Op 23 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelt dat de terugbetalingsverplichting van de veroordeelde op nihil wordt gesteld. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie die het bedrag van € 134.444,13 aan wederrechtelijk verkregen voordeel wilde vaststellen, voortvloeiend uit de overtreding van de Meststoffenwet door de veroordeelde, die in 2020 meer fosfaat heeft geproduceerd dan zijn fosfaatrechten toestonden.
De procedure vond plaats op 9 september 2024, waar de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. Th.J.H.M. Linssen, zijn verdediging voerde. De officier van justitie handhaafde de vordering, terwijl de verdediging aanvoerde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct was, omdat de leaseprijs voor fosfaatrechten lager was dan de door de officier voorgestelde prijs. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de financiële situatie van de veroordeelde en de omstandigheden waaronder hij zijn bedrijf exploiteerde.
De rechtbank concludeert dat, hoewel de veroordeelde de wet heeft overtreden, de omstandigheden waaronder hij opereerde, niet alleen zijn verantwoordelijkheid zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de exploitatie van zijn melkveehouderij onder moeilijke omstandigheden plaatsvond, wat aanleiding geeft om de ontnemingsmaatregel niet op te leggen. De rechtbank heeft daarom de betalingsverplichting vastgesteld op nihil, waarmee de vordering van de officier van justitie werd afgewezen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.