ECLI:NL:RBOVE:2024:4967

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
08/126269-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van brandstichting en vernieling in Zwolle met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van brandstichting en opzettelijke vernieling. De verdachte, geboren in 1958 en verblijvende in een penitentiaire inrichting, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met de verplichting zich te melden bij de Reclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 april 2024 in Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een ruit heeft vernield die toebehoorde aan een bedrijf, en zich voorbereidde op brandstichting door een molotovcocktail te vervaardigen. Tijdens de zittingen op 11 juli en 12 september 2024 werd vastgesteld dat de verdachte had geprobeerd benzine uit geparkeerde auto’s te halen en een fles met spiritus had gevuld, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen de intentie had om brand te stichten, maar ook daadwerkelijk de middelen had verzameld om dit te doen, wat een gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar met zich meebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot brandstichting, maar achtte de voorbereiding van brandstichting en de vernieling wettig en overtuigend bewezen. De strafoplegging hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problematiek en verleden van delicten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/126269-24 (P)
Datum vonnis: 26 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats],
nu verblijvende in de PI [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 juli 2024 en 12 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. L.J.H.M. Achten, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 12 september 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot brandstichting dan wel het voorbereiden van brandstichting
(feit 1)en een vernieling
(feit 2).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 12 april 2024 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten de huisraad, de woning en/of (een) aangrenzende woning(en) en/of (een) aangrenzend(e) pand(en) en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in en rondom die/dat andere woning(en) en/of pand(en) aanwezige personen te duchten was,- naar geparkeerde auto’s toe is gelopen,- geprobeerd heeft benzine, althans enig ontvlambare stof, uit voornoemde auto’s te halen,- zich, toen dit niet lukte, naar zijn kamer heeft begeven,- spiritus en/of een lapje stof, althans een of meer ontvlambare stoffen, heeft gepakt,- voornoemde spiritus en/of een lapje stof, althans een of meer ontvlambare stoffen, in een lege fles heeft gedaan,- voornoemde fles mee naar buiten heeft genomen,- is gaan zitten in de gezamenlijke tuin,- voornoemde fles naast zich neer heeft gezet,- een sigaret heeft aangestoken en/of- een aansteker in zijn hand had,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooidsubsidiair althans,indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2024 te Zwolle, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting (als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht) opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een fles metdaarin spiritus, althans enig ontvlambare vloeistof, en/of een lapje stof, althans enig ontvlambare stof en/of een aansteker, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 12 april 2024 te Zwolle, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] BV, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrij te spreken, nu er geen sprake is van een begin van uitvoering (primair) en het bewijs voor opzet op brandstichting ontbreekt (subsidiair). Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
In zijn aangifte heeft [aangever] (hierna: [aangever]) verklaard dat verdachte (een cliënt van [bedrijf] BV) voor onrust zorgde in het wooncomplex van [bedrijf] aan de [adres]. Verdachte zou proberen benzine uit een auto te halen om een molotovcocktail te maken. [aangever] kwam ter plaatse en zag verdachte de tuin in lopen en in een stoel gaan zitten, met in zijn hand een wijnfles met een touwtje erin, gevuld met vloeistof. [2] [aangever] heeft aanvullend verklaard dat hij zag dat verdachte een wijnfles gevuld met spiritus en een doek erin naast zijn stoel had gezet. Verdachte had op dat moment een sigaret in zijn mond en een aansteker in zijn hand. [3] Getuige [getuige 1], ook aanwezig op dat moment, probeerde in gesprek te gaan met verdachte, maar verdachte gaf te kennen dat hij niet in gesprek wilde. Getuige [getuige 1] ‘moest opdonderen’, want verdachte was van voornemens om ‘de boel in de fik te steken’. [4] Getuige [getuige 2], een medewerkster van [bedrijf] BV (hierna: [getuige 2]) heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij van plan was de woning van [naam] in brand te steken. Op 12 april 2024 belt verdachte naar [getuige 2] en zegt tegen haar dat hij een bom aan het maken is en brand wil stichten. Tegelijkertijd ontvangt [getuige 2] meldingen van buurtbewoners dat verdachte bezig is om met een slangetje brandstof uit geparkeerde auto’s te halen. [5]
[aangever] heeft de wijnfles opgepakt en leeggegoten. Hij rook dat er spiritus in de wijnfles had gezeten en hij heeft de wijnfles naar het politiebureau gebracht. [6] Er is onderzoek gedaan door het NFI naar de inhoud van de fles en het stuk stof in de fles. In het stuk stof en in de fles is de stof denatonium, alsmede blauwe kleurstof aangetoond. De combinatie van denatonium en de blauwe kleurstoffen geeft een zeer sterke aanwijzing dat in het stuk stof brandspiritus aanwezig was. [7] Het NFI heeft op 11 september 2024 aanvullend gerapporteerd over de mogelijke gevaarzetting van het incident. In het rapport wordt geconcludeerd dat de zelfgemaakte molotovcocktail alle benodigde onderdelen bevatte om een functionele molotovcocktail te vormen. Bij het gooien van de molotovcocktail met brandende lont in de woonkamer had er een (zeer) grote brand in de woonkamer kunnen ontstaan. Afhankelijk van of de molotovcocktail was gebroken had dit al na één tot vijf minuten kunnen gebeuren. De brand had mogelijk kunnen overslaan naar bovengelegen verdiepingen en aangelegen woningen. Een persoon die in de woonkamer aanwezig was op het moment dat de molotovcocktail met brandende lont naar binnen was gegooid, had (ernstige) brandwonden op kunnen lopen. Het is niet ondenkbaar dat een persoon vervolgens niet meer goed in staat zou zijn geweest om zelfstandig de woning te ontvluchten.
Ten aanzien van feit 1
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot brandstichting (primair) of als voorbereiding van brandstichting (subsidiair).
Verdachte heeft in eerste instantie geprobeerd om met een slangetje benzine uit auto’s te halen. Toen het niet lukte om de benzine uit de auto’s te halen, heeft hij een wijnfles gevuld met brandspiritus. Verdachte heeft vervolgens een stuk stof in deze wijnfles gestopt. Uit al deze handelingen gezamenlijk blijkt dat verdachte de opzet had op het vervaardigen van een molotovcocktail. Uit het aanvullend rapport van het NFI van 11 september 2024 volgt dat de door verdachte vervaardigde molotovcocktail ook functioneel was en dus geschikt was voor het stichten van brand. Verdachte heeft vervolgens een ruit van de woning van [naam] ingegooid. Met het ingooien van de ruit heeft verdachte zichzelf de mogelijkheid verschaft om via de gebroken ruit de molotovcocktail aangestoken de woning in te kunnen gooien. In de tuin is verdachte door getuigen aangetroffen met de molotovcocktail en een aansteker. Verdachte heeft op dat moment tegen getuige [getuige 1] gezegd dat hij de boel in de fik wilde steken. Ook bij getuige [getuige 2] heeft verdachte aangekondigd dat hij brand wilde stichten. Uit zowel de uitlatingen van verdachte als de handelingen van verdachte leidt de rechtbank af dat het opzet van verdachte was gericht op brandstichting. Uit het aanvullend rapport van het NFI van 11 september 2024 volgt verder dat met het gooien van de molotovcocktail in de woning, gevaar voor goederen alsmede levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen had kunnen ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande niet kan worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een begin van uitvoering inhielden, gericht op de voltooiing van de brandstichting. Verdachte heeft weliswaar alle benodigde middelen verzameld om de brand te kunnen stichten, maar heeft niet daadwerkelijk geprobeerd open vuur in aanraking te brengen met de lont in de molotovcocktail. De handelingen van verdachte kunnen dan ook niet worden aangemerkt als uitvoeringshandelingen. Verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot brandstichting.
Gelet op bovenstaande omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank wél van oordeel dat sprake is van een strafbare voorbereiding van brandstichting. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [bedrijf] BV, pagina 10 en 11.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1
subsidiairhij op 12 april 2024 te Zwolle, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting (als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht) opzettelijk voorwerpen en een stof, te weten een fles met daarin spiritus, en een lapje stof, en een aansteker, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en voorhanden heeft gehad;
2
hij op 12 april 2024 te Zwolle, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorend aan [bedrijf] BV, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 46, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf
: voorbereiding van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals de reclassering deze heeft geadviseerd in het advies van 4 september 2024.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde aan verdachte verminderd is toe te rekenen, zodat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met daarbij een voorwaardelijk deel, een passende straf zou zijn. De raadsman heeft verzocht bij het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals deze zijn voorgesteld door de reclassering.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vernieling en het voorbereiden van brandstichting. Verdachte heeft een molotovcocktail gemaakt om deze bij de woning van zijn buurman naar binnen te gooien. De kans dat er slachtoffers zouden gaan vallen bij een eventuele brand was groot, ook omdat de woning zich in een wooncomplex bevindt met meerdere appartementen. Brandstichting is een ernstig feit. Een brand veroorzaakt grote angst en onrust in de samenleving in het algemeen en voor slachtoffers in het bijzonder.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor vermogens- en overlast gevende delicten, maar niet eerder is veroordeeld voor brandstichting.
De rechtbank heeft kennis genomen van de pro Justitia rapportage van J. Kluin, GZ-psycholoog van 7 augustus 2024, waarin verdachte wordt beschreven als een man met een antisociale en borderline persoonlijkheidsproblematiek en een stoornis in het gebruik van alcohol, die daarnaast tekorten heeft in het intellectueel functioneren. Het is aannemelijk dat de persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek het niveau van functioneren extra belasten. Verdachte heeft moeite met het adequaat hanteren van grenzen, waardoor hij prikkelbaar reageert op afwijzing en moeite heeft met het reguleren van emoties. De psycholoog komt tot de conclusie dat de psychische problematiek de gedragingen van verdachte heeft beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde en adviseert de rechtbank het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog schat het risico op herhaling van geweld in als matig-hoog, als er geen interventies worden ingezet. Om het recidivegevaar te beperken, adviseert de psycholoog een intensieve forensische psychiatrische behandeling, gericht op de verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek, nadere diagnostiek van het cognitief functioneren en van trauma. De ernst van de problematiek vraagt volgens de psycholoog om een klinische start in een forensisch-psychiatrische setting, waarna stapsgewijs wordt toegewerkt naar (forensisch) beschermd wonen gecombineerd met een gestructureerde dagbesteding.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de rapportage van de reclassering van
4 september 2024, waarin de reclassering verdachte beschrijft als een man met een belast justitieel verleden met een diversiteit aan delicten. Er zijn in het verleden meerdere reclasseringstrajecten ingezet, waarvan de laatste die gestart is in 2019, negatief is beëindigd. De reclassering uit haar zorgen over de keuzes die verdachte heeft gemaakt ten tijde van het ten laste gelegde, waarbij het hem lijkt te ontbreken aan probleemoplossend vermogen tijdens oplopende spanningen. De reclassering acht de oplegging van bijzondere voorwaarden geïndiceerd, omdat verdachte sinds kort (hoewel gering) verbondenheid aan begeleiding en behandeling heeft laten zien. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld tot hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, opname in een zorginstelling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole
Strafoplegging
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over en zal de beide feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Alles overwegend zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 14 maanden met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal een gedeelte van zes maanden van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bij het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de voorwaarden opleggen zoals de reclassering heeft geadviseerd in haar advies van 4 september 2024.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair
het misdrijf
: voorbereiding van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur
14 (veertien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat opnemen in de Piet Roordakliniek of een soortgelijke zorginstelling, ter bepaling door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voor de duur van een jaar of zoveel korter als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en aanwijzingen die door of namens de leiding van de zorginstelling zullen worden gegeven ten behoeve van de behandeling. Verdachte werkt mee aan een mogelijke overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang als de reclassering dat wenselijk acht;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, zolang als de reclassering dat nodig vindt. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs door middel van urineonderzoek en ademonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. D.E. Schaap en mr. A.N. Neumann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met zaaksregisternummer PL0600-2024167187. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 12 april 2024, pagina 10.
3.Proces-verbaal aanvullend verhoor aangever van [aangever] d.d. 12 april 2024, pagina 10.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 22.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], pagina 25 en 26.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 16.
7.Een geschrift zijnde een verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een incident in Zwolle op 12 april 2024 door het NFI van 18 april 2024, pagina 60 en een geschrift zijnde een aanvullende verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een incident in Zwolle op 12 april 2024 door het NFI van 26 april 2024, ongenummerde pagina’s.