ECLI:NL:RBOVE:2024:4903

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
ak_24_1920
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van onvoldoende zorgvuldige medische rapporten

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend om per 7 november 2022 in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, maar het UWV had deze aanvraag afgewezen op 14 april 2023. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit van 9 januari 2024. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 24 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser de gelegenheid te geven nadere medische informatie in te brengen, maar eiser heeft geen aanvullende informatie ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de medische rapporten van het UWV onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende rekening gehouden met de verklaringen van eiser over zijn mogelijkheden en dagelijks functioneren. De rechtbank concludeert dat de beschrijving van eisers dagelijks functioneren summier is en dat de conclusies die daaruit zijn getrokken tekortdoen aan de klachten die eiser in beroep heeft gepresenteerd. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om eiser opnieuw medisch te beoordelen en een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/1920

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het Uwv
(gemachtigde: W. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om hem per 7 november 2022 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA [1] .
1.1
Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 14 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb [2] het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen om nadere medische informatie in te brengen.
1.5
Bij brief van 26 juli 2024 heeft de rechtbank partijen bericht dat eiser geen nadere medische informatie heeft ingebracht. Partijen zijn vervolgens per brief van 26 juli 2024 in de gelegenheid gesteld binnen een week een nadere zitting aan te vragen, maar geen van partijen heeft op die brief gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De totstandkoming van het besluit
4.1
Eiser werkte sinds 15 november 2017 als gastheer/suppoost bij Stichting Museum De Fundatie voor 15 uur per week. Eiser heeft zich op 11 september 2020 ziekgemeld vanwege depressieve klachten, vermoeidheid en neerslachtigheid.
4.2
Per einde wachttijd heeft het Uwv verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Hierna heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
Het standpunt van het Uwv
5. Het Uwv heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser per 7 november 2022 (einde wachttijd) geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat de mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35% (3,61%). Volgens het Uwv is eiser gelet op de beperkingen zoals vastgelegd in de FML [3] van 3 april 2023 in staat om de voorbeeldfuncties van Assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en Assembleerden installatie, motoren, voertuigen (SBC-code 265110) te vervullen. Het Uwv heeft aanvullend de functies Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en Productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code 272042) geduid. Hiervoor baseert het Uwv zich op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 december 2024 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 januari 2024.
Het standpunt van eiser
6. Eiser kan zich niet vinden in de medische beoordeling van het Uwv en voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Eiser benadrukt dat hij geen 40 uur per week kan werken. Hij zou hooguit drie keer 4 uur per week kunnen werken. Eiser staat thans onder behandeling bij Dimence. De behandeling bestaat uit groepsgesprekken, individuele gesprekken, lichttherapie (afgerond zonder positief effect) en MAO-remmers. De intensiteit van de behandeling geeft al aan dat het Uwv eisers belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. Eiser heeft zijn behandelplan overgelegd. Verder is eiser beperkt beschikbaar vanwege de intensieve behandeling. Zo had eiser de afgelopen periode dagelijks lichttherapie en twee gesprekken per week. Eiser verwacht belemmerende bijwerkingen bij het gebruik van de MAO-remmers. Verder voert eiser aan dat hij de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot zijn dagelijkse activiteiten niet volgt. Dat eiser twee keer in de week naar de sportschool ging betekent niet dat zijn beperkingen licht zijn. Sinds de achteruitgang in december 2023 gaat eiser niet meer naar de sportschool. Sporten is niet vergelijkbaar met werk, zo kan eiser bij het sporten op elk moment naar huis. Dat geldt ook voor autorijden. Dat kan hij uitstellen indien nodig en bijvoorbeeld de spits mijden. Autorijden is voor eiser juist minder belastend dan reizen met het openbaar vervoer vanwege het lawaai. Eiser kan met zijn depressieve klachten enige huishoudelijke taken verrichten maar ook dat is niet vergelijkbaar met 40 uur werken in een fabriek. Verder is eiser beperkt voor eenvoudig productiewerk. Hij kan geen saaie taken verrichten die langer dan 1 of 2 uur duren omdat hij dan onrustig wordt. Verder volgt eiser de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in de motivering dat zijn behandelaars enkel zwaardere behandelingen voorstellen omdat hij resistent is voor eerdere behandelingen en dit zodoende niet te maken heeft met de ernst van de klachten. De MAO-remmers zijn geen zwaardere behandeling maar een volgende poging. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling voert eiser aan dat hij niet in staat is om de geduide functies uit te oefenen. In de functies moet 40 uur per week hard worden gewerkt met pauze op gezette tijden in een lawaaierige omgeving. Eiser zou het geen dag uithouden. Hij werkt immers zijn hele werkzame leven al parttime. Verder merkt eiser op dat, anders dan het Uwv stelt, hij slechts één keer telefonisch met arbeidsdeskundige [naam] heeft gesproken.
De beoordeling van de beroepsgronden
Juridisch kader
7.1
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek, aldus artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
7.2
Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen (het zorgvuldigheidsbeginsel). Ze mogen verder geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages (het motiveringsbeginsel).
Is het onderzoek van het Uwv zorgvuldig?
8. Eiser is bij het primaire onderzoek op het spreekuur gezien door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Eiser is bij het spreekuur psychisch onderzocht en de verzekeringsarts heeft een anamnese opgemaakt. De verzekeringsarts concludeert dat eiser is uitgevallen vanwege therapieresistente- en recidiverende depressieve klachten, vermoeidheid en neerslachtigheid zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 3 april 2023. Er is een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld van die datum.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 20 december 2023 heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, eiser gezien bij de hoorzitting en informatie van de behandelende sector betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om anders te denken over de belastbaarheid dan de primaire verzekeringsarts. Eiser is al langere tijd bekend met psychische klachten en is meerdere malen in behandeling geweest zonder het gewenste resultaat. Het vervolg van de behandeling is onbekend.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat de medische rapporten van het Uwv onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende acht hebben geslagen op de verklaringen van eiser over zijn mogelijkheden en dagelijks functioneren.
9.2
Uit het dagverhaal zoals door de primaire verzekeringsarts is opgetekend blijkt dat eisers daginvulling bij het spreekuur niet extensief is besproken. Uit het rapport volgt dat eiser huishoudelijke taken verricht, boodschappen doet, eten kookt, soms tennist met een vriend, tweemaal per week naar de sportschool gaat en dat eiser geen hobby's heeft. Verder heeft eiser beperkte sociale contacten en neemt hij niet deel aan het verenigingsleven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over de daginvulling opgetekend dat eiser (moeizaam) opstaat tussen 9.00 uur en 9.30 uur, hij doet de huishouding zelf, haalt boodschappen, maait het gras en doet de afwas. Eiser wandelt en probeert regelmatig naar de sportschool te gaan. Eiser tennist regelmatig met een vaste tegenspeler. Soms krijgt hij van een vorige werkgever (een uitgeverij) een opdracht om een tekst te redigeren. Soms bezoekt hij (uit plichtgevoel) een verjaardag of het theater (als een familielid optreedt). Eiser gaat tussen 23.00 uur en 23.30 uur naar bed. In het weekend is zijn zoon bij hem. Bij de motivering van de beoordeling van eisers beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (onder meer) opgemerkt dat eisers beperkingen licht worden ingeschat gelet op zijn dagelijks functioneren, waarin hij wel in staat is om auto te rijden, de huishouding te voeren en te sporten.
9.3
De rechtbank stelt vast dat uit het beroepsschrift [4] een veel uitvoeriger en complexer beeld van eisers dagelijks functioneren naar voren komt. Eiser heeft uiteengezet dat hij weliswaar activiteiten verricht maar dat dit enkel lukt onder de juiste omstandigheden en dat hij bij de uitoefening van activiteiten veel behoefte heeft aan flexibiliteit en ongedwongenheid. Zo kan eiser twee keer in de week de sportschool bezoeken maar het is daarvoor essentieel dat hij dit kan uitstellen tot een moment waarop hij zich goed genoeg voelt en het is voor eiser van belang dat hij op elk moment de activiteit kan afbreken zoals wanneer hij te maken krijgt met een lawaaiige omgeving. Eiser kan autorijden maar alleen in rustige verkeersituaties en enkel naar activiteiten die hij kan uitstellen zoals het doen van boodschappen. Verder verricht eiser wel huishoudelijke taken maar enkel het noodzakelijke.
Gelet op wat eiser over zijn dagelijks functioneren heeft toegelicht acht de rechtbank de beschrijving van de daginvulling zoals de verzekeringsartsen in hun rapportages hebben opgetekend summier en acht de rechtbank de conclusies die daaruit zijn getrokken tekort doen aan wat eiser in beroep over zijn klachten naar voren heeft gebracht. De rechtbank acht het bestreden besluit om die reden niet zorgvuldig. De rechtbank acht namelijk niet uitgesloten dat een nadere, uitvoerige, uitvraag naar eisers dagelijks functioneren, tot een andere weergave van eisers mogelijkheden leidt en zodoende tot een andere conclusie ten aanzien van eisers beperkingen voor arbeid. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het beroep gegrond te verklaren zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser op dit punt nader kan bevragen tijdens een spreekuur.
9.4
Voor zover eiser ten aanzien van de zorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsartsen verder nog heeft aangevoerd dat het Uwv ten onrechte niet heeft betrokken dat uit de intensiteit van zijn huidige behandeling bij Dimence blijkt dat sprake is van meer beperkingen op de datum in geding overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft gedurende de beroepsprocedure uitgebreid de kans gekregen om met medische stukken te onderbouwen dat uit zijn huidige behandeling en/of verklaringen van behandelaars blijkt dat hij reeds op de datum in geding meer beperkingen ondervond dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Eiser is echter niet met een onderbouwing gekomen. De medische informatie die wel voorhanden is, acht de rechtbank in voldoende mate betrokken bij de beoordeling van de verzekeringsartsen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het onderzoek van het Uwv om die reden niet zorgvuldig te achten. Evenwel merkt de rechtbank op dat wanneer de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 9.3 is overwogen, opnieuw onderzoekt, het daarbij in de rede ligt dat die verzekeringsarts eventueel nieuwe door eiser te overleggen medische informatie bij de beoordeling betrekt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Uit rechtsoverweging 9.3 volgt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat daarom de conclusies uit dat onderzoek niet toereikend zijn gemotiveerd. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het Uwv zal eiser nogmaals medisch moeten beoordelen. Op grond van de verkregen onderzoeksgegevens moet het Uwv vervolgens een nieuw besluit op het bezwaar nemen, dat betrekking heeft op de datum in geding.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L.M. Celie, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Functionele mogelijkhedenlijst
4.De rechtbank wijst op de beroepsgronden van 21 maart 2024