen tarief een bedrag van € 1.888.845,00 aangegeven, terwijl in de oorspronkelijke aangifte over dit vierde kwartaal 2019 een omzet van € 12.434,00 is vermeld. Vervolgens zijn in een tijdsbestek van enkele uren nog twee suppleties over dit tijdvak ingediend. De verantwoorde omzet in de tweede suppletieaangifte bedraagt € 12.500,00. De derde suppletieaangifte betreft een nihilaangifte. Een kopie van de eerste suppletieaangifte over het vierde kwartaal 2019 is gebruikt ter onderbouwing van een aanvraag Tegemoetkoming Vaste Lasten bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: RVO). Deze regeling is in het leven geroepen om ondernemers, die financieel nadeel ondervonden als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van het coronavirus, financieel te ondersteunen.
Begin januari 2021 ontving de Belastingdienst een aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020. In deze aangifte is een omzet van € 245.657,00 verantwoord en is tevens verzocht om teruggaaf van een bedrag van € 97.648,00 aan omzetbelasting. Gelet op de door de Belastingdienst geconstateerde onregelmatigheden heeft de Belastingdienst het hoge verzoek om teruggaaf geblokkeerd. Vervolgens heeft de Belastingdienst besloten tot het instellen van een boekenonderzoek en zijn de bankmutaties van de eenmanszaak opgevraagd. Uit de bankmutaties volgen geen inkomende geldstromen zoals aangegeven in de (suppletie)aangiften omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 en 2020 ten name van [bedrijf 1] en de aangifte inkomstenbelasting 2019 van verdachte. Naar aanleiding van die uitkomst is door de FIOD het strafrechtelijk onderzoek ‘Balerno’ gestart. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De redengevende feiten en omstandigheden (feiten 1 en 2)
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is de eenmanszaak [bedrijf 1] opgericht op 16 september 2014 en is zij gevestigd aan de [adres] in [plaats]. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit groothandel in voedings- en genotsmiddelen, dienstverlening voor vervoer over water, expediteurs, cargadoors, bevrachters en andere tussenpersonen in het goederenvervoer en groothandel in vis, schaal- en weekdieren. Daarnaast staat in het uittreksel beschreven dat de exploitatie van [bedrijf 1] bestaat uit de in- en verkoop van vis, groothandel in duty-free artikelen en overige consumentenartikelen, bevoorrading van vissersschepen voor wat betreft voedsel, brandstof en overige goederen alsmede het verlenen van diensten ten behoeve van het aanmeren, lossen en laden van schepen. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel is verdachte eigenaar van de eenmanszaak. [3]
Op 9 januari 2021 is een aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 ten name van [bedrijf 1] ingediend. Op de aangifte is als omzet laag tarief een bedrag van € 245.657,00 aangegeven. Het bedrag aan verschuldigde omzetbelasting bedraagt volgens deze aangifte € 22.198,00. Daarnaast is in deze aangifte € 119.757,00 als voorbelasting aangegeven, waardoor een bedrag aan omzetbelasting van € 97.648,00 wordt teruggevraagd. [4]
De aangifte omzetbelasting vertoonde volgens de controleambtenaren van de Belastingdienst een afwijkend patroon ten opzichte van de eerder ingediende aangiften omzetbelasting. Immers, de aangegeven omzet in de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 betrof € 245.657,00, terwijl in eerdere kwartalen van dat jaar de omzet varieerde van € 4.510,00 tot € 40.501,00. Daarnaast betrof de voorbelasting in de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 € 119.757,00, terwijl deze in eerdere kwartalen varieerde van € 622,00 tot € 3.181,00.
Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst op 25 januari 2021 een boekenonderzoek omzetbelasting aangekondigd. [5]
Op 29 januari 2021 is een tweede aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 ingediend ten name van [bedrijf 1]. Deze aangifte is ingediend door [bedrijf 2]. Op de aangifte wordt als omzet laag tarief een bedrag van € 58.803,00 aangegeven. Het bedrag aan verschuldigde omzetbelasting bedraagt volgens deze aangifte € 7.483,00 Daarnaast is in deze aangifte € 8.341,00 als voorbelasting aangegeven, waardoor een bedrag aan omzetbelasting van € 858,00 wordt teruggevraagd. [6]
Aangezien de tweede aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 afwijkt van de initieel ingediende aangifte, heeft de heer Huisman, werkzaam als controleambtenaar bij de Belastingdienst, op 1 februari 2021 een brief aan verdachte verzonden waarin werd verzocht om de administratie over voornoemd kwartaal te overhandigen. [7] Omdat er geen stukken werden aangeleverd, zijn de bankmutaties van de bankrekeningen van verdachte en de eenmanszaak opgevraagd. Uit de analyse van de inkomende geldstromen volgt dat er geen aansluiting kon worden gemaakt tussen de bankmutaties en de oorspronkelijk ingediende aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020.
Daarnaast constateerde de Belastingdienst naar aanleiding van het boekenonderzoek verschillen tussen de ontvangsten via de bankrekeningen en de aangiften inkomstenbelasting over 2019 en 2020.
Op 26 augustus 2020 heeft de Belastingdienst een aangifte inkomstenbelasting over 2019 van verdachte ontvangen. [8] De aangifte inkomstenbelasting over 2020 van verdachte is op
26 september 2021 ingediend. [9]
Uit onderzoek volgt dat een deel van de mutaties zichtbaar op de bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] zijn verwerkt in de administratie op basis waarvan de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting over het jaar 2019 werden opgesteld. Op de privébankrekeningen van verdachte zijn echter ook inkomende geldstromen te zien voor een totaalbedrag van € 59.182,02. Deze inkomende geldstromen, afkomstig van Ierse ondernemingen, zijn niet opgenomen in de administratie van de eenmanszaak van verdachte en zijn ook niet in de aangifte inkomstenbelasting 2019 verwerkt. [10] Ook in 2020 kwamen er op een privébankrekening van verdachte geldstromen binnen voor een totaalbedrag van € 54.328,05. Deze gelden zijn niet verantwoord in de aangifte inkomstenbelasting over 2020. Door de FIOD is berekend dat in de aangifte inkomstenbelasting over 2019 ten onrechte € 18.150,00 aan ontvangen inkomsten niet is aangegeven. [11] In 2020 bedraagt het ontvangen inkomen dat niet is aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting € 18.000. [12]
4.3.2
Overwegingen van de rechtbank
Feit 1
4.3.2.1 De onjuistheid van de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat op 9 januari 2021 een aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 ten name van [bedrijf 1] is ingediend bij de Belastingdienst. Op de aangifte is als omzet laag tarief een bedrag van € 245.657,00 aangegeven. Het bedrag aan verschuldigde omzetbelasting bedraagt volgens deze aangifte € 22.198,00. Daarnaast is in deze aangifte een bedrag van € 119.757,00 als voorbelasting aangegeven, waardoor een bedrag aan omzetbelasting van € 97.648,00 wordt teruggevraagd.
Uit analyse van de bankmutaties volgt dat er geen inkomende geldstromen aanwezig zijn die een omzet van € 245.657,00 kunnen verantwoorden.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de FIOD, zakelijk weergegeven, verklaard dat de in de (eerste) aangifte omzetbelasting opgegeven gerealiseerde omzet over het vierde kwartaal 2020 onjuist is. [13]
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden en het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 ten name van [bedrijf 1] onjuiste informatie bevat. Aangezien in de aangifte een hoger bedrag aan omzet is verantwoord dan in werkelijkheid het geval was, zijn in de aangifte een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en een onjuist bedrag aan voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting vermeld.
4.3.2.2 De betrokkenheid van verdachte
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die de onjuiste aangifte omzetbelasting heeft ingediend dan wel heeft laten indienen bij de Belastingdienst.
Verdachte heeft verklaard dat hij de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 niet heeft ingediend en dat hij niet weet wie dit wel heeft gedaan. [14] De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Uit het dossier volgt dat de aangifte omzetbelasting op 9 januari 2021 is ingediend via de website van de Belastingdienst (de inlogpagina “Mijn Belastingdienst Zakelijk”) waarbij is ingelogd met behulp van de persoonlijke inloggegevens (DigiD) van verdachte. [15] Verdachte heeft verder verklaard dat hij de inlogcodes nooit aan iemand anders heeft gegeven. [16]
De rechtbank concludeert, bij gebreke van enig (reëel) alternatief scenario, op basis van het voorgaande dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die opzettelijk de onjuiste aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 heeft ingediend bij de Belastingdienst, en dat hij dit opzettelijk heeft gedaan met als doel om de Belastingdienst te bewegen tot het ten onrechte uitkeren van een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting. Immers, nu verdachte wist dat de aangegeven omzet niet strookte met de werkelijke omzet en uit niets blijkt dat sprake is van een onbewuste fout, moet hij worden geacht met opzet een onjuist omzetbedrag te hebben vermeld. Dit strekt ertoe dat te weinig belasting wordt geheven in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.3.2.3 Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat tussen verdachte en een of meer anderen een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen.
Feit 2
4.3.2.4 De onjuistheid van de aangiften inkomstenbelasting 2019 en 2020
De Belastingdienst heeft op 26 augustus 2020 respectievelijk 26 september 2021 de aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2019 en 2020 van verdachte ontvangen.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat zakelijke inkomsten die op de privébankrekeningen van verdachte binnenkwamen, niet zijn verantwoord op de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2019 en 2020.
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat hij geldbedragen van Ierse krabbenvissers op zijn privérekeningen kreeg gestort als betaling voor het halen van boodschappen, waarbij verdachte een provisie kreeg van € 150,00 per schip. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht hij deze (neven)inkomsten had doorgegeven aan zijn accountant, zodat deze bedragen op zijn aangiften inkomstenbelasting zouden worden vermeld, maar dat hij dit niet zeker weet. [17]
Uit onderzoek van de Belastingdienst volgt dat in de jaren 2019 en 2020 op de privébankrekeningen van verdachte in totaal € 56.182,02 respectievelijk € 54.328,05 is ontvangen van Ierse ondernemingen, zonder dat de hieruit voortvloeiende inkomsten zijn verantwoord in de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2019 en 2020. Doordat niet alle inkomsten zijn verwerkt in de aangiften inkomstenbelasting zijn deze onjuist en onvolledig en is er uiteindelijk te weinig (inkomsten)belasting geheven.
4.3.2.5 Het opzet van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet bewust voornoemde inkomsten niet heeft laten aangeven op zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2019 en 2020. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het laten indienen van de onjuiste en onvolledige aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2019 en 2020. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is als eigenaar van zijn eenmanszaak de normadressaat van de in de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen bepalingen over het tijdig en juist en volledig indienen van aangiften inkomsten- en omzetbelasting bij de Belastingdienst en hij is daar verantwoordelijk voor. Uit niets is gebleken dat de accountant, aan wie verdachte het opstellen en indienen van de betreffende aangiften had uitbesteed, daarbij fouten heeft gemaakt in die zin dat in beide aangiften de inkomsten verkregen van de krabbenvissers achterwege is gelaten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte die inkomsten niet heeft doorgegeven aan de accountant. De rechtbank acht de verklaring van verdachte inhoudende dat hij denkt de inkomsten te hebben doorgegeven maar dit niet zeker weet – waarmee hij kennelijk heeft willen zeggen dat als hij de inkomsten niet heeft doorgegeven, dat per ongeluk is gegaan –, ongeloofwaardig. Verdachte wist dat hij deze inkomsten had genoten, hij wist dat die moesten worden aangegeven, en hij wist dus ook dat de in de aangiften opgenomen bedragen belastbaar inkomen en te betalen inkomstenbelasting niet konden kloppen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
4.3.2.6 Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat tussen verdachte en een of meer anderen een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen.
Feit 3
4.3.2.7 De redengevende feiten en omstandigheden (feit 3)
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
In het voorjaar van 2020 kreeg Nederland – net als de rest van de wereld – te maken met de coronacrisis. Ondernemers, werkenden en bedrijven werden als gevolg daarvan geconfronteerd met maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van het coronavirus (COVID-19). Deze maatregelen hadden veelal een negatief effect op de omzet en daarmee op het bedrijfsresultaat van bepaalde ondernemingen. Om gedupeerde bedrijven te helpen, heeft de overheid verschillende steunmaatregelen aangeboden, waaronder financiële ondersteuning op grond van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (verder: TVL). De TVL kon onder bepaalde voorwaarden voor de periode vanaf 1 juni 2020 worden aangevraagd. Een van die voorwaarden betrof een omzetverlies van 30% als gevolg van de coronacrisis.
Op 1 december 2020 ontving de RVO op naam van [bedrijf 1] een aanvraag voor financiële ondersteuning in het kader van de TVL-regeling over het vierde kwartaal 2020. Verdachte was daarbij opgegeven als contactpersoon van [bedrijf 1]. In de TVL-aanvraag is vermeld dat de gerealiseerde omzet over het vierde kwartaal 2019 € 1.888.845,00 is geweest en dat verwacht werd dat de omzet over het vierde kwartaal 2020 € 0,00 zou gaan bedragen. [18] Ter onderbouwing van de TVL-aanvraag is een kopie van de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 verstrekt. In deze aangifte is een omzet algemeen tarief van € 1.888.845 vermeld. [19]
Tijdens de behandeling van de aanvraag constateerde de RVO dat de overgelegde kopie van de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 niet correspondeerde met de oorspronkelijke aangifte over dit kwartaal die bij de Belastingdienst is ingediend, waarop een omzet algemeen tarief is vermeld van € 12.434,00. [20] Op 23 december 2020 heeft de RVO verdachte op de hoogste gesteld van haar bevindingen en verdachte in de gelegenheid gesteld de omzet van [bedrijf 1] (beter) te onderbouwen. [21] Op 27 december 2020 heeft verdachte op het bericht van de RVO gereageerd. In dit bericht staat dat de accountant het niet goed had gedaan en wordt in de bijlage een kopie van een suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 meegestuurd. Volgens verdachte bevat deze suppletieaangifte de juiste cijfers. [22] In deze suppletieaangifte is een omzet van € 1.888.845,00 opgegeven. [23]
Aangezien de Belastingdienst in een tijdsbestek van vijf uren drie suppletieaangiften heeft ontvangen over het vierde kwartaal 2019 ten name van [bedrijf 1] waarop uiteenlopende bedragen zijn vermeld, heeft zij besloten tot het uitvoeren van een boekenonderzoek. Hieruit is gebleken dat de in de (eerste) suppletieaangifte vermelde bedragen aan omzet van € 1.888.845,00 en verschuldigde omzetbelasting van € 396.657,00 niet kunnen worden verklaard door de inkomende en uitgaande geldstromen op de bankrekeningen van verdachte en zijn eenmanszaak. [24]
4.3.2.8 Valse geschriften
Gelet op het voorgaande staat vast dat op 1 december 2020 op naam van [bedrijf 1] een aanvraag voor financiële ondersteuning in het kader van de TVL bij de RVO is ingediend. In de aanvraag is een gerealiseerde omzet over het vierde kwartaal 2019 van € 1.888.845,00 vermeld. Op het aanvraagformulier is bij de ondertekening verklaard dat de gegevens naar waarheid zijn ingevuld. Ter onderbouwing van de gedane aanvraag werd eerst een kopie van de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 meegestuurd. Vervolgens is een kopie van een suppletieaangifte omzetbelasting over dit kwartaal overgelegd aan de RVO.
Verdachte heeft bij de FIOD, zakelijk weergegeven, verklaard dat de opgegeven gerealiseerde omzet van € 1.888.845,00 niet klopt en dat hij het verschil in omzet met de aanvankelijk ingediende aangifte bij de Belastingdienst niet kan verklaren. [25]
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden en het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de aan de RVO verstrekte TVL-aanvraag, aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 en suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 onjuiste informatie bevatten en dus vals zijn. In voornoemde geschriften is ten onrechte vermeld dat [bedrijf 1] een omzet had behaald van € 1.888.845,00, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was.
4.3.2.9 Opzettelijk gebruik maken
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte gebruikt heeft gemaakt van de valse geschriften als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Volgens vaste jurisprudentie is hiervan sprake wanneer het geschrift daadwerkelijk wordt gebruikt ter misleiding van een ander. Verdachte moet daarbij op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet hebben gehad op het gebruik van het valse geschrift en op het valse karakter daarvan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft bij de FIOD ontkend dat hij de TVL-aanvraag bij de RVO heeft ingediend en dat hij niet weet wie dit wel heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat zijn telefoon misschien is gehackt. Verder heeft verdachte verklaard dat de opgegeven omzet op de aangifte en de suppletieaangifte niet klopt, maar dat hij deze aangiften niet heeft ingediend.
Uit het dossier volgt dat de TVL-aanvraag op 1 december 2020 om 21:09 uur is ingediend. Op de aanvraag is de naam van verdachte en het e-mailadres “[e-mailadres]” vermeld. Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat dit zijn e-mailadres is en dat alleen hij van dit e-mailadres gebruik maakt. [26] Voorts volgt uit het dossier dat ten tijde van de aanvraag is ingelogd met de persoonlijke inloggegevens van verdachte (DigiD) bij de webdienst van het Ministerie van Economische Zaken, waarbij een sms-verificatie heeft plaatsgevonden via het telefoonnummer van verdachte. [27] Met betrekking tot de vraag of ook anderen van zijn telefoon gebruikmaken, verklaart verdachte:
“daar moet iedereen met zijn poten vanaf blijven. Iedereen”. [28] Tot slot stelt de rechtbank vast dat niemand behalve verdachte heeft of zou kunnen hebben geprofiteerd van de aangevraagde TVL; op de aanvraag is het rekeningnummer van de eenmanszaak van verdachte vermeld.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die de valse TVL-aanvraag en kopie van de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 heeft verzonden naar en verstrekt aan de RVO. De verklaring van verdachte, inhoudende, dat zijn telefoon misschien zou zijn gehackt, zal de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde schuiven, nu daarvoor uit het dossier geen enkel aanknopingspunt volgt en overigens ook volstrekt niet valt in te zien waarom iemand dat zou doen om vervolgens een dergelijke valse aanvraag te doen.
Voor wat betreft de aan de RVO verstrekte suppletieaangifte stelt de rechtbank vast dat in het bericht, waarbij deze suppletieaangifte als bijlage is gevoegd, is vermeld dat de accountant het niet goed zou hebben gedaan en dat een bijlage werd meegestuurd met de ‘juiste’ cijfers. Onder dit bericht zijn de namen van verdachte en zijn eenmanszaak vermeld. Vervolgens werd door de RVO een automatisch bericht verzonden naar voornoemd
e-mailadres van verdachte met de mededeling dat de gegevens in goede orde zijn ontvangen. [29] Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat het verdachte geweest moet zijn die voornoemde suppletieaangifte naar de RVO heeft verzonden en die daarmee heeft verstrekt.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan de RVO overgelegde valse geschriften opzettelijk gebruikt met als doel om aan te tonen dat [bedrijf 1] voldeed aan de in de TVL-regeling gestelde voorwaarde van omzetverlies, zodat zij in aanmerking zou komen voor het verkrijgen van een TVL. De kopieën van de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 en de suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 dienden aldus als bewijs voor de op de aanvraag gerealiseerde omzet van [bedrijf 1] over voornoemde periode.
Doordat de RVO kennis heeft genomen van de valse aangiften werd haar een valse voorstelling van zaken gegeven. Door die aangiften verkeerde zij immers in de veronderstelling dat [bedrijf 1] ten gevolge van de coronamaatregelen daadwerkelijk omzetverlies had geleden. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.
4.3.2.10 Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat tussen verdachte en een of meer anderen een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij, op 9 januari 2021 in Nederland, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de omzetbelasting ten name van [verdachte], al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1], over:- het vierde kwartaal van het jaar 2020 (DOC-001),onjuist heeft gedaan, door op/in de ingeleverde/ingediende aangifte,een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting, en een onjuist bedrag aan voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven,terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
2
hij, op meer tijdstippen in de periode van 26 augustus 2020 tot en met 26 september 2021, in Nederland, (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten: een (digitale) aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [verdachte] over:- het jaar 2019 (DOC-006), en- het jaar 2020 (DOC-004),(telkens) onjuist en onvolledig heeft laten doen, door (telkens) op/in de ingeleverde/ingediende aangifte, een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen op te doen/laten opgeven,terwijl die feiten (telkens) ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven;
3
hij, op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 27 december 2020, in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van drie valse geschriften, zijnde (telkens) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, te weten:
- een TVL-aanvraag over het vierde kwartaal 2020 ([nummer]) (DOC-020), en- een (kopie) aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 (DOC-014), en- een (kopie) suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 (DOC-013),
ten name van de eenmanszaak [bedrijf 1], en/of [verdachte], bestaande die valsheid hierin dat in voornoemde TVL-aanvraag en (kopie) aangifte omzetbelasting en (kopie) suppletieaangifte een onjuiste referentieomzet en gerealiseerde omzet is aangegeven en vermeld, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, de hiervoor genoemde TVL-aanvraag en (kopie) aangifte omzetbelasting en (kopie) suppletieaangifte omzetbelasting (telkens) aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten behoeve van een aanvraag voor financiële ondersteuning in het kader van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten heeft verzonden en verstrekt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 en 69 AWR en artikel 225 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
6.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door een aangifte omzetbelasting van zijn eenmanszaak en twee aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opzettelijk onjuist te doen. Het handelen van verdachte heeft een nadeel voor de maatschappij veroorzaakt van € 108.548,00. Het systeem van omzetbelasting is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een (rechts)persoon een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan de verschuldigde omzetbelasting of teruggave daarvan vaststelt. Door aangiften te doen die niet stroken met de werkelijkheid, wordt het systeem van de belastingheffing ondergraven.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Nadat er regelingen van kracht waren geworden om ondernemers die getroffen waren door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van het coronavirus tegemoet gekomen, is er namens de eenmanszaak, waar verdachte de eigenaar van was, een TVL-aanvraag over het vierde kwartaal 2020, een valse aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 en een valse suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2019 ingediend bij de RVO teneinde voor deze tegemoetkoming in aanmerking te kunnen komen. Verdachte heeft getracht misbruik te maken van gemeenschapsgeld dat niet voor hem was bestemd. Dat er uiteindelijk over het vierde kwartaal 2020 geen geldbedragen door de RVO aan de eenmanszaak van verdachte zijn uitgekeerd, is niet aan verdachte te danken geweest, maar aan het handelen van oplettende controleambtenaren van de Belastingdienst. De TVL-aanvraag over dat kwartaal had kunnen leiden tot een voorschot van € 72.000,00. Bovendien heeft verdachte het vertrouwen dat men in het maatschappelijk verkeer moet kunnen hebben dat dergelijke documenten naar waarheid worden ingevuld en met juiste, waarheidsgetrouwe bijlagen, worden ingediend op ernstige wijze beschaamd. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij bij het plegen van voormelde feiten zich kennelijk slechts heeft laten leiden door geldelijk gewin, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij het benadelingsbedrag in grote mate bepalend is. Deze oriëntatiepunten vermelden de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden (of een daarmee overeenstemmende taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf) bij een fraude-benadelingsbedrag van € 70.000,00 tot € 125.000,00.
Verdachte heeft blijkens zijn bij de FIOD afgelegde verklaringen geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en hij is niet ter terechtzitting verschenen. Gelet daarop, en bij gebrek aan enige bijzondere omstandigheid die tot een andere conclusie zou kunnen leiden ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de
oriëntatiepunten die in eerste instantie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voorschrijven. Alles afwegend zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. ing. M.S. de Waard, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas en
mr. C.L. Struik, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024.
Buiten staat
Mr. De Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst / FIOD met nummer 70068 / Balerno. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verdenkingen van 10 juli 2023, AMB-001-02.
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 14 juli 2022, betreffende [bedrijf 1], DOC-024.
4.Een geschrift, te weten een aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 ten name van [bedrijf 1], DOC-001.
5.Een geschrift, te weten “Logboek Belastingdienst boekenonderzoek controle omzetbelasting”, DOC-003.
6.Een geschrift, te weten een (tweede) aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020 ten name van [bedrijf 1], DOC-002.
7.Een geschrift, te weten “Logboek Belastingdienst boekenonderzoek controle omzetbelasting”, DOC-003.
8.Geschriften, te weten een ambtsedige verklaring inkomstenbelasting over de jaren 2019 en 2020 van verdachte, DOC-042 en de aangifte inkomstenbelasting 2019 t.n.v. verdachte, DOC-006.
9.Geschriften, te weten een ambtsedige verklaring inkomstenbelasting over de jaren 2019 en 2020 van verdachte, DOC-042 en de aangifte inkomstenbelasting 2020 t.n.v. verdachte, DOC-004.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 juli 2023, AMB-003-01.
11.Een geschrift, te weten inkomende geldstromen 2019 uit Ierland en berekening, DOC-039.
12.Een geschrift, te weten inkomende geldstromen 2020 uit Ierland en berekening, DOC-040.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 maart 2023, V-001-01, p. 4, derde alinea.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 maart 2023, V-001-01, p. 4, eerste alinea.
15.Een geschrift te weten een DigiD-logbestand van [verdachte], DOC-031.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 maart 2023, V-001-01, p. 4, zevende en achtste alinea.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 maart 2023, V-001-01, p. 9 en 10.
18.Een geschrift, te weten een aanvraag TVL over het vierde kwartaal 2020 ten name van [bedrijf 1], DOC-020.
19.Een geschrift, te weten een (kopie) aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 ten name van [bedrijf 1], DOC-014.
20.Een geschrift, te weten een aangifte omzetbelasting over vierde kwartaal 2019 ten name van [bedrijf 1], DOC-010.
21.Een geschrift, te weten een bericht van de RVO aan verdachte inzake de TVL-aanvraag over het vierde kwartaal 2020, DOC-015.
22.Een geschrift, te weten een bericht van [verdachte] aan de RVO inzake de TVL-aanvraag over het vierde kwartaal 2020, DOC-016.
23.Een geschrift te weten een (kopie) suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 ten name van [bedrijf 1], DOC-013.
24.Het overzichtsproces-verbaal van 31 juli 2023, AD-001-01, p. 5 en 6.
25.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 maart 2023, V-001-01, p. 6, vijfde alinea.
26.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 maart 2023, V-001-01, p. 3, vierde alinea.
27.Een geschrift te weten een DigiD-logbestand van [verdachte], DOC-031.
28.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 maart 2023, V-001-01, p. 4, derde alinea.
29.Een geschrift, te weten een e-mailbericht van de RVO aan [verdachte] (ontvangstbevestiging antwoord), DOC-041.