ECLI:NL:RBOVE:2024:4871

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
C/08/304742 / HA ZA 23-411
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontbinding van koop- aannemingsovereenkomst en schadevergoeding bij tekortkoming in uitvoering

In deze zaak heeft eiser [partij A] een bedrijfsunit gekocht van gedaagde [partij B]. Eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst door een lichtstraat zonder overleg op een verkeerde plek te plaatsen. Eiser vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst gedeeltelijk is ontbonden en schadevergoeding. Gedaagde voert verweer en vordert betaling van openstaande facturen. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van eiser deels toewijsbaar zijn, waarbij het beroep van gedaagde op verrekening slaagt. De rechtbank concludeert dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, wat leidt tot de gedeeltelijke ontbinding van de koop- aannemingsovereenkomst. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de kosten die hij maakt om de lichtstraat op de juiste plek te laten plaatsen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser in conventie af, maar kent in reconventie een bedrag toe aan gedaagde, na verrekening van de vorderingen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/304742 / HA ZA 23-411
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[partij A], H.O.D.N. [bedrijf 1]
,
te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. R. Dijkema,
tegen
[partij B] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaten: mrs. R.J. Kwaak en A.M. Ubink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 oktober 2023 met 24 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met 3 producties;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de e-mails van [partij B] van 15 en 17 maart 2024 met productie 4;
- de mondelinge behandeling van 26 maart 2024, ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[partij A] heeft een bedrijfsunit van [partij B] gekocht. Hij vindt dat [partij B] is tekortgeschoten, omdat zij de afgesproken plaatsing van een lichtstraat verkeerd zou hebben uitgevoerd, namelijk door deze zonder overleg, op een verkeerde plek, te plaatsen. [partij A] vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst gedeeltelijk is ontbonden en daarnaast schadevergoeding. [partij B] voert verweer en vordert op haar beurt betaling van facturen. De vorderingen van [partij A] zijn deels toewijsbaar, waarbij het beroep van [partij B] op verrekening slaagt. Ook de tegenvorderingen van [partij B] worden gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank zal dat hierna toelichten.

3.De feiten

3.1.
Op of omstreeks 22 april 2022 hebben partijen een koop- aannemingsovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan [partij B] een bedrijfsunit (nr. [nummer]) zal realiseren tegen een koopprijs van € 83.800,00 voor de grond en bijkomende kosten en een aanneemprijs van
€ 69.000,00 voor het tot stand brengen en het opleveren van de bedrijfsunit, in totaal
€ 152.800,00 exclusief btw. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Levering
Artikel 7
(…).
4. De bouw start binnen twee maanden na levering van het registergoed.
5. De oplevering kan plaats vinden binnen 8 maanden na start grondwerk.
6. De uiterste data als vermeld in lid 4 en/of lid 5 worden opgeschoven met de duur waarin de aannemer zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren als gevolg van een eventuele algehele lock down door COVID-19 of door andere omstandigheden die rechtstreeks het gevolg zijn van beslissingen door (semi)overheidsinstanties.
Op de koop- aannemingsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van [partij B] van toepassing verklaard.
3.2.
[partij A] heeft gebruik gemaakt van een aantal (extra) opties en aan [partij B] opdracht gegeven tot het uitvoeren van het volgende meerwerk:
  • aanbrengen van een elektrische overheaddeur (in plaats van handbediend);
  • aanbrengen dakdoorvoer rond 110 mm;
  • aanbrengen polycarbonaat lichtstraat met een afmeting van circa 1,40x5,00 meter (geplaatst in de breedte)
Op de optielijst heeft [partij A] ten aanzien van de dakdoorvoer handmatig vermeld:

links net voor- of net na de meterkast i.v.m. zonnepanelen”.
3.3.
Bij e-mail van 20 maart 2023, herhaald op 3 april 2023, heeft [partij A] [partij B] in gebreke gesteld, omdat de dakdoorvoer en de lichtstraat zonder overleg en niet op de juiste plek zijn geplaatst.
3.4.
Bij e-mail van 7 juli 2023 heeft [partij B] erkend dat zij met betrekking tot de positie van de dakdoorvoer in verzuim is en dat zij dit gebrek conform de opgave van [partij A] zal herstellen. [partij B] heeft dit herstel nog niet uitgevoerd. Ten aanzien van de locatie van de lichtstraat betwist [partij B] dat zij in verzuim is.
3.5.
Op 11 juli 2023 heeft de oplevering van de bedrijfsunit plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat door beide partijen en onderaannemer [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats 2] (hierna: [bedrijf 2]) is ondertekend. In dit proces-verbaal is onder meer opgenomen dat [partij A] de plek van de dakdoorvoer en de lichtstraat niet accepteert. Vanwege drie openstaande facturen van [bedrijf 2] met een totaalbedrag van € 22.727,43 inclusief btw heeft [partij B] bij de oplevering de sleutels van de bedrijfsunit niet aan [partij A] afgegeven.
3.6.
Bij brief van 18 juli 2023 heeft [partij A] zijn betalingsverplichting opgeschort, op de grond dat sprake is van een gebrekkige en te late oplevering van de bedrijfsunit. Daarbij heeft [partij A] [partij B] gesommeerd tot betaling van een contractuele boete van
€ 20.610,00 (45 dagen x € 458,00) en herstel van de gebreken.
3.7.
Bij brief van 27 juli 2023 heeft [partij B] betwist dat zij is tekortgeschoten. Daarbij heeft [partij B] op haar beurt haar verplichting tot afgifte van de sleutels opgeschort totdat [partij A] alle facturen van [bedrijf 2] heeft betaald.
3.8.
Partijen hebben daarna nog over en weer gecorrespondeerd zonder dat zij tot een minnelijke oplossing van hun geschil zijn gekomen.
3.9.
Bij brief van 13 oktober 2023 heeft [partij A] de koop- aannemingsovereenkomst gedeeltelijk ontbonden, te weten het deel dat ziet op de lichtstraat. Daarbij heeft [partij A] [partij B] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade van in totaal € 47.346,48 (herstelkosten en schade wegens te late oplevering).
3.10.
Op 1 februari 2024 heeft [bedrijf 2] haar vordering op [partij A] ad € 22.727,43 inclusief btw middels cessie aan [partij B] overgedragen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(I) primair voor recht zal verklaren dat de overeenkomst gedeeltelijk buitengerechtelijk is ontbonden voor zover het betreft het deel dat ziet op de door [partij B] ondeugdelijk verrichte werkzaamheden betreffende de plaatsing van de lichtstraat, althans:
(2) subsidiair voor recht zal verklaren dat de rechtbank de overeenkomst gedeeltelijk ontbindt voor zover het betreft het deel dat ziet op de door [partij B] ondeugdelijk verrichte werkzaamheden betreffende de plaatsing van de lichtstraat, en;
(3) [partij B] zal veroordelen om aan [partij A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het bedrag van € 47.346,48 (ontbindingsschade en schade wegens te late oplevering), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over
€ 47.346,48 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
(4) [partij B] zal veroordelen in de kosten van deze procedure (de eventuele btw over de deurwaarderskosten daarin begrepen).
4.2.
Aan zijn vorderingen legt [partij A], samengevat, ten grondslag dat [partij B] tegenover hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten koop- aannemingsovereenkomst. Daartoe voert [partij A] aan dat [partij B] in strijd met de op haar rustende informatieverplichting zonder overleg de lichtstraat op een verkeerde plek heeft geplaatst. [partij A] stelt dat [partij B] ter zake in verzuim is en dat hij bevoegd was om zijn betalingsverplichting op te schorten en de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden en dat hij recht heeft op schadevergoeding.
4.3.
[partij B] voert als verweer dat partijen geen afspraak hebben gemaakt over de locatie van de lichtstraat, zodat van een tekortkoming aan haar zijde reeds daarom geen sprake kan zijn. [partij B] betwist dat zij een informatieplicht heeft geschonden. Daartoe verwijst [partij B] naar de situatietekeningen die zij eind januari 2023 met [partij A] heeft gedeeld. Volgens [partij B] staat daarop de locatie van de lichtstraat aangegeven en heeft [partij A] daartegen niet geprotesteerd waardoor hij niet aan zijn klachtplicht heeft voldaan. [partij B] wijst erop dat het op de weg van [partij A] lag om zijn locatiewens (tijdig) kenbaar te maken. Voor zover sprake is van een tekortkoming, dan rechtvaardigt deze niet de (partiële) ontbinding met haar gevolgen. Als dat wel het geval is, dan betwist [partij B] dat er ontbindingsschade is dan wel stelt zij dat de gevorderde herstelkosten te hoog zijn en beroept zij zich op verrekening. Tot slot betwist [partij B] dat zij de bedrijfsunit te laat heeft opgeleverd. Van vertragingsschade is daarom in haar ogen geen sprake. [partij B] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de rechtbank hierna ingaan, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.
in reconventie
4.5.
[partij B] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) [partij A] zal veroordelen tot betaling aan [partij B] van de navolgende bedragen:
( a) € 22.727,34 aan onbetaalde termijnen, althans een door de rechtbank in goede justitie en redelijkheid te bepalen bedrag, steeds vermeerderd met de overeengekomen rente van 10% te rekenen vanaf 8 dagen na factuurdatum met uitzondering van termijn 7 waarvoor geldt dat de 10% gerekend dient te worden vanaf 22 juli 2023;
( b) € 1.000,27 aan buitengerechtelijke kosten, althans een door de rechtbank in goede justitie en redelijkheid te bepalen bedrag;
(II) [partij A] zal veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.6.
[partij A] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
4.7.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de rechtbank hierna ingaan, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
Kernvraag is of [partij B] tegenover [partij A] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koop- aannemingsovereenkomst door zonder overleg op een zelf gekozen plek een lichtstraat te plaatsen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Vast staat dat de bedrijfsunit van [partij A] deel uitmaakt van een bedrijfsverzamelgebouw op bedrijventerrein '[locatie]' te [plaats] (gemeente Zevenaar) dat uit 32 bedrijfsunits bestaat, verdeeld over twee gebouwen. De bedrijfsunit van [partij A] (nr. [nummer]) is qua oppervlakte de grootste (ca. 130 m2) en bestaat als enige uit drie compartimenten, waarvan twee gelijke. Ook staat vast dat [partij A] aan [partij B] (meerwerk)opdracht heeft verstrekt tot het plaatsen van een lichtstraat in de breedte, dat op het optieformulier niets staat vermeld over de gewenste locatie en dat partijen hierover niets hebben afgesproken. [partij B] heeft de lichtstraat in het tweede (middelste) compartiment geplaatst, terwijl [partij A] die in het eerste compartiment had gewild.
Tekortkoming [partij B]
5.3.
De rechtbank overweegt dat de stelling van [partij B] impliceert dat de keuze voor het plaatsen van een lichtstraat (in de breedte of in de lengte) betekent dat zij zelf de locatie daarvan mag bepalen en dat de opdrachtgever/koper dit zonder meer moet accepteren. Dat standpunt is onjuist. In het bijzonder vanwege de unieke bedrijfsunit van [partij A] met meer dan één mogelijkheid voor de locatie van de lichtstraat had het op de weg van [partij B] gelegen om met [partij A] de gewenste locatie van de lichtstraat te bespreken voordat zij tot plaatsing daarvan zou overgaan. Dat [partij B] dit zelf ook logisch vindt, blijkt uit de e-mail van haar eigen medewerkster mevrouw [naam] van 20 maart 2023. Op de vraag van [partij A] wie de plek van (de dakdoorvoer en) de lichtstraat heeft bepaald, heeft zij toen als volgt geantwoord: “
Naar mijn weten is dit in onderling overleg gebeurd en daarna is de tekening (zie mail) naar de architect gestuurd om deze te verwerken.” Dat [partij A], anders dan bij de keuze voor het plaatsen van een dakdoorvoer, de door hem gewenste locatie van de lichtstraat niet expliciet met [partij B] heeft gecommuniceerd, betekent juist dat [partij B] tot overleg gehouden was. [partij B] mocht er niet zonder meer van uitgaan dat plaatsing van de lichtstraat in het tweede/middelste compartiment het meest logisch was en dat [partij A] daarmee akkoord zou gaan. Daarbij is de beoogde bestemming van de verschillende compartimenten (opslag- of kantoorruimte) niet relevant voor de locatiewens van [partij A]. Voor zover [partij B] betoogt dat het op basis van de onderlinge
e-mailcorrespondentie van eind januari 2023 de locatie van de lichtstraat voor [partij A] kenbaar was, faalt dit betoog. Deze mailwisseling heeft slechts betrekking op een eventueel extra lichtkozijn naast de overheaddeur in de bedrijfsunit van [partij A]. Weliswaar staat nu op de situatietekening handgeschreven vermeld “
lichtkoepel geplaatst in de breedte” maar die toelichting ontbrak destijds, zodat [partij A] daaruit niet behoefde af te leiden dat de lichtstraat in het tweede (middelste) compartiment zou worden geplaatst. [partij B] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat de lichtstraat in een (andere) tekening is verwerkt die met [partij A] is gecommuniceerd. Het voorgaande betekent dat [partij B] ter zake (toerekenbaar) is tekortgeschoten en in verzuim verkeert. De aard van de tekortkoming van [partij B] rechtvaardigt de gedeeltelijke ontbinding van de koop- aannemingsovereenkomst, zodat [partij A] daartoe bevoegd was. De primair gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar.
Gevolgen van de gedeeltelijke ontbinding; ongedaanmaking prestaties
5.4.
[partij A] heeft dus op goede grond de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden bij brief van 13 oktober 2023, te weten voor het gedeelte van de overeenkomst die ziet op de meerwerkopdracht om voor € 3.500,00 exclusief btw de lichtstraat te plaatsen.
5.5.
De rechtbank overweegt dat (gedeeltelijke) ontbinding partijen bevrijdt van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover die verbintenissen al zijn nagekomen, ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de al door hen ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW). Daarop aansluitend geldt dat als de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, daarvoor in de plaats treedt een vergoeding met een omvang van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst. Als de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, dan wordt de hier bedoelde vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op het tijdstip van ontvangst daarvan in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad (artikel 6:272 BW).
5.6.
De rechtbank overweegt dat voor [partij A] geldt dat de gedeeltelijke ontbinding meebrengt dat hij het overeengekomen bedrag voor het plaatsen van de lichtstraat van
€ 3.500,00 exclusief btw niet hoeft te betalen. Tegelijkertijd komt op [partij A] de verplichting te rusten om de prestatie die hij heeft ontvangen – de verkeerd geplaatste lichtstraat – ongedaan te maken. Uit de stellingen van beide partijen volgt echter dat zij (beiden verwijzen naar artikel 6:272 BW) ervan uitgaan dat deze prestatie door [partij A] niet ongedaan kan worden gemaakt, en dat op hem dus de verplichting rust om de waarde daarvan aan [partij B] te vergoeden. Aangezien het gaat om een prestatie die niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, is deze vergoeding gelijk aan de waarde die de verkeerd geplaatste lichtstraat voor [partij A] op het tijdstip van ontvangst daarvan in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad. Daarbij geldt dat niet de economische waarde behoeft te worden vergoed maar de subjectieve waarde die de prestatie voor de ontvanger heeft gehad.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat die waarde voor [partij A] in de gegeven omstandigheden nihil is. De lichtstraat is immers in zijn geheel geplaatst in het ander compartiment dan door [partij A] was gewenst. Dat – volgens [partij A] – correcte compartiment, compartiment 1, is dus in het geheel niet voorzien van een lichtstraat. Waar het verlicht wordt door het licht dat invalt door de in compartiment 2 geplaatste lichtstraat, is die verlichting slechts indirect. Die omstandigheid vertegenwoordigt een te beperkt voordeel, en is tegelijkertijd nog steeds volledig anders dan [partij A] (onweersproken) stelt te hebben gewild, om daaraan in de context van de waardevergoeding enige waarde aan toe te kennen.
Schade als gevolg van ontbinding
5.8.
[partij A] stelt als gevolg van de ontbinding verder ook schade te hebben geleden, die erin bestaat dat het hem het nodige zal kosten om zijn bedrijfsunit alsnog van een lichtstraat op de correcte plaats te voorzien. Hij stelt dat de kosten hiervoor in totaal € 34.648,34 exclusief btw (€ 41.924,49 inclusief btw) bedragen. Ter onderbouwing van dit bedrag verwijst [partij A] naar de offerte van Solutio van 19 juni 2023. Volgens [partij A] blijkt uit deze offerte dat deugdelijk herstel alleen kan plaatsvinden door het verwijderen en opnieuw plaatsen van stalen balken, de dakbedekking, de lichtkoepel en de dakdoorvoer.
5.9.
[partij B] betwist dat [partij A] ontbindingsschade heeft geleden. Voor zover dat wel het geval is, betwist [partij B] de hoogte van de gestelde schade. Volgens [partij B] kan [bedrijf 2] de lichtstraat verplaatsen voor € 10.081,50 exclusief btw.
5.10.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:277 BW meebrengt dat [partij B] aan [partij A] de schade moet vergoeden, die laatstgenoemde lijdt doordat geen nakoming van de meerwerkovereenkomst heeft plaatsgevonden, maar het tot ontbinding is gekomen. Dit betekent dat [partij A] zich terecht op het standpunt stelt dat als het voor hem financieel nadeliger is om de lichtstraat in compartiment 1 te realiseren dan op grond van de meerwerkovereenkomst met [partij B] het geval was geweest, dit een financiële nadeel is dat in de vorm van schadevergoeding aan hem moet worden vergoed. De rechtbank volgt [partij A] echter niet in zijn berekening van de schade in dit verband. [partij B] heeft de door [partij A] gestelde kosten gemotiveerd bestreden en, onder verwijzing naar een offerte van [bedrijf 2], onderbouwd dat de kosten van de werkzaamheden die nodig zijn voor het monteren van de bestaande lichtstraat op de nieuwe locatie en het dichtmaken van de oude locatie kunnen worden begroot op maximaal € 10.081,50 exclusief btw (€ 12.198,62 inclusief btw). [partij A] heeft (de hoogte van) dat bedrag niet gemotiveerd bestreden. Dit bedrag, verminderd met de € 3.500,00 exclusief btw die [partij A] bij deugdelijke nakoming door [partij B] aan de lichtstraat kwijt zou zijn, dus € 6.581,50 exclusief btw (€ 7.963,62 inclusief btw), zal de rechtbank daarom als (ontbindings-)schade toewijzen.
Vertragingsschade
5.11.
[partij A] vordert ook vergoeding van vertragingsschade van in totaal € 5.421,99. Daartoe voert [partij A] aan dat het grondwerk op 2 oktober 2022 is gestart, zodat [partij B] de bedrijfsunit uiterlijk 2 juni 2023 had moeten opleveren, en dat [partij B] het feitelijke bezit daarvan door haar weigering tot afgifte van de sleutels nog steeds niet aan hem heeft verschaft waardoor hij tijdelijk opslagruimte elders heeft moeten huren. Volgens [partij A] bedraagt deze schade € 4.200,00 aan huurkosten. [partij A] stelt dat de schade daarnaast bestaat uit de door hem betaalde maandelijkse VvE-bijdragen ad € 139,96 in de maanden juli t/m oktober 2023 (in totaal € 559,84), alsmede de reeds door hem betaalde premie voor de opstalverzekering ad € 662,15.
5.12.
[partij B] voert als verweer dat de levering van de grond in september 2022 heeft plaatsgevonden en dat het grondwerk ten behoeve van de bouw begin november 2022 is gestart. Volgens [partij B] is daarmee aan de twee maandentermijn als bedoeld in artikel 7 lid 4 van de koop- aannemingsovereenkomst voldaan. Hoewel de nutsaansluitingen tijdig zijn aangevraagd (uitvoering in april 2023), stelt [partij B] dat de nutsbedrijven deze pas na maanden vertraging hebben gerealiseerd waardoor de oplevering niet begin juli 2023 maar eerst op 11 juli 2023 kon plaatsvinden. Volgens [partij B] kan deze te late oplevering, die in tijd beperkt is, haar niet worden toegerekend. Daarbij beroept [partij B] zich op artikel 7 lid 6 van de koop- aannemingsovereenkomst. In dat kader heeft [partij B] erop gewezen dat zij onverplicht heeft aangeboden om mee te werken aan een vervroegde ingebruikneming om het nadeel van het feit dat de nutsaansluitingen niet eerder zijn gerealiseerd zoveel mogelijk te voorkomen, maar heeft [partij A] van dit aanbod geen gebruik willen maken.
5.13.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] dit gemotiveerde verweer van [partij B] onvoldoende heeft weersproken. Zo had het op de weg van [partij A] gelegen om zijn standpunt nader te onderbouwen dat het grondwerk al op 2 oktober 2022 is aangevangen. [partij A] heeft dat evenwel nagelaten. Voorts volgt uit artikel 1 leden 3 en 4 van de koop- aannemingsovereenkomst dat [partij A] alle termijnen voor de feitelijke oplevering moet hebben voldaan. Het staat tussen partijen niet ter discussie dat [partij A] dit niet heeft gedaan. De gevorderde vergoeding van de vertragingsschade moet daarom worden afgewezen.
Verrekening
5.14.
[partij B] beroept zich (in conventie) op verrekening van de herstelkosten met de onbetaalde facturen van [bedrijf 2] van 27 juni 2023 ad € 8.349,00 en 30 juni 2023
(€ 4.174,50 en € 10.203,93), in totaal € 22.727,43 inclusief btw.
5.15.
De rechtbank stelt vast dat [partij A] de rechtsgeldigheid van de overdracht van de vordering van [bedrijf 2] op hem aan [partij B] (zie 3.10) niet heeft bestreden en dat [partij A] deze vordering heeft erkend met uitzondering van de kosten voor het aanbrengen van de lichtstraat ad € 3.500,00 exclusief btw. Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedeeltelijke ontbinding meebrengt dat [partij A] niet meer hoeft te betalen voor de lichtstraat, zodat het bedrag van € 3.500,00 (€ 4.235,00 inclusief btw) sowieso niet verschuldigd is. Dat betekent dat [partij B] nog recht heeft op betaling van een bedrag van € 18.492,43 (€ 22.727,43 – € 4.235,00). Dit kan zij verrekenen met de vordering die [partij A] uit hoofde van de schadevergoeding op haar heeft.
Conclusie
5.16.
De rechtbank komt tot de slotsom dat [partij B] een bedrag van € 7.963,62 aan schadevergoeding aan [partij A] verschuldigd is, en [partij A] aan [partij B] nog een bedrag van € 18.492,43 moet voldoen wegens onbetaalde facturen. Na verrekening moet [partij A], per saldo, nog een bedrag van € 10.528,81 inclusief btw aan [partij B] betalen. Dat betekent dat de gevorderde schadevergoeding in conventie zal worden afgewezen ([partij A] moet immers per saldo aan [partij B] betalen), en de vordering in reconventie in hoofdsom tot het voornoemde bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.17.
De rechtbank acht compensatie van proceskosten geïndiceerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
5.18.
Zoals hiervóór is geoordeeld zal de vordering in reconventie voor een bedrag van
€ 10.528,81 worden toegewezen. Tegen de gevorderde contractuele rente als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de koop- aannemingsovereenkomst – 10% op jaarbasis – heeft [partij A] geen apart verweer gevoerd, zodat deze rente zal worden toegewezen, waarbij voor de overzichtelijkheid de ingangsdatum wordt gesteld op 22 juli 2023.
5.19.
[partij B] vordert daarnaast vergoeding van buitenrechtelijke incassokosten. Zij heeft deze kosten evenwel op geen enkele wijze onderbouwd, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.20.
De rechtbank acht compensatie van proceskosten geïndiceerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst gedeeltelijk buitengerechtelijk is ontbonden, voor zover het betreft het deel dat ziet op de door [partij B] te plaatsen lichtstraat;
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
6.4.
veroordeelt [partij A] om aan [partij B] te betalen een bedrag van € 10.528,81 inclusief btw, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% op jaarbasis, te rekenen vanaf 22 juli 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.5.
verklaart 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op
18 september 2024. (PS)