ECLI:NL:RBOVE:2024:4912

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
84.120756.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de strafbaarheid van een landbouwer wegens overschrijding van fosfaatrechten onder bijzondere omstandigheden

Op 23 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een landbouwer die in 2020 meer fosfaat heeft geproduceerd dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht. De verdachte, geboren in 1962 en woonachtig in Broekland, heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk produceren van 4.005,49 kilogram meer fosfaat dan toegestaan. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een openbare terechtzitting op 9 september 2024, waar de officier van justitie de bewezenverklaring van het ten laste gelegde heeft gevorderd, met uitzondering van het medeplegen. De verdediging heeft erkend dat het ten laste gelegde bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 21b van de Meststoffenwet, maar heeft besloten geen straf op te leggen. Dit besluit is genomen op basis van de bijzondere omstandigheden waaronder het feit is begaan. De verdachte verkeerde in financieel zwaar weer en had geen invloed op de fluctuaties in fosfaatrechten die zijn bedrijf raakten. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte sinds 2011 een melkveehouderij exploiteert en dat hij door eerdere beslissingen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in een lastige positie is gekomen. Ondanks de overschrijding van fosfaatrechten, heeft de rechtbank besloten dat de omstandigheden zodanig zijn dat een straf niet op zijn plaats is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar deze veroordelingen zijn niet recent. Gelet op alle omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het passend is om geen straf op te leggen, ondanks de overtreding van de Meststoffenwet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.120756.23 (P)
Datum vonnis: 23 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat in Tilburg, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als landbouwer op zijn bedrijf in 2020 4.005,49 kilogram meer fosfaat heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in het kalenderjaar 2020 te Broekland, gelegen in de gemeente Raalte, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, als landbouwer op zijn bedrijf gelegen aan of nabij de [adres 1] ,
meer dierlijke meststoffen met melkvee, te weten (ongeveer) 4.005,49, uitgedrukt in
kilogrammen fosfaat, heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende
fosfaatrecht.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde is bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 9 september 2024.
Een geschrift, te weten het uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf] van 9 september 2022 (bijlage 33), p. 201.
Geschriften, te weten Overzichten geregistreerde fosfaatrechten betreffende [bedrijf] van 30 juli 2019 en 11 december 2021.
Een geschrift, te weten de berekening overschrijding fosfaatrecht, melkvee 2020 (bijlage 22), p. 134.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in het kalenderjaar 2020 te Broekland, gelegen in de gemeente Raalte, opzettelijk,
als landbouwer op zijn bedrijf gelegen aan of nabij de [adres 1] ,
meer dierlijke meststoffen met melkvee, te weten 4.005,49, uitgedrukt in
kilogrammen fosfaat, heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende
fosfaatrecht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 21b Meststoffenwet, in combinatie met de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete ter hoogte van € 18.500,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door te vervangen door 118 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
De verdachte heeft zich in 2020 schuldig gemaakt aan het opzettelijk produceren van meer fosfaat dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht. Dit feit rechtvaardigt zonder meer oplegging van een straf.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte steeds dient te handelen naar de geldende regelgeving, zal de rechtbank in deze zaak niettemin, met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel opleggen wegens de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank kent in dat verband overwegende betekenis toe aan het feit dat de exploitatie van het bedrijf plaatsvond onder uitzonderlijk lastige omstandigheden waarop verdachte niet altijd invloed had, of kon hebben.
Verdachte exploiteerde sinds 1 augustus 2011 een melkveehouderij aan de [adres 1] . De Rijksdienst voor ondernemend Nederland (hierna: RVO) heeft op 13 januari 2018 aan het bedrijf van verdachte 8.412 kg aan fosfaatrechten toegekend. Tegen deze beschikking heeft verdachte bezwaar gemaakt. De bezwaren van verdachte zijn in eerste instantie op 25 april 2018 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft verdachte beroep aangetekend. Op 22 oktober 2018 heeft de RVO de beslissing op het bezwaar van 25 april 2018 ingetrokken, naar aanleiding van de uitspraak van het College van Beroep voor bedrijfsleven, waarin werd geoordeeld dat de individuele disproportionele last en de bijzondere omstandigheden inhoudelijk moeten worden meegewogen bij de beslissing op bezwaar. Op 22 oktober 2018 werd het aantal fosfaatrechten van het bedrijf van verdachte vastgesteld op 10.124 kg. Verdachte heeft daarop het beroep tegen de beslissing van 25 april 2018 ingetrokken. Op 29 mei 2019 heeft de RVO evenwel, voor verdachte onverwacht, de beslissing van 22 oktober 2018 herzien en de fosfaatrechten alsnog vastgesteld op 8.883 kg. Op 21 juli 2020 volgde een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin het door verdachte ingestelde beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarmee stonden de aan het bedrijf van verdachte toegekende 8.883 kg fosfaatrechten vast. Omdat verdachte vanaf juni 2019 ook fosfaatrechten heeft verhandeld, resteerden hem in 2020 uiteindelijk 6.284,6 kg aan benutbare fosfaatrechten.
Verdachte heeft met zijn melkveebedrijf in 2020 10.290,09 kg fosfaat geproduceerd. Dit is een overschrijding van 4.005,49 kg ten opzichte van de voor het bedrijf benutbare fosfaatrechten.
Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat zijn bedrijf financieel in zwaar weer verkeerde, en nog steeds verkeert. In 2014 heeft hij geïnvesteerd in de nieuwbouw van een stal en in melkrobots. Deze investeringen zijn door de bank gefinancierd. Naar aanleiding van de beslissing van 22 oktober 2018 heeft verdachte investeringsbeslissingen genomen en is hij financiële verplichtingen aangegaan. Medio 2019 besloot de bank de financiering echter af te bouwen, nadat de RVO op 29 mei 2019 de fosfaatrechten van verdachte naar beneden had bijgesteld. Verdachte was daardoor genoodzaakt om nieuwe (private) investeerders te zoeken. Om in de tussentijd aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen, kon hij, zo verklaarde verdachte, niet anders dan fosfaatrechten verhandelen. Het afschalen van melkvee of verkoop van materieel zou zijn bedrijfsvoering in gevaar hebben gebracht, aldus verdachte. Vanaf medio 2019 heeft verdachte daarom mondjesmaat fosfaatrechten verkocht.
Vanaf 21 juli 2020 toen bekend werd dat (alsnog) slechts 8.883 kg fosfaatrecht aan verdachte werd toegekend is hij op zoek gegaan naar mogelijkheden om extra fosfaatrechten te verkrijgen. Verdachte heeft eind 2020 nieuwe investeerders gevonden en heeft toen extra fosfaatrechten verworven. Op dat moment kon hij echter onvoldoende in 2020 benutbare fosfaatrechten verkrijgen, waardoor hij in dat jaar meer fosfaat heeft geproduceerd dan waarvoor hij op dat moment rechten had.
De rechtbank constateert dat verdachte, blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 juni 2024, eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit betreffen geen recente veroordelingen.
Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank het passend en geboden dat geen straf zal worden opgelegd.

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- bepaalt dat aan verdachte geen straf wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. J.T. Pouw en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2024.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 176718/140701/6048166/1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.