ECLI:NL:RBOVE:2024:4868

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
10955535 \ CV EXPL 24-808
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over eigendom van een strook grond en verjaringseisen

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Overijssel, staat de eigendom van een hoekvormig stuk grond centraal, gelegen tussen de woningen van de partijen. [partij A] stelt dat de grond onderdeel uitmaakt van hun perceel dat zij in 2022 hebben gekocht, terwijl [partij B] aanvoert dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van het stuk grond. De kantonrechter oordeelt dat [partij B2] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de grond voordat [partij A] hun woning kochten. Dit leidt tot de afwijzing van de vorderingen van [partij A] in conventie en de toewijzing van de vorderingen van [partij B] in reconventie. De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [partij B2] sinds 1991 feitelijk de macht over het stuk grond heeft uitgeoefend en dat de eigendom door verjaring is overgegaan. De kantonrechter heeft [partij A] veroordeeld om mee te werken aan de vaststelling van de erfgrenzen door het Kadaster en heeft hen ook verplicht om de overhangende takken van hun heg te snoeien. De proceskosten zijn toegewezen aan [partij B].

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10955535 \ CV EXPL 24-808
Vonnis van 17 september 2024
in de zaak van

1.[partij A1] ,

wonende in [woonplaats 1] ,
2.
[partij A2],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partijen in conventie, verweerders in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij A] of afzonderlijk [partij A1] en [partij A2] ,
gemachtigde: R.L. Hoosemans,
tegen

1.[partij B1] ,

wonende in [woonplaats 2] ,
2.
[partij B2],
wonende in [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen in conventie, eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B] of afzonderlijk [partij B2] en [partij B1] ,
gemachtigde: mr. H.J.F. Dullemond.

1.De inleiding

1.1.
De zaak draait om de vraag wie eigenaar is van een hoekvormig stuk grond gelegen tussen de woningen van [partij A] en [partij B] [partij A] stellen dat de grond onderdeel is van het perceel grond met woning dat ze in 2022 hebben gekocht en verwijzen naar een kadastrale tekening. [partij B] menen daarentegen dat zij al geruime tijd voordat [partij A] hun woning kochten door verjaring eigenaar zijn geworden van het betreffende stuk grond. De kantonrechter stelt [partij B] in het gelijk en oordeelt dat [partij B2] door verjaring eigenaar is geworden voordat [partij A] de woning kochten. Dit brengt met zich mee dat de vorderingen van [partij A] in conventie grotendeels zullen worden afgewezen en de vorderingen van [partij B] in reconventie grotendeels zullen worden toegewezen. Deze beslissing wordt in het vonnis hierna toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie,
- de brief van de rechtbank waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de brief met nadere producties van de zijde van [partij A]
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij B2] is sinds 1991 eigenaar van het perceel grond aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie M, nummers 965, 1136 en 1137 (hierna: “Perceel [partij B2] ”). Perceel [partij B2] bestaat uit een tuin met daarop een woning met kadastrale nummers 1136 en 1137, en een bestrate oprit met kadastraal nummer 965 (hierna: “de oprit”). [partij B2] woont feitelijk al sinds 1976 samen met [partij B1] op Perceel [partij B2] .
3.2.
[partij A] zijn sinds 2022 eigenaar van het perceel grond aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie M, nummer 1924 (hierna: “Perceel [partij A] ”).
3.3.
Perceel [partij A] en Perceel [partij B2] grenzen aan elkaar:
Afbeelding 1
In 2022 hebben [partij A] hun wens om aan de achterzijde van hun perceel (in de noordwestelijke hoek, zie afbeelding 1) een schuur te verwezenlijken gedeeld met [partij B] . [partij A] hebben het kadaster ingeschakeld om de exacte grenzen van hun perceel te bepalen. Op 28 oktober 2022 heeft er een meting plaatsgevonden, waar [partij B] niet bij aanwezig waren. De resultaten van die meting zijn vervolgens met [partij A] gedeeld en daaruit blijkt het volgende:
Afbeelding 2
3.5.
[partij A] hebben aan de zijkant van hun perceel, grenzend aan de oprit van [partij B] , en aan de achterzijde van hun perceel, grenzend aan de woning van [partij B] , struiken en planten verwijderd ter voorbereiding op de bouw van de schuur.
3.6.
Op 22 december 2022 hebben [partij B] via hun advocaat aan [partij A] medegedeeld dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van het bestrate deel van de noordwestelijke hoek van Perceel [partij A] (zie afbeelding 1).
3.7.
Op enig moment hebben [partij B] bouwhekken geplaatst rondom de noordwestelijke hoek van het Perceel [partij A] (zie afbeelding 1).
3.8.
Bij e-mail van 4 oktober 2023 hebben [partij A] aan [partij B] toestemming gevraagd om de overhangende heg aan de achterzijde van hun perceel te snoeien. Op 17 oktober 2023 hebben [partij A] aan de gemachtigde van [partij B] verzocht om voor 23 oktober 2023 gehoor te geven aan het verzoek tot het verwijderen van de overhangende takken en hen medegedeeld dat zij anders zelf daartoe zullen overgaan.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[partij A] vorderen, samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat de kadastrale metingen, zoals door het Kadaster opgemeten op 22 oktober 2022, dienen te worden erkend en geëerbiedigd door [partij B] ;
- [partij B] zal veroordelen tot het verwijderen van de door [partij B] geplaatste bouwhekken op het perceel van [partij A] ;
- [partij B] zal veroordelen tot het verwijderen van de overhangende heg op het perceel van [partij A] of, bij het uitblijven daarvan, tot het eerbiedigen dat [partij A] de overhangende heg mag verwijderen;
met veroordeling van [partij B] in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten (inclusief nakosten) en de wettelijke rente over deze proceskosten.
4.2.
Aan hun vorderingen leggen zij het volgende ten grondslag. Volgens [partij A] maken [partij B] inbreuk op hun eigendom door bouwhekken te plaatsen in de hoek van hun perceel. Uit de kadastrale meting blijkt namelijk dat hun perceel onder de hekken doorloopt. Verder groeien aan de achterzijde van Perceel [partij A] takken van een (hedera-)heg over de erfgrens heen. [partij A] hebben [partij B] aangemaand om deze overhangende takken te verwijderen en [partij B] hebben daar geen gehoor aan gegeven.
4.3.
[partij B] voeren verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
4.5.
[partij B] vorderen, samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat [partij B2] door verjaring eigenaar is van het bij haar in bezit zijnde deel van het perceel, kadastraal bekend als [gemeente] M1924, een en ander zoals bij benadering is aangegeven op productie 6 van deze conclusie en zo blijkt uit de stellingen van [partij B1] , [partij B2] en ook [partij A] ; met bepaling (A) dat de erfgrens van de percelen van partijen nader door het Kadaster moeten worden vastgesteld en (B) dat [partij A] aan die vaststelling moet meewerken zoals bedoelt in artikel 7A Kadasterwet;
- [partij A] zal veroordelen tot het verlenen van de noodzakelijke medewerking bij de inmeting van het hiervoor bedoelde perceel c.q. erfgrenzen en/of inschrijving van deze verklaring in de openbare registers van het kadaster op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag na het betekening van het vonnis;
met veroordeling van [partij A] in de proceskosten (inclusief nakosten) en de wettelijke rente daarover.
4.6.
[partij B] hebben aan hun vordering het volgende ten grondslag gelegd. Zij stellen dat [partij B2] vanaf 1976 feitelijk de macht over het betreffende stuk grond uitoefent. [partij B2] is na verloop van tien, dan wel twintig jaar eigenaar van dit stuk grond geworden door verkrijgende als bedoeld in artikel 3:99 Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”), respectievelijk bevrijdende verjaring, te weten verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van bezit als bedoeld in artikel 3:105 BW en 3:306 BW. [partij A] zijn daarom gehouden om hun medewerking te verlenen aan het vaststellen en registreren van de nieuwe erfgrens bij het Kadaster.
4.7.
[partij A] voeren verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie komen, gelet op hun samenhang, in aanmerking voor een gezamenlijke beoordeling.
De vraag wie eigenaar is van de grond en de daarmee samenhangende vorderingen
De beschrijving van het stuk grond
5.2.
Het stuk grond waar het in deze zaak om draait, is het bestrate deel van de hoek die volgens de kadastrale meting van 28 oktober 2022 bij Perceel [partij A] hoort, zoals hieronder in afbeelding 3 is ingetekend (hierna: “de hoek”).
Afbeelding 3:
[partij B2] is door verjaring eigenaar van de hoek geworden
5.3.
De vraag wie eigenaar is van de hoek staat in deze zaak centraal. [partij A] stellen dat de hoek deel uitmaakt van het perceel met woning dat zij in 2022 gekocht hebben. [partij B] verweren zich met de stelling dat zij al voor dat moment door verkrijgende (artikel 3:99 BW), dan wel bevrijdende verjaring (artikel 3:105 en 3:306 BW) eigenaar zijn geworden. Als dit verweer slaagt, zou dat betekenen dat de hoek in 2022 geen deel meer uitmaakte van Perceel [partij A] en dus niet aan hen kon worden overgedragen zodat [partij A] geen eigenaar zijn geworden. Voor het beantwoorden van de vraag of [partij A] eigenaar van de hoek zijn geworden, is dus relevant of het beroep van [partij B] op verjaring slaagt.
5.4.
Het juridisch kader is als volgt. Voor een geslaagd beroep op zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring moet allereerst sprake zijn van bezit. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 lid 1 BW). Van inbezitneming is sprake als iemand zich de feitelijke macht over een goed verschaft (artikel 3:113 BW). Of sprake is van inbezitneming/bezit wordt beoordeeld naar verkeersopvatting en met inachtneming van de wettelijke regels en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Het in artikel 3:108 BW genoemde criterium is een objectieve maatstaf, die meebrengt dat alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de bestemming van het betrokken goed, moeten worden meegewogen. Dit bezit moet ondubbelzinnig en openbaar, en daarmee naar buiten toe kenbaar, zijn (Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309). Van ondubbelzinnig bezit is sprake als de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar van het betreffende perceel daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (Hoge Raad 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0826).
5.5.
Toegepast op deze zaak betekent dat het volgende. Anders dan [partij B] stellen, kan van inbezitneming van de hoek door [partij B1] geen sprake zijn. [partij B1] is geen eigenaar van Perceel [partij B2] , maar woont daar met toestemming van [partij B2] . Hij gebruikt de woning, tuin en oprit met bestreden hoek dan ook alleen omdat [partij B2] daarmee (impliciet) heeft ingestemd. Voor zover hij al enige macht over de hoek heeft uitgeoefend, deed hij dat dus niet voor zichzelf, maar voor een ander, namelijk [partij B2] . Hij is zelf geen bezitter.
5.6.
Voor [partij B2] ligt dit anders. De kantonrechter komt tot het oordeel dat zij wel als bezitter van de hoek kan worden aangemerkt en neemt daarbij het volgende in aanmerking. [partij B] hebben onweersproken gesteld dat de oprit al sinds 1976 door de bewoners van [adres 1] gebruikt wordt om bij hun woning te komen en dat de hoek daar van begin af aan bij betrokken is. In 1976 heeft de gemeente de oprit en de daaraan grenzende hoek bestraat. In 1991 is [partij B2] eigenaar geworden van zowel de woning als de oprit. Niet in geschil is dat zij en [partij B1] vanaf dat moment feitelijk als enige gebruik hebben gemaakt van de oprit met de hoek, en dat zij de oprit en de hoek ook al die tijd hebben onderhouden. Vast staat bovendien dat er op enig moment tussen de hoek en de tuin van [partij A] een haag is geplaatst. Daardoor werd de hoek als het ware van de tuin van [partij A] ‘afgesneden’. [partij A] hebben ter zitting verklaard dat toen hun rechtsvoorganger deze haag (gedeeltelijk) verwijderd had, [partij B] op dezelfde plaats een nieuwe haag geplant hebben. [partij B2] heeft zichzelf daarmee feitelijk vanaf 1991 de macht over de hoek verschaft en heeft zich vanaf dit moment naar buiten toe als eigenaar van de hoek gedragen. Dit maakt dat vanaf 1991 sprake is van ondubbelzinnig bezit van de hoek door [partij B2] .
5.7.
Niet in geschil is dat deze feitelijke toestand, en daarmee het bezit, twintig jaar onafgebroken heeft voortgeduurd. Daarmee is ook aan de overige voorwaarden van artikel 3:105 BW en artikel 3:306 BW voldaan. Dit betekent dat [partij B2] in 2011 – twintig jaar nadat zij aanvankelijk in 1991 de hoek in bezit heeft genomen – door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de hoek. Omdat het beroep van [partij B] op bevrijdende verjaring slaagt, is niet meer van belang of ook sprake is van verkrijgende verjaring.
De door [partij A] gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen
5.8.
[partij A] hebben in 2022 hun perceel met woning gekocht. Op dat moment was de eigendom van de hoek al overgegaan op [partij B2] (zie 5.7). De hoek maakte dus geen deel uit van het perceel dat [partij A] in 2022 gekocht hebben. Dit betekent dat de kadastrale meting niet overeenstemt met de juridische eigendom van de grond. De door [partij A] gevorderde verklaring voor recht dat de kadastrale meting moet worden erkend en geëerbiedigd zal daarom worden afgewezen.
[partij B] hoeven de bouwhekken niet te verwijderen
5.9.
Ter terechtzitting hebben [partij A] toegelicht dat zij de verwijdering vorderen van de bouwhekken die zich op de hoek bevinden. Hiervoor is geoordeeld dat [partij B2] al in 2011 – ruim voordat [partij A] in 2022 hun perceel kochten – door verjaring eigenaar is geworden van de hoek. De bouwhekken bevinden zich dus op grond die toebehoort aan [partij B2] . Gelet hierop zal de door [partij A] gevorderde verwijdering van de bouwhekken worden afgewezen.
[partij A] moeten meewerken aan de vaststelling en registratie van de nieuwe erfgrens
5.10.
Volgens de kadastrale meting van 28 oktober 2022 zijn [partij A] eigenaar van de hoek. De kantonrechter heeft hiervoor echter geoordeeld dat de eigendom van de hoek niet aan [partij A] , maar aan [partij B2] toebehoort. De eigendom van de hoek is dus niet juist bij het Kadaster geregistreerd. [partij A] zal daarom, in lijn met de vordering van [partij B2] , veroordeeld worden om mee te werken aan een nieuwe meting van de erfgrens door het Kadaster en registratie daarvan in de openbare registers, zoals hierna in de beslissing is vermeld.
5.11.
[partij B2] vordert een dwangsom op te leggen van € 250,00 per dag gerekend vanaf de betekening van het vonnis. Hiertegen hebben [partij A] geen verweer gevoerd. De vordering tot het opleggen van een dwangsom zal daarom worden toegewezen. Wel zullen de dwangsommen ambtshalve worden gemaximeerd en zal er ambtshalve aan de dwangsommen een nadere termijn worden verbonden, zoals hierna in de beslissing is vermeld.
De door [partij B] gevorderde verklaring voor recht wordt deels toegewezen
5.12.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [partij B2] door verjaring eigenaar is geworden van de hoek. De door [partij B] gevorderde verklaring voor recht dat [partij B2] eigenaar is van de hoek zal daarom worden toegewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat de erfgrens nader door het Kadaster moet worden vastgesteld en dat [partij A] daaraan moeten meewerken zal worden afgewezen. [partij A] zijn immers al veroordeeld om mee te werken aan een nieuwe meting van de erfgrens door het Kadaster en registratie daarvan (zie 5.10), zodat [partij B] onvoldoende belang hebben bij een afzonderlijke verklaring voor recht op dit punt.
De overhangende takken
5.13.
Gelet op de verklaringen van [partij A] ter terechtzitting, begrijpt de kantonrechter hun vordering zo dat zij een verklaring voor recht vorderen dat [partij B] moeten eerbiedigen dat [partij A] de over hun perceel hangende heg verwijderen.
5.14.
Op grond van artikel 5:44 BW heeft de eigenaar van een perceel waarover de takken van bomen of struiken van zijn buurman heen hangen, de bevoegdheid om die takken te snoeien als de buurman na een aanmaning heeft geweigerd om dat te doen.
5.15.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de e-mails van 4 oktober 2023 en 17 oktober 2023 blijkt dat [partij A] [partij B] hebben aangemaand om de overhangende takken te snoeien. [partij B] hebben aan dit verzoek geen gehoor gegeven. Aan de vereisten van artikel 5:44 BW is dus voldaan. Dit betekent dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat [partij B] moeten eerbiedigen dat [partij A] de over hun perceel hangende heg verwijderen.
De buitengerechtelijke incassokosten
5.16.
[partij A] maken aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 984,95. Dit bedrag is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering van [partij A] hebben echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen, zoals die geformuleerd zijn in het Rapport BGK-integraal. Die eisen dat [partij A] niet alleen moeten stellen dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten hebben gemaakt, maar ook dat die kosten zien op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van inlichtingen. [partij A] hebben niet gesteld dat dergelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
De proceskosten
5.17.
[partij A] zijn in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
270,00
(2,00 punten × € 135,00)
Totaal
270,00
5.18.
[partij A] zijn ook in reconventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom ook de proceskosten (inclusief nakosten) in reconventie betalen. De proceskosten van [partij B] worden op de volgende wijze berekend. Omdat de vorderingen van [partij B] in reconventie voortvloeien uit hun beroep op verjaring in conventie, wordt bij de begroting van het salaris van de gemachtigde van [partij B] maar van de helft van het aantal punten uitgegaan.
- salaris gemachtigde
135,00
(2,00 punten × 0,5 x € 135,00)
Totaal
135,00
5.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in conventie en reconventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.20.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [partij A1] als [partij A2] door [partij B] kunnen worden gedwongen om het hele bedrag te betalen. [partij A1] en [partij A2] mogen in dat geval de helft van het aan [partij B] betaalde bedrag terugvorderen van elkaar. Als [partij A1] of [partij A2] (een deel) aan [partij B] betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer aan [partij B] te betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [partij B] moeten eerbiedigen dat [partij A] de over hun perceel hangende heg verwijderen,
6.2.
veroordeelt [partij A] hoofdelijk in de proceskosten van € 270,00, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten vanaf de hiervoor bedoelde termijn voor nakoming,
6.3.
verklaart het onder 6.2 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
6.5.
verklaart voor recht dat [partij B2] door verjaring eigenaar is geworden van het bij haar in bezit zijnde deel van het perceel, kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie M, nummer 1924, zoals beschreven in overweging 5.2 van dit vonnis,
6.6.
veroordeelt [partij A] tot het verlenen van de noodzakelijke medewerking bij de inmeting van de nieuwe erfgrenzen van het perceel, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie M, nummer 1924, en/of inschrijving van de in 6.5 bedoelde verklaring voor recht in de openbare registers van het Kadaster op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [partij A] , vanaf de 14de dag na betekening van dit vonnis, hiermee na schriftelijke aanmaning in gebreke blijft tot een maximum van € 10.000,00, zulks hoofdelijk,
6.7.
veroordeelt [partij A] hoofdelijk in de proceskosten van € 135,00, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten vanaf de hiervoor bedoelde termijn voor nakoming,
6.8.
verklaart het onder 6.6 en 6.7 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.