ECLI:NL:RBOVE:2024:4913

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
84.120756.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van fosfaatproductie

Op 23 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelt dat de terugbetalingsverplichting van de veroordeelde op nihil wordt gesteld. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie die het bedrag van € 134.444,13 aan wederrechtelijk verkregen voordeel wilde vaststellen, voortvloeiend uit de overtreding van de Meststoffenwet door de veroordeelde, die in 2020 meer fosfaat heeft geproduceerd dan zijn fosfaatrechten toestonden.

De procedure vond plaats op 9 september 2024, waar de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. Th.J.H.M. Linssen, zijn verdediging voerde. De officier van justitie handhaafde de vordering, terwijl de verdediging aanvoerde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct was, omdat de leaseprijs voor fosfaatrechten lager was dan de door de officier voorgestelde prijs. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de financiële situatie van de veroordeelde en de omstandigheden waaronder hij zijn bedrijf exploiteerde.

De rechtbank concludeert dat, hoewel de veroordeelde de wet heeft overtreden, de omstandigheden waaronder hij opereerde, niet alleen zijn verantwoordelijkheid zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de exploitatie van zijn melkveehouderij onder moeilijke omstandigheden plaatsvond, wat aanleiding geeft om de ontnemingsmaatregel niet op te leggen. De rechtbank heeft daarom de betalingsverplichting vastgesteld op nihil, waarmee de vordering van de officier van justitie werd afgewezen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.120756.23
Datum vonnis: 23 september 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres 1].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 134.444,13.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 9 september 2024. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat in Tilburg, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 9 september 2024 heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op een leaseprijs van € 33,54 per kg. Verdachte heeft in 2020 fosfaatrechten kunnen leasen voor een lagere prijs, namelijk € 10,-- per kg. De raadsman heeft verzocht bij de berekening de daadwerkelijk betaalde, lagere, prijs te hanteren.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 23 september 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van het met deze vordering samenhangende strafdossier.
De veroordeelde is veroordeeld voor het produceren van meer fosfaat dan de voor het bedrijf
benutbare fosfaatrechten in 2020. De veroordeelde had ervoor moeten zorgen
dat zijn fosfaatproductie overeenkwam met de door hem benutbare fosfaatrechten, door extra fosfaatrechten te leasen of te kopen. Door dat na te laten, heeft de
veroordeelde kosten bespaard.
In 2020 heeft de veroordeelde 4.005,49 kilogram fosfaat teveel geproduceerd. Het verweer van de verdediging dat verdachte in 2020 € 10,-- per kg fosfaat heeft betaald, is niet onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. In de bij de ontnemingsrapportage gevoegde rapportage is naar het oordeel van de rechtbank afdoende aannemelijk geworden dat in 2020 de gangbare (lease-)prijs voor benutbare rechten gemiddeld € 33,54 per kg fosfaat bedroeg. De rechtbank gaat daarom uit van een gemiddelde leaseprijs van € 33,54 per kilogram fosfaat in 2020. [1] Het leasen van de benodigde fosfaatrechten zou de veroordeelde in 2020 € 134.344,13 hebben gekost.
In het geval een landbouwer extra fosfaatrechten verwerft, moet dit gemeld worden aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Hiervoor moet per transactie € 100,-- aan leges worden betaald. [2]
Door na te laten extra fosfaatrechten te verwerven, heeft de veroordeelde de volgende kosten
bespaard:
Leasekosten € 134.344,13
Leges € 100,--
Totaal 2020 € 134.444,13
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 134.444,13.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Op grond van artikel 36e, vijfde lid, Sr kan de ontnemingsrechter de betalingsverplichting lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Deze bevoegdheid is niet beperkt tot specifieke gevallen. Ook op grond van andere omstandigheden dan die verband houden met de draagkracht van de veroordeelde, kan de rechter het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel (vgl. ECLI:NL:HR:2022:67, NJ 2022/56).
De rechtbank overweegt daarbij dat het opleggen van de ontnemingsmaatregel in abstracto passend is in het geval door het begaan van een strafbaar feit financieel voordeel is behaald. Dit laat onverlet dat de rechter telkens kritisch moet onderzoeken of het opleggen van een ontnemingsmaatregel in het concrete geval niet alleen een doelmatige, maar ook een rechtvaardige en zinvolle strafrechtelijk reactie is (vgl. ECLI:NL:HR:2022:67, NJ 2022/56, conclusie mr. E.J. Hofstee, overweging 51).
De rechtbank constateert dat de exploitatie van het bedrijf van de veroordeelde plaatsvond onder omstandigheden waarop de veroordeelde niet altijd invloed had of kon hebben.
Verdachte exploiteerde sinds 1 augustus 2011 een melkveehouderij aan de [adres 1]. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) heeft op 13 januari 2018 aan het bedrijf van verdachte 8.412 kg aan fosfaatrechten toegekend. Tegen deze beschikking heeft verdachte bezwaar gemaakt. De bezwaren van verdachte zijn in eerste instantie op 25 april 2018 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft verdachte beroep aangetekend. Op 22 oktober 2018 heeft de RVO de beslissing op het bezwaar van 25 april 2018 ingetrokken, naar aanleiding van de uitspraak van het College van Beroep voor bedrijfsleven, waarin werd geoordeeld dat de individuele disproportionele last en de bijzondere omstandigheden inhoudelijk moeten worden meegewogen bij de beslissing op bezwaar. Op 22 oktober 2018 werd het aantal fosfaatrechten van het bedrijf van verdachte vastgesteld op 10.124 kg. Verdachte heeft daarop het beroep tegen de beslissing van 25 april 2018 ingetrokken. Op 29 mei 2019 heeft de RVO evenwel, voor verdachte onverwacht, de beslissing van 22 oktober 2018 herzien en de fosfaatrechten alsnog vastgesteld op 8.883 kg. Op 21 juli 2020 volgde een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin het door verdachte ingestelde beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarmee stonden de aan het bedrijf van verdachte toegekende 8.883 kg fosfaatrechten vast. Omdat verdachte vanaf juni 2019 ook fosfaatrechten heeft verhandeld, resteerden hem in 2020 uiteindelijk 6.284,6 kg aan benutbare fosfaatrechten.
Verdachte heeft met zijn melkveebedrijf in 2020 10.290,09 kg fosfaat geproduceerd. Dit is een overschrijding van 4.005,49 kg ten opzichte van de voor het bedrijf benutbare fosfaatrechten.
Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat zijn bedrijf financieel in zwaar weer verkeerde, en nog steeds verkeert. In 2014 heeft hij geïnvesteerd in de nieuwbouw van een stal en in melkrobots. Deze investeringen zijn door de bank gefinancierd. Naar aanleiding van de beslissing van 22 oktober 2018 heeft verdachte investeringsbeslissingen genomen en is hij financiële verplichtingen aangegaan. Medio 2019 besloot de bank de financiering echter af te bouwen, nadat de RVO op 29 mei 2019 de fosfaatrechten van verdachte naar beneden had bijgesteld. Verdachte was daardoor genoodzaakt om nieuwe (private) investeerders te zoeken. Om in de tussentijd aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen, kon hij, zo verklaarde verdachte, niet anders dan fosfaatrechten verhandelen. Het afschalen van melkvee of verkoop van materieel zou zijn bedrijfsvoering in gevaar hebben gebracht, aldus verdachte. Vanaf medio 2019 heeft verdachte daarom mondjesmaat fosfaatrechten verkocht.
Vanaf 21 juli 2020 toen bekend werd dat (alsnog) slechts 8.883 kg fosfaatrecht aan verdachte werd toegekend is hij op zoek gegaan naar mogelijkheden om extra fosfaatrechten te verkrijgen. Verdachte heeft eind 2020 nieuwe investeerders gevonden en heeft toen extra fosfaatrechten verworven. Op dat moment kon hij echter onvoldoende in 2020 benutbare fosfaatrechten verkrijgen, waardoor hij in dat jaar meer fosfaat heeft geproduceerd dan waarvoor hij op dat moment rechten had.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit weliswaar omstandigheden die in de risicosfeer van de veroordeelde als ondernemer liggen, maar zij geven niettemin aanleiding om op gronden van billijkheid de (strafrechtelijke) betalingsverplichting niet ter hoogte van het geschatte voordeel vast te stellen.
Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet rechtvaardig en zinvol. De rechtbank is van oordeel dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op nihil.

4.De wettelijke voorschriften

De afwijzing van de oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 134.444,13;
  • stelt de terugbetalingsverplichting op nihil;
  • wijst af de vordering tot oplegging van een maatregel tot betalingaan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. J.T. Pouw en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2024.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2020 (bijlage 32 bij het dossier van de NVWA met nummer 176718/140701/6048166/1, paragraaf 5), p. 170.
2.Het dossier van de NVWA met nummer 176718/140701/6048166/1, p. 20, eerste alinea.