ECLI:NL:RBOVE:2024:4969

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
08/182568-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een nepvuurwapen en wapenbezit

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een nepvuurwapen en illegaal wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder het bedreigen van politieambtenaren met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De feiten vonden plaats op 2 juni 2024, toen de verdachte, tijdens een politie-interventie, een nepvuurwapen uit het raam hield en schietbewegingen maakte richting de verbalisanten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, de verbalisanten angst aanjoeg en hen in gevaar bracht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 64 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te melden bij de reclassering en werd er een aantal bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een verbod op het gebruik van alcohol en drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand en eerdere veroordelingen, een hoog recidiverisico vertoonde. De vorderingen van de benadeelde partijen, die immateriële schadevergoeding vroegen, werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank besloot ook dat het in beslag genomen nepvuurwapen onttrokken moest worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/182568-24 (P)
Datum vonnis: 26 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] (Polen),
nu verblijvende in de PI [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Kok, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen
[slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door mevrouw [naam] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 12 september 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het bedreigen van de verbalisanten [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]) met een nepvuurwapen;
feit 2:het voorhanden hebben van een (nep) long rifle geweer;
feit 3:de bedreiging van [slachtoffer 2].
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 2], werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland en/of [slachtoffer 3], werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland en/of [slachtoffer 1], werkzaam als aspirant bij de Eenheid Oost-Nederland,
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen "je hebt hier niets te zoeken, ga weg anders ga ik jullie schieten", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking, en/of
- door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit het raam te houden en/of (vervolgens) te richten op voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of
- door (vervolgens) met zijn handen schietbewegingen te maken naar/richting voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1],
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] in diens/hun
hoedanigheid van ambtenaar van de politie;
2
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Zwolle, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een long rifle geweer voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 2], werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en/of zijn collega politieambtenaren dreigend de woorden toe te voegen: ‘’ik heb nog een tijdbom in huis’’
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 2] in diens hoedanigheid van ambtenaar van de politie.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3, nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat [slachtoffer 2] of een van de andere politieagenten zich bedreigd heeft gevoeld door de opmerking van verdachte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Verbalisant [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij met zijn collega’s op 2 juni 2024 naar een melding is gestuurd aan de [adres] in Zwolle, waar een persoon spullen uit een woning zou gooien. Toen [slachtoffer 2] ter plaatse kwam zag hij dat er op de eerste verdieping een persoon met een vuurwapen voor een open raam stond en het vuurwapen op hem en zijn collega’s richtte. Even later maakte de persoon met zijn handen schietbewegingen in hun richting. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zich daadwerkelijk met de dood bedreigd voelde. [2]
Verbalisant [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een lang vuurwapen op hen richtte en hij hoorde dat verdachte riep:
“Wegwezen, jullie hebben hier niets te zoeken, ik ga schieten.”Verbalisant [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte vanuit het raam een wapen met een lange loop op hen richtte. [slachtoffer 1] zag dat verdachte een schietend handgebaar in hun richting maakte met zijn rechterhand. [3] Verdachte gooide het wapen uit het raam. Het wapen is onderzocht door de politie. Het wapen bleek een nabootsing te zijn van een geweer van het merk Pedersolli, model Alano long rifle. [4]
Toen [slachtoffer 3] later met verdachte wegreed in de auto, hoorde hij verdachte zeggen dat er een tijdbom in zijn woning lag. [5] [slachtoffer 2], die nog in de woning van verdachte was met een collega, kreeg via de portofoon van [slachtoffer 3] te horen dat er een tijdbom in de woning zou liggen. [6]
De rechtbank is op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan.
De rechtbank overweegt met betrekking tot feit 3 het volgende.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van een bedreiging omdat uit de verklaring van [slachtoffer 2] niet blijkt dat hij zich bedreigd voelde.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. De bedreiging dient voorts van dien aard te zijn en onder zodanige omstandigheden te zijn gedaan, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Het is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt. Het is voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. De beoordeling of sprake is van een vrees bij de bedreigde is daarmee geobjectiveerd.
Toetsend aan bovenstaand kader komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 3.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 2 juni 2024 te Zwolle, [slachtoffer 2], werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland en [slachtoffer 3], werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland en [slachtoffer 1], werkzaam als aspirant bij de Eenheid Oost-Nederland,
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gerichten/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen "je hebt hier niets te zoeken, ga weg anders ga ik jullie schieten", en
- door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit het raam te houden en vervolgens te richten op voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en
- door vervolgens met zijn handen schietbewegingen te maken richting voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1],
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] in hun
hoedanigheid van ambtenaar van de politie;
2
hij op 2 juni 2024 te Zwolle, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een long rifle geweer, voorhanden heeft gehad;
3
hij op 2 juni 2024 te Zwolle, [slachtoffer 2], werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en zijn collega politieambtenaren dreigend de woorden toe te voegen: ‘’ik heb nog een tijdbom in huis’’
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 2] in diens hoedanigheid van ambtenaar van de politie.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 64 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals de reclassering deze heeft geadviseerd in het advies van 10 september 2024, met uitzondering van de klinische opname en de ambulante behandeling. Deze twee voorwaarden zullen ter uitvoering liggen bij de zorgverantwoordelijke die in het kader van de verzochte zorgmachtiging zorg zal gaan verlenen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijzondere voorwaarde met betrekking tot het begeleid/beschermd wonen uitgevoerd dient te worden in Zwolle en/of omgeving. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De raadsman heeft verzocht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 4 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft gevorderd daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen en dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals de reclassering deze heeft geadviseerd in het advies van 10 september 2024, met de kanttekening dat het beschermd wonen in Zwolle zal plaatsvinden en niet in de omgeving van Zwolle.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft meerdere verbalisanten bedreigd met een nepvuurwapen, terwijl zij enkel hun werk deden. Hij heeft daarmee de verbalisanten angst aangejaagd en hun doen vrezen voor hun leven. Daarbij ontstaan door dit soort feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 15 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het voorgeleidingsconsult van het NIFP van 6 juni 2024 waarin over verdachte is gerapporteerd door W. de Boer, psychiater. De psychiater heeft een voorlopige diagnose gesteld en heeft geconcludeerd dat verdachte bekend is met een reactieve hechtingsstoornis, persoonlijkheidsproblematiek en softdrugsgebruik. Verdachte is ingesteld op een medicatiedepot. Er lijkt op 2 juni 2024 sprake te zijn geweest van een psychotische ontregeling, waardoor verdachte dreigend en suïcidaal was.
De rechtbank stelt, op basis van het toestandsbeeld van verdachte dat naar voren komt uit het dossier en de voorlopige conclusies van de psychiater, vast dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten bij verdachte sprake was van een psychose. Hierdoor werd zijn handelen beïnvloed. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beide bedreigingen in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het advies van Tactus Reclassering van
10 september 2024, waarin de reclassering verdachte beschrijft als een 28-jarige man die een patroon van grensoverschrijdend- en gewelddadig delict gedrag vertoont. Enkele maanden na het beëindigen van de behandeling bij Dimence in december 2023, raakte verdachte in een neerwaartse spiraal door psychische ontregeling en cannabisgebruik. Verdachte had onvoldoende vaardigheden om adequaat met zijn emoties om te gaan en stond toen niet open voor vrijwillige zorgverlening. Nadat verdachte is gestabiliseerd in de periode dat hij in het PPC verblijft, staat hij open voor samenwerking en is hij ook gemotiveerd om samen te werken met de reclassering en de hulpverlening. De reclassering acht een geleidelijke terugkeer in de maatschappij noodzakelijk en heeft een indicatie aangevraagd voor een klinische behandeling en heeft verdachte aangemeld bij diverse instellingen voor beschermd wonen.
De reclassering schat het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Zonder externe structuur en begeleiding zal verdachte snel terugvallen in middelengebruik en zal hij ontregelen. De reclassering acht daarom een gedwongen kader noodzakelijk om als vangnet te fungeren.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij de oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, beschermd- of begeleid wonen, dagbesteding en een middelenverbod. De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
Strafoplegging
Gezien de aard en de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze vermelden voor een bedreiging met een (nep)vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voor zover het feit is begaan tegen een politieagent gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, kan de straf worden verhoogd tot 100 %.
De rechtbank houdt bij het bepalen van (de duur van) de op te leggen straf ook rekening met de omstandigheid dat op 19 september 2024 aan verdachte in de zaak met rekestnummer 320296 FARK 24 2174 een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische Zorg (Wfz) is verleend voor de duur van zes maanden. De zorgmachtiging en de onderhavige strafzaak zijn gelijktijdig ter zitting behandeld. Binnen het kader van de zorgmachtiging kan bij het weigeren van het gebruik van medicatie vroegtijdig de mogelijkheid tot dwangmedicatie worden ingezet. Ook kan verdachte binnen dit verplichte kader, bij een mogelijke terugval in een ambulant kader, worden opgenomen in een accommodatie. Door het bieden van de noodzakelijk geachte verplichte zorg, is het ook de verwachting dat het recidiverisico afdoende zal worden ingeperkt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 180 dagen, waarvan 64 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals de reclassering deze heeft geadviseerd in haar rapport van 10 september 2024, met uitzondering van de klinische opname, nu deze vorm van zorg wordt ondervangen door de zorgmachtiging en met dien verstande dat de bijzondere voorwaarde met betrekking tot het begeleid/beschermd wonen uitgevoerd dient te worden in Zwolle.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden, mede gelet op het hoge recidiverisico, dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde wapen vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit voorwerp feiten 1 en 2 zijn begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen ter hoogte van
€ 2.250,00 (tweeëntwintighonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen ter hoogte van € 2.250,00 (tweeëntwintighonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen ter hoogte van
€ 2.250,00 (tweeëntwintighonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen kunnen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelden hebben gesteld dat zij zijn aangetast in de persoon ‘op andere wijze’ ex artikel 6:106 sub b Burgerlijk Wetboek (BW). Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106 sub b BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
In dit geval is geen geestelijk letsel aangetoond en is de aantasting in de persoon niet met concrete gegevens onderbouwd. De vraag is daarom of de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat daarbij niet alleen gekeken moet worden naar de ernst van het feit dat is begaan, er moeten ook op ernstige wijze en in forse mate persoonsbelangen zijn geschonden. Dat betekent dat ook bij naar hun aard ernstige normschendingen (waar een bedreiging met een nepwapen in beginsel zeker onder kan vallen) in ogenschouw moet worden genomen wat daarvan in het concrete geval de gevolgen voor de persoon in kwestie zijn geweest. Die gevolgen kunnen van persoon tot persoon verschillen. Van belang daarbij is in dit geval dat de benadeelde partijen politieagenten zijn. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen van het Gerechtshof Leeuwarden (arrest van 27-7-2005, NJ 2005/460) en overweegt als volgt. Politieambtenaren zullen in beginsel beter dan anderen zijn opgewassen tegen (de gevolgen van) tot hen gerichte agressie. Bij de selectie en opleiding komen stressbestendigheid en het kunnen/leren omgaan met geweld aan de orde. Zij worden daarin getraind. Vast staat voorts dat politieambtenaren door en tijdens hun functievervulling — meer dan een willekeurig ander persoon — worden geconfronteerd met agressie, hetgeen maakt dat er bij hen een zekere gehardheid zal optreden. Een zekere gehardheid is onmisbaar in de juiste uitoefening van de politietaak. In zoverre worden aan politieambtenaren soms hogere eisen gesteld dan aan een ‘gewone’ burger die niet over die opleiding, ervaring en gehardheid beschikt.
Dit brengt niet met zich mee dat politieambtenaren tijdens hun functievervulling helemaal niet in de situatie kunnen geraken dat zij (immateriële) schade lijden en die schade als benadeelde partij kunnen vorderen.
De rechtbank is echter van oordeel dat van de betrokken benadeelde partijen in deze specifieke situatie, waarbij het gaat om een bedreiging van politieagenten die reageerden op een melding over een verward persoon, wél kan worden verwacht dat zij de gevolgen die zij hebben ondervonden voldoende motiveren. Niet elke politieambtenaar zal immers in dezelfde mate nadelige gevolgen ondervinden van een dergelijke bedreigende situatie. Nu de gevolgen door de benadeelde partijen niet zijn onderbouwd anders dan met een eigen verklaring, kan de rechtbank niet vaststellen dat in het geval van deze benadeelde partijen sprake is van een ‘aantasting in de persoon’.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partijen hun vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal benadeelden daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij hun vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
64 (vierenzestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Tactus Reclassering, Dokter Stolteweg 58 te Zwolle, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht en zich houdt aan aanwijzingen van de reclassering en meewerkt aan huisbezoeken;
- zich ambulant laat behandelen bij een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, ter beoordeling van de reclassering, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en aanwijzingen die door of namens de zorgverlener ten behoeve van de behandeling zullen worden gegeven;
- verblijft in een instelling voor beschermd- of begeleid wonen in Zwolle, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
- geen alcohol en drugs gebruikt, zolang de reclassering dit nodig acht. Verdacht werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs door middel van urine- of ademonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij (feit 1) in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij (feit 1 en feit 3) in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
- bepaalt dat de benadeelde partij (feit 1) in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart
onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen voorwerp, te weten:
1 SK Wapen (PL0600-2024253049-G3224862);
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
mr. A.N. Neumann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024253343. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], pagina 9 en 10.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], pagina 17 en 18.
4.Proces-verbaal onderzoek wapen, pagina 35.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3], pagina 13 en 14.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.