ECLI:NL:RBOVE:2024:4945

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/08/315130 / HA ZA 24-223
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van voormalig bestuurders in faillissement en oproeping in vrijwaring

In deze zaak heeft de curator in het faillissement van [bedrijf] B.V. een procedure aangespannen tegen de voormalig bestuurders, [partij B 1] en [partij B 2], met als doel hen aansprakelijk te stellen voor een mogelijk boedeltekort. De curator vordert een voorschotbedrag en stelt dat de bestuurders hun taken onbehoorlijk hebben vervuld, wat heeft bijgedragen aan het faillissement. De rechtbank heeft kennisgenomen van de dagvaarding en de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [partij B 2]. Deze laatste vordering is door de rechtbank toegewezen, terwijl de overige beslissingen zijn aangehouden.

De curator betwist de vordering van [partij B 2] om [partij B 1] in vrijwaring op te roepen, en voert aan dat de stellingen van [partij B 2] onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat [partij B 2] voldoende feiten heeft aangevoerd die kunnen leiden tot een verplichting voor [partij B 1] om eventuele schade van [partij B 2] te vergoeden. De rechtbank benadrukt dat de maatstaf voor het toestaan van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring ruim is, en dat de belangen van partijen zorgvuldig moeten worden afgewogen.

De rechtbank heeft besloten dat de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gezamenlijk behandeld moeten worden, om onredelijke vertraging te voorkomen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. De rechtbank heeft de zaak opnieuw op de rol gezet voor 16 oktober 2024, waar verdere conclusies van antwoord zullen worden behandeld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.M. van Diggele op 18 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/315130 / HA ZA 24-223
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[partij A] Q.Q.,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf] B.V.,
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij in de hoofdzaak,
gedaagde partij in het incident,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. O.J. de Vries,
tegen

1.[partij B 1],

wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
(nog) niet verschenen,
hierna te noemen: [partij B 1],

2.2. [partij B 2],

wonende te [woonplaats 3],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [partij B 2],
advocaat: mr. A.J.C. van Gurp.

1.De beslissing in het kort

1.1.
De curator in het faillissement van [bedrijf] is een procedure tegen [partij B 1] en [partij B 2] – de voormalig bestuurders van [bedrijf] – gestart. De curator stelt [partij B 1] en [partij B 2] aansprakelijk voor een eventueel boedeltekort in het faillissement en vordert een voorschotbedrag. [partij B 2] vordert in incident dat hem wordt toegestaan [partij B 1] in vrijwaring op te roepen. De rechtbank wijst deze laatste vordering toe. De overige beslissingen worden aangehouden.

2.De procedure

2.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [partij B 2];
  • de conclusie van antwoord in vrijwaringsincident van de curator.
2.2.
Vervolgens is vonnis bepaald in het incident.

3.Het geschil

3.1.
De curator in het faillissement van [bedrijf] is een procedure tegen [partij B 1] en [partij B 2] – de voormalig bestuurders van [bedrijf] – gestart. In de procedure is onder meer de vraag aan de orde of [partij B 1] en [partij B 2] aansprakelijkheid zijn voor het boedeltekort. De curator stelt dat [partij B 1] en [partij B 2] hun taken als bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld en dit is volgens de curator een belangrijke oorzaak van het faillissement. De curator stelt daartoe onder meer dat de administratie van de onderneming niet op orde was, gelden zijn besteed aan andere doeleinden dan waarvoor deze door klanten waren gestort, contante opnames niet zijn verantwoord in de administratie en bouwprojecten op een inadequate wijze zijn aangepakt. De curator vordert veroordeling van [partij B 1] en [partij B 2] tot betaling van een voorschotbedrag.
3.2.
[partij B 2] vordert in incident dat hem wordt toegestaan [partij B 1] in vrijwaring op te roepen. [partij B 2] is van mening dat als [partij B 2] (mede)aansprakelijk wordt gehouden voor het boedeltekort, dit komt door het handelen van [partij B 1]. Volgens [partij B 2] waren de taken binnen [bedrijf] B.V. zo verdeeld, dat [partij B 1] belast was met onder meer de administratie en de financiële kant van de onderneming. [partij B 1] weigerde [partij B 2] inzicht hierin te geven. Verder voert [partij B 2] aan dat [partij B 1] gelden heeft weggesluisd; [partij B 2] verwijst hierbij naar diverse overzichten. Hij stelt dat [partij B 1] op basis van het voorgaande jegens [partij B 2] tekort is geschoten in de nakoming van hun onderlinge rechtsverhouding en de tussen hen bestaand hebbende taakverhouding, dan wel dat [partij B 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Als de hoofdzaak nadelig voor [partij B 2] uitpakt, wil hij dan ook de hierdoor door hem geleden schade op [partij B 1] verhalen.
3.3.
De curator voert verschillende verweren tegen de vordering van [partij B 2] om [partij B 1] in vrijwaring op te roepen. Kort gezegd voert de curator aan dat (i) [partij B 2] zijn stellingen onvoldoende met stukken heeft onderbouwd, (ii) het maar de vraag is of een zodanige rechtsverhouding tussen [partij B 2] en [partij B 1] bestaat, die maakt dat [partij B 1] verplicht is de gevolgen van een veroordeling te dragen, (iii) het bestuur gezamenlijk verantwoordelijk is voor een behoorlijke taakvervulling, waarbij bovendien de wet [partij B 2] al verschillende disculpatie- en matigingsmogelijkheden biedt om zich op te beroepen in de hoofdzaak en (iv) het voeren van een vrijwaringsprocedure tot onaanvaardbare vertraging van de hoofdzaak leidt. Tot slot vordert de curator subsidiair, voor het geval de incidentele vordering van [partij B 2] wordt toegewezen, de hoofdzaak en de vrijwaringszaak van elkaar te splitsen.
3.4.
Op de stelling van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Maatstaf
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de maatstaf voor het toestaan van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring ruim is. De vraag is daarbij of de partij in de hoofdzaak voldoende (onderbouwd) heeft gesteld dat de in vrijwaring op te roepen derde (in dit geval [partij B 1]) krachtens zijn rechtsverhouding tot hem ([partij B 2]) verplicht is de nadelige gevolgen van een verlies door de gewaarborgde ([partij B 2]) van de hoofdzaak te dragen. Daarbij is niet van belang of deze rechtsverhouding van dezelfde of van een geheel andere aard is dan die waarop de vordering in de hoofdzaak is gegrond.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat [partij B 2] voldoende heeft aangevoerd op grond waarvan – als de gestelde feiten komen vast te staan – een verplichting zou kunnen ontstaan voor [partij B 1] om de mogelijke schade van [partij B 2] als gevolg van de gestelde bestuurdersaansprakelijkheid te moeten vergoeden. Immers kan niet uitgesloten worden dat een mogelijke wanprestatie of onrechtmatige daad van [partij B 1] (als medebestuurder van [bedrijf] B.V.) jegens [partij B 2] een grondslag zou kunnen vormen op grond waarvan [partij B 2] een regresvordering op [partij B 1] heeft. Deze mogelijke grondslagen vormen voldoende rechtvaardiging voor het in vrijwaring oproepen van [partij B 1]. Of de gestelde feiten al dan vast komen te staan en of zal worden geoordeeld dat [partij B 1] daadwerkelijk krachtens een rechtsverhouding tot [partij B 2] verplicht is de nadelige gevolgen van een verlies door [partij B 2] van de hoofdzaak te dragen, zal in de vrijwaringszaak moeten worden beoordeeld. Dit betreft geen kwestie tussen [partij B 2] en de curator.
4.3.
De regresvordering staat ook los van de wettelijke disculpatie- en matigingsmogelijkheden, waar [partij B 2] zich eventueel in de hoofdzaak op zou kunnen beroepen. De regresvordering is immers pas aan de orde als in de hoofdzaak is geoordeeld dat [partij B 2] als bestuurder aansprakelijk is voor (een deel van) de boedelschuld, en [partij B 2] zich dus niet volledig heeft kunnen disculperen dan wel het door [partij B 2] te betalen (voorschot)bedrag niet tot nihil wordt gematigd.
Onredelijke vertraging
4.4.
Volgens de curator zal het voeren van een vrijwaringszaak tot onaanvaardbare vertraging van de hoofdzaak leiden.
4.5.
De rechtbank overweegt dat als de vordering tot oproeping in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, de rechtbank ook over dient te gaan tot een onderzoek van de belangen van partijen en de eisen van een doelmatige procesvoering om te kunnen beoordelen of de oproeping in vrijwaring in de omstandigheden van het geval op haar plaats is. Meer in het bijzonder dient te worden beoordeeld of bij gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak wellicht onredelijke of onnodige vertraging van het geding te verwachten is. [1]
4.6.
Een gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaring verdient uit het oogpunt van proceseconomie, procesefficiëntie en het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken de voorkeur. In dit geval weegt het belang van de curator niet op tegen het belang van [partij B 2] om zijn verhaalsrecht op [partij B 1] tegelijk met een veroordeling in de hoofdzaak te laten vaststellen. De rechtbank ziet op grond van de beschikbare informatie geen reden om aan te nemen dat de vrijwaringszaak, in verhouding tot de hoofdzaak, zo gecompliceerd of tijdrovend zal zijn, dat op voorhand gevreesd moet worden voor onredelijke of nodeloze vertraging in de hoofdzaak; dit geldt temeer nu de zaken naar verwachting voor een groot deel over dezelfde feiten zullen gaan.
Splitsing zaken
4.7.
De rechtbank ziet om diezelfde reden tot op heden ook geen aanleiding om de hoofdzaak en de vrijwaringszaak te splitsen. Mocht toch blijken dat de vrijwaringszaak tot onredelijke/nodeloze vertraging leidt, kunnen beide zaken te zijner tijd alsnog worden gesplitst.
Proceskosten
4.8.
De rechtbank compenseert de proceskosten van partijen, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen. [partij B 2] is weliswaar in het gelijk gesteld, maar hij heeft geen extra kosten gemaakt door het verweer van de curator.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat [partij B 1] door [partij B 2] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 16 oktober 2024;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen hun eigen proceskosten dragen;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 16 oktober 2024 voor conclusie(s) van antwoord;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024. (JK)

Voetnoten

1.HR 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0567.