ECLI:NL:RBOVE:2024:4872

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
C/08/304027 / HA ZA 23-394
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschriftprocedure inzake de afwikkeling van een nalatenschap en legitieme portie

In deze civiele procedure, die plaatsvond bij de Rechtbank Overijssel, is een vordering ingesteld door [eiser] met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van zijn ouders. De zaak betreft de vaststelling van de legitieme portie van [eiser] en de omvang van zijn vorderingsrecht op de nalatenschap. In een eerder tussenvonnis van 1 mei 2024 is reeds geoordeeld over de omvang van het vorderingsrecht van [eiser]. De rechtbank heeft in dit vonnis bepaald dat de resterende vorderingen, die betrekking hebben op aanwijzingen aan de vereffenaars en het stellen van zekerheid, zullen worden verwezen naar de verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter. Dit is noodzakelijk omdat deze vorderingen onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen, zoals aangegeven in de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van [eiser] onder 7), 8) en 9) betrekking hebben op het toezicht van de kantonrechter op de vereffening van de nalatenschap. [eiser] heeft aangegeven dat hij deze verzoeken wil laten beoordelen door de kantonrechter. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd, aangezien de partijen familie van elkaar zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] onder 1) en 2) voor het overige toewijsbaar verklaard, maar het vorderingsrecht van [eiser] uit hoofde van de legitieme portie is vastgesteld op nihil. De rechtbank heeft het vonnis op 18 september 2024 uitgesproken en de verdere behandeling van de vorderingen verwezen naar de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/304027 / HA ZA 23-394
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. G.H. Sjobbema,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 2],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
advocaat: mr. C.J.H. Anker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 mei 2024
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

Deze procedure heeft betrekking op de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van partijen en op de vaststelling van de omvang van de legitieme portie van eiser. Over de omvang van het vorderingsrecht van [eiser] op de nalatenschap is al in het eerdere tussenvonnis geoordeeld. Die beslissingen worden aan het einde van dit vonnis opgenomen. Daarmee is aan de procedure bij de handelsrechter bij deze rechtbank een einde gekomen. De resterende vorderingen ten aanzien van de aanwijzingen aan de vereffenaars, verzwaring van de vereffening en het stellen van zekerheid zullen worden verwezen naar de verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter.

3.De verdere beoordeling

Verwijzing naar verzoekschriftprocedure kantonrechter
3.1.
Zoals omschreven in rechtsoverweging 5.23 van het tussenvonnis van 1 mei 2024 heeft [eiser] in deze procedure voor de handelsrechter ook vorderingen ingesteld die betrekking hebben op zaken waarvoor de kantonrechter als beslissingsbevoegde rechter is aangewezen. Het gaat om zijn vorderingen genoemd in onderdeel 4.1 van het tussenvonnis van 1 mei 2024 onder 7), 8) en 9). [eiser] heeft ten aanzien daarvan na eiswijziging gevorderd:
7) dat de rechtbank aanwijzingen zal geven aan de gedaagden als bedoeld in artikel 4:210 BW in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van moeder, aan de hand waarvan tot een voortvarende vereffening overeenkomstig de wet wordt gekomen en waarbij concrete termijnen worden gesteld waarbinnen bepaalde handelingen moeten zijn gedaan, waarbij voor elke overschrijding daarvan een dwangsom zal gelden van € 100,00 per dag en maximaal € 10.000,00 per handeling;
8) dat de rechtbank zal bepalen dat en in hoeverre de vereffening door gedaagden als vereffenaars moet worden verzwaard op grond van artikel 4:211 BW;
9) gedaagden als erfgenamen van de nalatenschap van moeder te gelasten zekerheid te stellen voor het vorderingsrecht op de nalatenschap zoals volgt uit de vorderingen onder 1 en 2;
3.2.
Deze vorderingen onder 7), 8) en 9) hebben betrekking op het toezicht van de kantonrechter op de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap. Verschillende bepalingen uit Titel 6, Afdeling 2 en 3 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek zijn daarop van toepassing. Bij tussenvonnis van 1 mei 2024 is [eiser] in de gelegenheid gesteld om zich erover uit te laten of hij wil dat die onderdelen van zijn vordering worden verwezen naar de verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter, of dat hij de verzoeken op dit moment wil intrekken.
3.3.
[eiser] heeft in zijn akte na tussenvonnis verklaard dat hij die verzoeken na verwijzing wil laten beoordelen door de kantonrechter. De rechtbank zal de genoemde onderdelen van zijn vordering daarom verwijzen naar de verzoekschriftprocedure voor de kantonrechter als bedoeld in artikel 69 Rv (Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering). Nadat de verzoeken zijn geregistreerd als verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter, zal [eiser] op basis van artikel 69 Rv lid 4 in de gelegenheid worden gesteld om zijn stellingen en zijn verzoeken aan te passen aan de toepasselijke procesregels.
3.4.
[eiser] heeft in zijn laatste akte gevorderd dat de rechtbank het bedrag zal vaststellen waarvoor [eiser] zekerheid kan laten stellen. Die vaststelling is echter opgedragen aan de kantonrechter in artikel 4:199 lid 1 BW en zal dus na verwijzing pas aan de orde komen.
Niet terugkomen op bindende eindbeslissing(en)
3.5.
[eiser] heeft verder in zijn laatste akte gevraagd om het oordeel uit r.o. 5.9 van het tussenvonnis van 1 mei 2024 te herzien. De rechtbank zal daartoe niet overgaan, mede omdat [eiser] deze stelling nu eerst met verwijzing naar producties onderbouwt. In bedoeld vonnis zijn bindende eindbeslissingen gegeven. De rechtbank komt daar niet op terug en zal nu ten aanzien van deze vorderingen vonnis wijzen. Overigens loopt de in het testament bepaalde rente over het kindsdeel wel door vanaf 16 april 2021 tot aan het moment van betalen, zoals overwogen in r.o. 5.10 van het tussenvonnis.
Proceskosten
3.6.
Partijen zijn familie van elkaar (broers en zus). De rechtbank zal in verband daarmee de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Samengevat
3.7.
Zoals overwogen in r.o. 5.9-5.10 van het tussenvonnis zijn de vorderingen van [eiser] onder 1) en 2) voor het overige wel toewijsbaar. Gelet op r.o. 5.18 van het tussenvonnis wordt het vorderingsrecht van [eiser] uit hoofde van de legitieme portie gesteld op nihil. De vordering van [eiser] onder 4) wordt afgewezen op grond van r.o. 5.2 van het tussenvonnis. De vorderingen van [eiser] onder 5) en 6) zoals opgenomen in r.o. 4.1 van het tussenvonnis worden afgewezen op grond van r.o. 5.19-5.22 van het tussenvonnis. De rechtbank zal deze beslissingen aan het einde van dit vonnis opnemen. Daarmee is de procedure bij de afdeling civiel van de rechtbank afgerond. Voor het overige wordt de procedure verwezen naar de kantonrechter.

4.De beslissing

De rechtbank,
4.1.
bepaalt dat het vorderingsrecht van [eiser] op de nalatenschap van moeder, uit hoofde van het kindsdeel uit de nalatenschap van vader, op 16 april 2021 beloopt een nominaal bedrag van € 35.153,00 vermeerderd met een bedrag van € 35.856,00 wegens tot 16 april 2021 gecumuleerde rente,
4.2.
bepaalt dat het vorderingsrecht van [eiser] op de nalatenschap van moeder vanaf 16 april 2021 beloopt de (enkelvoudige) rentevergoeding van zes procent over het nominaal bedrag van zijn kindsdeel van € 35.153,00, welk bedrag jaarlijks vervalt en opeisbaar is telkens per vervaldag 9 april tot aan de dag van volledige betaling van het kindsdeel,
4.3.
bepaalt dat het vorderingsrecht van [eiser] uit hoofde van zijn beroep op de legitieme portie wordt vastgesteld op nihil,
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
verwijst hetgeen door [eiser] is gevorderd onder 7), 8) en 9) van zijn vorderingen zoals weergegeven in r.o. 4.1 van het tussenvonnis van 1 mei 2024 ter verdere behandeling en afdoening naar de verzoekschriftprocedure voor de kantonrechter,
4.7.
beveelt dat [eiser] op zijn kosten overgaat tot aanpassing van het inleidende processtuk naar een verzoekschrift ten aanzien van de onder 4.6 genoemde onderdelen,
4.8.
beveelt dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt ten aanzien van de onder r.o. 4.6. genoemde onderdelen zal worden voortgezet bij de kantonrechter volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure,
4.9.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de onder 4.6 genoemde onderdelen aan,
4.10.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024. (ap)