ECLI:NL:RBOVE:2024:4864

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
11157766 \ EJ VERZ 24-209
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst RDW-ambtenaar wegens integriteitsschending

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 september 2024 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ambtenaar van de RDW, die als steekproefcontroleur werkzaam was. De RDW verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van ernstige integriteitsschendingen. De ambtenaar had niet gemeld dat hij via een eigen bedrijf betrokken was bij autohandel en -reparatie, en had steekproeven uitgevoerd bij een bevriende relatie. De ambtenaar betwistte de ontbinding en vroeg om een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat de ambtenaar ernstig verwijtbaar had gehandeld, waardoor de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden op basis van artikel 7:669 lid 3 sub e BW. De voorwaardelijke tegenverzoeken van de ambtenaar werden afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat de ambtenaar zijn meldplicht had geschonden en dat er sprake was van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. De ontbinding werd per 20 september 2024 vastgesteld, zonder recht op transitievergoeding of billijke vergoeding, en de proceskosten werden aan de ambtenaar opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 11157766 \ EJ VERZ 24-209
Beschikking van de kantonrechter van 17 september 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DIENST WEGVERKEER, handelend onder de naam
RDW,
gevestigd en kantoorhoudend te Zoetermeer,
verzoekende partij en verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek, hierna te noemen de RDW,
gemachtigde: mr. M.E.C.M. Paumen
tegen
[partij A],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij en verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek, hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: mr. H. den Besten.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of de arbeidsovereenkomst van een RDW-ambtenaar moet worden ontbonden. Volgens de RDW heeft die ambtenaar, die werkzaam is als steekproefcontroleur, een ernstige integriteitsschending begaan door onder andere niet te melden dat hij zich via een eigen bedrijf bezig heeft gehouden met autohandel en
-reparatie en door steekproeven bij een bevriende relatie uit te voeren. De ambtenaar meent dat er geen reden is voor ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst en verzoekt, voor het geval toch tot ontbinding wordt overgegaan, om betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
1.2.
De kantonrechter zal hierna tot het oordeel komen dat de ambtenaar ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW moet worden ontbonden. De voorwaardelijke tegenverzoeken van de ambtenaar zullen worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de aanvullende producties 33 tot en met 39 van RDW;
- de mondelinge behandeling van 20 augustus 2024, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt, en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s.
2.2.
Hierna is beschikking bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A], geboren op [geboortedatum] 1972, is op 1 september 2001 bij de RDW in dienst getreden. Hij heeft de functie van ‘medewerker toelating, toezicht & controle/inspecteur’ en zijn salaris bedraagt € 3.860,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld en 8,33% eindejaarsuitkering.
3.2.
De RDW is een publiekrechtelijke rechtspersoon die zich kort gezegd bezighoudt met de veiligheid op de Nederlandse wegen. Zij voert voor de overheid vier kerntaken uit, waaronder het houden van toezicht op door de RDW erkende bedrijven en het uitoefenen van controle op de technische staat van voertuigen.
3.3.
[partij A] werkt feitelijk als steekproefcontroleur en is in die functie de hele dag op pad. Indien een APK-keurmeester bij een garagebedrijf een gekeurd voertuig afmeldt in het systeem, kan dit voertuig ‘in de steekproef’ vallen en dient er binnen 90 minuten door de steekproefcontroleur een controle op de APK-keuring te worden uitgevoerd, om na te gaan of de APK-keurmeester zijn werk goed heeft gedaan.
3.4.
Op 14 september 2001 heeft [partij A] een ‘Verklaring geheimhouding en melding nevenwerkzaamheden’ ondertekend. Daarin staat onder meer vermeld dat het hem bekend is dat handelen in strijd met de meldingsplicht nevenwerkzaamheden als consequentie heeft dat medewerkers disciplinair gestraft kunnen worden, dat hij op de hoogte is gebracht van artikel 105 van het Rechtspositiereglement RDW met betrekking tot nevenwerkzaamheden en dat hij zijn nevenwerkzaamheden direct moet melden.
3.5.
Voornoemd Rechtspositiereglement is inmiddels omgezet in de cao RDW (hierna te noemen: de cao), die van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van [partij A]. Artikel 8.6 van die cao, dat gelijk is aan artikel 8.7 van de huidige cao, luidt als volgt:
Meldplicht
U bent verplicht aan uw werkgever melding te doen van nevenwerkzaamheden die u verricht of wenst te verrichten, die de belangen van uw werkgever, voor zover deze in verband staan met uw functievervulling of die van uw werkgever, kunnen raken.
Verboden nevenwerkzaamheden
Nevenwerkzaamheden waarmee de goede vervulling van uw functie niet in redelijkheid is verzekerd, zijn in ieder geval niet toegelaten.
3.6.
Op de arbeidsovereenkomst van [partij A] is ook het Personeelshandboek RDW van toepassing. In dat handboek is een gedragscode opgenomen (hierna te noemen: de gedragscode), waarin onder meer het volgende vermeld staat:
3 Waarden integriteit
(…)
3.2
Dienstbaar
(…) Burgers en externe partijen moeten er daarbij op kunnen vertrouwen dat de RDW niet bevooroordeeld of partijdig is en dat beslissingen op objectieve gronden worden genomen. Het publiek belang dat je dient staat voorop en jouw persoonlijk belang is daaraan ondergeschikt. Je laat je dus niet leiden door eigen belang of oneigenlijke motieven. (…)
(…)
4.4.2
Nevenwerkzaamheden en onverenigbare functies
(…)
Moet ik mijn nevenwerkzaamheden melden?
Er geldt een meld- en registratieplicht voor nevenwerkzaamheden als er een relatie bestaat met jouw functie bij de RDW. Het gaat hierbij om het karakter van je nevenwerkzaamheden, de aard van je (ambtelijke) functie en hoe dit zich met elkaar verhoudt. Kan er sprake zijn van een integriteitsrisico? (…) Bij inschatting van het integriteitsrisico kan het helpen bij onderstaande vragen stil te staan:
 Vertonen je nevenwerkzaamheden overeenkomsten met je functie bij de RDW?
 Heb je voor de nevenwerkzaamheden te maken met hetzelfde netwerk (personen, bedrijven en instanties) als in je functie bij de RDW?
 Heb je door je functie bij de RDW de nevenwerkzaamheden gekregen?
 Maak je in de nevenwerkzaamheden gebruik van informatie, kennis of vaardigheden uit je functie bij de RDW?
 Heeft de organisatie of persoon waarvoor je de nevenwerkzaamheden verricht een bedenkelijke reputatie?
(…)
Verboden nevenwerkzaamheden
Indien jouw nevenwerkzaamheden onverenigbaar zijn met jouw functie bij de RDW kan de directie het verrichten van deze nevenwerkzaamheden niet toestaan. Dit is het geval als door jouw werkzaamheden het goed functioneren van jou als medewerker van de RDW, of het goed functioneren van de RDW, niet langer is verzekerd. De nevenwerkzaamheden zijn dan schadelijk voor de RDW. Het gevolg hiervan kan zijn dat er geen toestemming wordt verleend voor het verrichten van jouw nevenwerkzaamheden.
(…)
4.4.4
Financiële belangen en handel in effecten
Mogelijk heb je financiële belangen in één of meer bedrijven, handel je in effecten of ben je van plan dat te gaan doen. Dit kan risico’s opleveren, bijvoorbeeld door belangenverstrengeling (…) Jouw werkgever heeft de plicht om functies aan te wijzen die op dit punt extra risicovol zijn en voor jou geldt in dat geval de plicht om die financiële belangen te melden.
Uitgangspunten financiële belangen:
- de werkgever wijst risicovolle functies aan in de organisatie;
- meld financiële belangen die de belangen van de dienst kunnen raken;
- financiële belangen die schadelijk zijn voor de dienst zijn verboden;
(…)
Denk ook aan financiële belangen van jouw partner, want zijn dat niet indirect jouw belangen? (…)
3.7.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat geregistreerd dat op het woonadres van [partij A] sinds 1 februari 2001 een autobedrijf is gevestigd. Op 4 april 2001 is aan dit bedrijf een RDW-erkenning afgegeven, op basis waarvan het bedrijf (onder meer) voertuigen in haar bedrijfsvoorraad mocht opnemen zonder dat daarvoor motorrijtuigenbelasting verschuldigd was en zonder de verplichting deze voertuigen te verzekeren.
3.8.
Tot 6 januari 2006 was voornoemd bedrijf een eenmanszaak die handelde onder de naam [bedrijf 1]. Per die datum is de eenmanszaak omgezet naar een vennootschap onder firma (vof), waarvan [partij A] en zijn echtgenote de vennoten waren. Daarbij is de handelsnaam gewijzigd naar [bedrijf 1] (hierna te noemen: [bedrijf 1]). Op 7 januari 2006 is die vof omgezet in een commanditaire vennootschap, met de echtgenote van [partij A] als de commanditaire vennoot en [partij A] als de stille vennoot. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staan als bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] vermeld ‘Handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe)’ en ‘Handel in gebruikte personen- en bedrijfswagens’.
3.9.
De RDW heeft op 13 april 2016, 28 maart 2019 en 24 november 2022 bedrijfscontroles uitgevoerd bij [bedrijf 1]. In de rapportages van die eerste twee bedrijfscontroles staat vermeld dat [partij A] jegens de toezichthouder heeft verklaard dat hij eigenaar is van [bedrijf 1]. In de rapportage van de derde bedrijfscontrole staat vermeld dat [partij A] jegens de dienstdoende toezichthouder, de heer [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1]), heeft verklaard dat hij de beherend vennoot is van [bedrijf 1].
3.10.
In de verslagen van de functioneringsgesprekken die [partij A] in 2021 en 2022 met zijn leidinggevende heeft gevoerd staat onder het kopje ‘nevenwerkzaamheden’ vermeld dat [partij A] als hobby wel eens voor familie reparaties aan auto’s verricht en dat hij het formulier van nevenwerkzaamheden nog gaat invullen.
3.11.
[partij A] heeft op enig moment in 2022 voornoemd formulier ingevuld en ingestuurd. Op dat formulier heeft hij vermeld dat hij hobbymatige reparatie van voertuigen verricht bij [bedrijf 2] (hierna te noemen: [bedrijf 2]), dat de ingangsdatum van die nevenwerkzaamheden februari 2019 is en dat de vermoedelijke duur van die werkzaamheden 9 uur bedraagt.
3.12.
Bij brief van 18 januari 2023 heeft de RDW [partij A] bericht dat aan hem geen toestemming wordt verleend om de betreffende nevenwerkzaamheden bij [bedrijf 2] voort te zetten.
3.13.
[partij A] heeft enige jaren geen steekproeven kunnen doen bij [bedrijf 2], omdat dat bedrijf in mei 2019 voor [partij A] in het systeem van de RDW was ‘dichtgezet’. Op 27 oktober 2023 is [bedrijf 2] voor [partij A] weer ‘opengezet’.
3.14.
Begin 2024 heeft een toezichthouder bedrijven van de RDW een onderzoek uitgevoerd naar [bedrijf 1]. In het rapport dat naar aanleiding van dat onderzoek is opgesteld staat onder meer het volgende vermeld:
(…)
Stallingslocatie: Tijdens het bedrijfsbezoek op 24-11-2022 is door ([naam 1]) [naam 1] een stallingslocatie bezocht. Dit is adres (…) Op dit bedrijf zit [naam 2] gevestigd onder de bedrijfsnaam [bedrijf 2] APK keuringsstation, dit bedrijf is RDW erkend (…)
Voertuigen in bedrijfsvoorraad: [bedrijf 1] (…) heeft (…) 51 voertuigen in de RDW bedrijfsvoorraad gehad, waarbij op het moment van onderzoek (01-02-2024) geen voertuigen in de bedrijfsvoorraad zijn aangemeld.
(…)
Ik ([naam 1]) heb het onderzoek beperkt tot alle voertuigen die in de afgelopen drie jaar deel uitgemaakt hebben van deze bedrijfsvoorraad. Dit betreft 12 voertuigen. (…)
(…)
Uit de registraties bij de RDW is over [naam 3], [naam 3], (…) niet bekend dat zij een kenteken op haar persoonlijke naam heeft gehad (...)
Uit de registraties bij de RDW is over [partij A], [partij A], (…) bekend dat hij 19 kentekens op naam heeft gehad vanaf 2014, waarvan twee kentekens nu op zijn naam staan. De actieve registraties betreffen (…) en een Skoda Fabia (…). Opvallend is dat Skoda Fabia afkomstig is uit de bedrijfsvoorraad van [naam 2] (…). In de periode dat [partij A] het voertuig in zijn bezit heeft, zijn alle APK keuringen door dit bedrijf gedaan. Ook een aantal van de genoemde 19 voertuigen die dhr. [partij A] op zijn naam heeft gehad (…) is direct of indirect afkomstig uit de bedrijfsvoorraad van [naam 2].
(…)
3.15.
Naar aanleiding van voornoemd onderzoek is besloten een integriteitsmelding te doen bij de Commissie Integriteit RDW (hierna te noemen: de commissie) en is [partij A] op 5 maart 2024 op non-actief gesteld met behoud van zijn salaris.
3.16.
Op 6 maart 2024 heeft [bedrijf 1] de RDW-erkenningen waarover zij beschikte, beëindigd.
3.17.
De commissie heeft naar aanleiding van voornoemde integriteitsmelding een feitenonderzoek verricht. In het rapport dat naar aanleiding van dat onderzoek is opgesteld staat de volgende conclusie vermeld:
De commissie stelt vast dat betrokkene, de heer [partij A], door de participatie in [bedrijf 1] C.V., nevenwerkzaamheden heeft verricht die niet toelaatbaar zijn en waarvoor hij bovendien geen toestemming heeft gevraagd. Betrokkene was bekend met het beleid omtrent nevenwerkzaamheden, met het verbod om nevenwerkzaamheden te verrichten voor een erkenninghouder en met de plicht om toestemming te vragen voor het verrichten van nevenwerkzaamheden. De commissie vindt dit een integriteitsschending.
(…)
Ook heeft betrokkene geen financieel belang als stille vennoot gemeld bij zijn werkgever.
De commissie heeft niet geconstateerd dat betrokkene na het afwijzen van zijn verzoek om reparatiewerkzaamheden te mogen verrichten, deze reparatiewerkzaamheden heeft voortgezet. Ook is de commissie niet gebleken dat betrokkene gevoelige gegevens heeft geraadpleegd.
(…)
3.18.
In laatstgenoemd rapport staat ook de volgende algemene aanbeveling vermeld:
(…)
De tekst in de gedragscode is naar de mening van de commissie wollig en laat veel ruimte voor interpretatie. De samenvatting van Verschuren – werkzaamheden bij een onder RDW-toezicht staand bedrijf, zoals een erkenninghouder, mogen nooit – is daarentegen uitermate helder. De commissie acht deze regel ook vanzelfsprekend en goed uit te leggen.
Wat er precies met een financieel belang bedoeld wordt in de gedragscode en waar de grens ligt in privé-investeringen die een medewerker mag doen is naar de mening van de commissie eveneens niet goed duidelijk. Wanneer geldt er een meldplicht en wat is ronduit verboden? De stelling dat het niet gewenst is dat medewerkers van de RDW als stille vennoot participeren in onder RDW-toezicht staande bedrijven is goed verdedigbaar, maar de gedragscode maakt dit momenteel niet duidelijk (er wordt alleen over een meldplicht gesproken).
De commissie beveelt daarom aan de tekst van de paragrafen 4.4.2 en 4.4.4 uit de gedragscode te verhelderen en hiervoor organisatie breed aandacht te vragen.
3.19.
De commissie heeft ten behoeve van haar onderzoek [naam 1] gehoord. In een verslag van dat verhoor staat onder meer het volgende vermeld:
(…) De heer [naam 1] voert een standaard administratie van zijn bedrijfsbezoeken. Onderdeel daarvan is dat hij altijd heel precies bijhoudt welke personen hem te woord staan en wat hun functie is. Dat is belangrijk, omdat het bedrijfsbezoek niet per se door de eigenaar of directeur van het bedrijf te hoeven worden afgehandeld. De heer [naam 1] zegt daarom met zekerheid te kunnen stellen dat als er in het verslag staat dat hij te woord is gestaan door de heer [partij A] en dat de heer [partij A] de beherend vennoot is – het ook zo moet zijn dat hij is ontvangen door de heer [partij A] en dat de heer [partij A] heeft gezegd dat hij de beherend vennoot is.

4.Het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

4.1.
De RDW verzoekt – samengevat – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair de arbeidsovereenkomst met [partij A] op grond van artikel 7:686 BW op de kortst mogelijke termijn te ontbinden;
II. subsidiair de arbeidsovereenkomst met [partij A] op grond van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub e BW tegen de vroegst mogelijke datum te ontbinden;
III. meer subsidiair de arbeidsovereenkomst met [partij A] te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub d, g, h en/of i BW;
IV. te bepalen dat [partij A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
V. in geval van toewijzing van het sub I of II en/of IV verzochte bij het bepalen van de ontbindingsdatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden maar de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden en te bepalen dat [partij A] geen recht heeft op een transitievergoeding;
VI. in geval van toewijzing van het sub III verzochte en afwijzing van het sub IV verzochte de transitievergoeding vast te stellen overeenkomstig productie 2 bij het verzoekschrift;
VII. in geval van ontbinding op de i-grond en afwijzing van het sub IV verzochte de transitievergoeding vast te stellen overeenkomstig productie 2 bij verzoekschrift en te bepalen dat [partij A] geen recht heeft op de vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW, dan wel deze op het laagst mogelijke bedrag te stellen;
VIII. te bepalen dat [partij A] geen recht heeft op een billijke vergoeding, althans subsidiair deze op het laagst mogelijke bedrag te stellen;
IX. [partij A] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
[partij A] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [partij A] bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek om toekenning van een transitievergoeding van € 34.305,31 bruto en een billijke vergoeding van € 27.000,00 bruto. Ook verzoekt hij de kantonrechter te bepalen dat hij recht heeft op een WW-uitkering van de RDW rechtstreeks dan wel via het UWV, en de RDW te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.3.
De RDW voert verweer tegen dit voorwaardelijk tegenverzoek van [partij A].
4.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

van het verzoek en het tegenverzoek

5.1.
De belangrijkste vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is of de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden op grond van artikel 7:686 BW, althans op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e, d, g, h en/of i BW.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:686 BW kan een arbeidsovereenkomst worden ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst. Een ontbinding op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW kan slechts aan de orde zijn, indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW is voldaan en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden vergelijkbare opzegverboden gelden.
5.3.
Partijen zijn het er (inmiddels) over eens dat geen sprake is van een opzegverbod.
5.4.
Op grond van artikel 7:669 lid 1 BW kan de arbeidsovereenkomst tussen partijen alleen worden ontbonden, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
Het standpunt van de RDW
5.5.
De RDW voert ter onderbouwing van haar stelling dat de arbeidsovereenkomst met [partij A] dient te eindigen samengevat het volgende aan. Op grond van de Ambtenarenwet, de cao en de gedragscode dient een werknemer van de RDW zich integer en als een goed ambtenaar te gedragen, is het hem niet toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten die onverenigbaar zijn met zijn functie en is hij verplicht nevenwerkzaamheden te melden die de belangen van de RDW kunnen raken. Ook financiële belangen die de dienst kunnen raken, moeten worden gemeld. [partij A] heeft deze verplichtingen geschonden en heeft een dermate ernstige integriteitsschending begaan dat zijn dienstverband niet kan worden gecontinueerd. Het werd de RDW namelijk pas begin 2024 bekend dat op het huisadres van [partij A] een RDW-erkend bedrijf gevestigd is en uit het daarna volgend onderzoek is gebleken dat [partij A] zich sinds 2001 direct, en later in elk geval indirect, bezig heeft gehouden met en betrokken is geweest bij autohandel en -reparatie. De activiteiten van [bedrijf 1] hebben onmiskenbaar een relatie met de werkzaamheden van de RDW en het bedrijf verricht werkzaamheden die onder toezicht staan van de RDW, zodat sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling. [partij A] had zijn bedrijf en het voeren van de RDW-erkenning daarom reeds bij aanvang van het dienstverband moeten melden, maar heeft dit nagelaten. In 2006 wilde [partij A] zijn RDW-erkenning stopzetten omdat hij dit niet langer verenigbaar achtte met zijn werk bij de RDW, maar [partij A] is niet daadwerkelijk gestopt met zijn activiteiten en heeft deze verborgen gehouden door te kiezen voor een rechtsvorm waarbij zijn naam niet langer zichtbaar was in het handelsregister en waarbij zijn partner (en in feite hijzelf) toch gebruik kan blijven maken van de RDW-erkenning. Hij heeft dit voor zijn werkgever verzwegen.
Ook het handelen van [partij A] rondom de drie bedrijfsbezoeken van de RDW aan [bedrijf 1] is niet integer geweest. [partij A] heeft zich voor alle drie die bedrijfsbezoeken laten uitroosteren van zijn werk en plande dus bewust tijd vrij om bij die bezoeken aanwezig te kunnen zijn. Hij heeft zich daarbij gepresenteerd als eigenaar of beherend vennoot van [bedrijf 1] en heeft niet gemeld dat hij werkzaam is bij de RDW.
[partij A] heeft ook nauwe banden met [bedrijf 2], terwijl dat bedrijf een RDW-erkenning en
APK-erkenning heeft en dus onder toezicht staat van [partij A]. Niet alleen is [partij A] bevriend met de heer [bedrijf 2], de man achter het bedrijf [bedrijf 2], maar ook bestaan er zakelijke banden tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. [partij A] heeft ondanks die banden vanaf november 2023 weer steekproeven uitgevoerd bij [bedrijf 2] en heeft zijn leidinggevende er niet op gewezen dat het niet juist was dat dat bedrijf voor hem weer was ‘opengezet’. Ook ten tijde van het melden van het hobbymatig sleutelen bij [bedrijf 2] in 2022 heeft [partij A] geen open kaart gespeeld, aangezien hij toen onder meer niet heeft gemeld dat hij bevriend was met de heer [bedrijf 2] en dat hij vele voertuigen direct of indirect verhandelt via [bedrijf 2] en laat keuren door [bedrijf 2].
Voornoemde feiten en omstandigheden kwalificeren als een zeer ernstige tekortkoming en als zeer ernstig verwijtbaar handelen en laten ook zien dat [partij A] zijn functie niet naar behoren uitvoert. Daarnaast is sprake van een duurzaam en onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen is dus gerechtvaardigd.
Artikel 7:653a BW
5.6.
[partij A] heeft in zijn verweerschrift allereerst gewezen op artikel 7:653a BW en zich op het standpunt gesteld dat hij die bepaling niet heeft geschonden. Op grond van het eerste lid van artikel 7:653a BW is een beding nietig waarbij de werkgever verbiedt of beperkt dat de werknemer voor anderen arbeid verricht buiten de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht bij die werkgever, tenzij dit beding kan worden gerechtvaardigd op grond van een objectieve reden. Voor zover [partij A] met voornoemd standpunt bedoelt dat het nevenwerkverbod uit de cao en de gedragscode nietig is, volgt de kantonrechter hem niet in dit betoog. Uit de memorie van toelichting volgt namelijk dat op grond van de in artikel 7:653a lid 1 BW genoemde uitzondering een verbod op nevenwerkzaamheden wel gerechtvaardigd is ter bescherming van de integriteit van overheidsdiensten en deze situatie is in het onderhavige geval aan de orde.
Het verdere verweer van [partij A]
5.7.
[partij A] betoogt ook dat hij gelet op de gedragscode niets verkeerd heeft gedaan en dat er geen enkele reden is voor de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Hij stelt zich op het standpunt gewoon weer aan het werk te willen bij de RDW en voert samengevat het volgende verweer. [partij A] heeft reeds in zijn sollicitatiegesprek bij de RDW duidelijk te kennen gegeven dat hij een eenmanszaak had en als hobby handelde in en sleutelde aan auto’s. Hij is in 2006 gestopt met die eenmanszaak omdat hij er klaar mee was en dus niet omdat hij van mening was dat zijn bedrijf onverenigbaar was met zijn functie bij de RDW. Zijn vrouw vond het echter wel leuk om verder te gaan met het bedrijf en gelet op de kosten van het verkrijgen van de RDW-erkenning is besloten van het bedrijf een commanditaire vennootschap te maken met [partij A] als stille vennoot, zodat er geen nieuwe erkenning aangevraagd hoefde te worden. [partij A] heeft dus na 2006 geen nevenactiviteiten in [bedrijf 1] verricht die de belangen van de RDW kunnen schaden. De RDW kan zijn activiteiten als stille vennoot niet verbieden en [partij A] hoefde die activiteiten ook niet te melden. [partij A] sleutelde bij [bedrijf 2] nog wel aan onder meer zijn eigen auto en die van zijn vader. Hij heeft dit gemeld in zijn functioneringsgesprekken in de jaren 2019 tot en met 2022 en toen ook meegedeeld dat hij liever geen steekproeven meer wilde doen bij [bedrijf 2]. De leidinggevende van [partij A] heeft per abuis [bedrijf 2] echter in oktober 2023 weer ‘opengezet’ en [partij A] kreeg kort daarna de opdracht om een steekproef te doen bij [bedrijf 2]. Omdat [partij A] geen goede verhouding met zijn leidinggevende had, heeft hij na overleg met een collega besloten die steekproef toch te doen en daar heeft hij achteraf spijt van. Ten aanzien van de bedrijfsbezoeken geldt dat [partij A] enkel de deur heeft opengedaan voor de toezichthouder en hij kan zich niet herinneren zich als eigenaar of vennoot te hebben voorgesteld.
[partij A] wijst er verder op dat de commissie heeft geconcludeerd dat de bepalingen in de gedragscode over de nevenwerkzaamheden niet duidelijk zijn en meent dat de commissie onzorgvuldig heeft gehandeld door geen hoor- en wederhoor toe te passen. Ook betoogt hij dat de RDW op grond van de AVG niet zomaar gebruik mocht maken van de privégegevens die zij van [partij A] had en dat de RDW wat dit betreft dus onrechtmatig heeft gehandeld.
Het oordeel van de kantonrechter
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst met [partij A] moet worden ontbonden en wel op grond van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. In dit kader word vooropgesteld dat de RDW – zoals ook uit de gedragscode volgt en bij haar medewerkers als algemeen bekend mag worden verondersteld – als overheidsorgaan het publieke belang dient en dat burgers en externe partijen erop moeten kunnen vertrouwen dat de RDW onbevooroordeeld en onpartijdig is. Het is dus van essentieel belang dat de medewerkers van de RDW zich integer gedragen en dat zij er alles aan doen om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen.
5.9.
[partij A] stelt zich naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte op het standpunt dat de commissie geen hoor- en wederhoor heeft toegepast, daargelaten dat niet ter toetsing door de kantonrechter de vraag voorligt of de commissie haar onderzoek correct heeft uitgevoerd. De kantonrechter dient zelfstandig, los van het onderzoek en de bevindingen van de commissie, te beoordelen of er voldoende grond is de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Uit de door de RDW overgelegde stukken volgt dat zij [partij A] in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op het rapport met bijlagen van de commissie – dat per e-mail van 6 mei 2024 aan [partij A] en zijn gemachtigde is toegestuurd, zo blijkt uit productie 15 van de RDW – en dat zijn gemachtigde er vervolgens zelf voor heeft gekozen te volstaan met een zeer summiere reactie, ondanks het verzoek van de gemachtigde van de RDW om die reactie aan te vullen. Bij die stand van zaken kan [partij A] zich er niet op beroepen dat de commissie geen hoor- en wederhoor heeft toegepast.
5.10.
Ook de stelling van [partij A] dat de RDW gebruikt heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs is niet houdbaar. De RDW heeft via haar eigen systemen de gegevens over alle kentekens in Nederland tot haar beschikking en gelet op het vermoeden dat sprake was van een integriteitsschending had de RDW een gegronde reden om die systemen te raadplegen. Van onrechtmatig verkregen bewijs is dus geen sprake. Overigens geldt op grond van vaste jurisprudentie dat onrechtmatig verkregen bewijs in civiele zaken alleen onder bijzondere omstandigheden buiten beschouwing moet blijven.
5.11.
[partij A] kan zich er naar het oordeel van de kantonrechter evenmin achter verschuilen dat de commissie heeft geconcludeerd dat de in de gedragscode opgenomen regels omtrent het verrichten en melden van nevenwerkzaamheden onduidelijk zijn. Gelet op de in r.o. 3.4 genoemde verklaring die [partij A] kort na zijn indiensttreding heeft ondertekend en het feit dat het onderwerp ‘nevenwerkzaamheden’ in ieder geval vanaf 2009 in een aantal functioneringsgesprekken aan de orde is gekomen, moet [partij A] voldoende bekend worden geacht met het feit dat hij nevenwerkzaamheden die de belangen van de RDW – voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling of die van de RDW – kunnen raken, dient te melden.
5.12.
Het lijdt geen twijfel dat [partij A] bij de RDW melding had moeten maken van zijn eigen bedrijf. Dat bedrijf beschikte immers over een RDW-erkenning en verrichtte werkzaamheden die onder toezicht staan van de RDW, zodat de belangen van de RDW in het geding waren. Partijen verschillen van mening of [partij A] bij zijn indiensttreding die melding heeft gedaan. Voor zover dit al het geval is geweest, is het bovendien de vraag of [partij A] daarbij ook duidelijk heeft vermeld dat zijn bedrijf over een RDW-erkenning beschikte. Dit lijkt niet zo te zijn, aangezien de RDW [partij A] in 2001 kennelijk niet heeft verboden zijn bedrijf voort te zetten en dit wel voor de hand had gelegen indien de RDW volledig geïnformeerd was.
5.13.
Wat hier echter ook van zij, ook indien [partij A] bij zijn indiensttreding inderdaad melding heeft gemaakt van zijn eenmanszaak en de aan hem toegekende RDW-erkenning, is de kantonrechter van oordeel dat [partij A] zijn meldplicht jegens de RDW heeft geschonden en dat dus sprake is van een integriteitsschending aan zijn zijde. De kantonrechter gaat er namelijk van uit dat [partij A] na de omzetting van zijn bedrijf in een commanditaire vennootschap nog wel degelijk bij dat bedrijf betrokken is geweest. Gelet op de in r.o. 3.9 genoemde verklaringen van [partij A] die zijn opgenomen in de rapportages van de toezichthouder en het in r.o. 3.19 genoemde verslag van het verhoor van [naam 1] staat namelijk voldoende vast dat [partij A] zich in 2016, 2019 en 2022 nog als eigenaar of beherend vennoot van [bedrijf 1] heeft gepresenteerd. Het is ook onaannemelijk dat [partij A] – die over technische kennis op het gebied van auto’s beschikt – vanaf 2006 zijn bedrijf volledig aan zijn vrouw heeft overgelaten omdat hij er wel klaar mee was en dat zijn vrouw vervolgens onder meer aankoopkeuringen van auto’s heeft verricht en eventuele klachten van kopers van auto’s geheel zelfstandig heeft beoordeeld en afgehandeld, zoals [partij A] ter zitting desgevraagd heeft verklaard. De vrouw van [partij A] werkt in de zorg en gesteld noch gebleken is dat zij over voldoende kennis en ervaring beschikt om genoemde en andere werkzaamheden verbonden aan een autobedrijf te kunnen uitvoeren. De kantonrechter gaat er dus van uit dat [partij A] nog altijd actief is, althans tot voor kort was, voor [bedrijf 1]. Weliswaar heeft [partij A] getuigenbewijs aangeboden van zijn stelling dat zijn vrouw [bedrijf 1] feitelijk in haar eentje heeft voorgezet, maar de kantonrechter gaat aan dat aanbod voorbij. [partij A] had deze stelling namelijk op zijn minst nader moeten toelichten en onderbouwen, bijvoorbeeld door een verklaring van zijn vrouw over te leggen en/of stukken ter zake van verhandelde auto’s, zoals mailwisseling tussen (ver)kopers van auto’s en zijn vrouw of ander berichtenverkeer. Kortom, stukken waaruit blijkt dat zijn vrouw en niet hijzelf de auto’s verhandelt. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan om tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten.
5.14.
Overigens is de kantonrechter van oordeel dat ook indien [partij A] vanaf 2006 geen enkele inhoudelijke bemoeienis met [bedrijf 1] meer zou hebben gehad, hij toch bij de RDW melding had moeten maken van de omzetting van zijn eenmanszaak naar een commanditaire vennootschap en zijn positie als stille vennoot. De RDW-erkenning van [bedrijf 1] was immers afgegeven ten behoeve van de eenmanszaak van [partij A], waardoor [partij A] als houder van die erkenning een betekenisvolle rol speelde in de nieuwe rechtsvorm en de betreffende omzetting en zijn positie als stille vennoot had moeten melden.
5.15.
Vast staat dat [partij A] zijn werkzaamheden voor [bedrijf 1] over de jaren vanaf 2016 – toen hij zich bij bedrijfsbezoeken als eigenaar van [bedrijf 1] heeft gepresenteerd – niet bij de RDW heeft gemeld, terwijl dit wel had gemoeten. Het feit dat dit bedrijf maar een paar auto’s per jaar zou hebben verhandeld maakt dit niet anders. [partij A] heeft dus zijn meldplicht jegens de RDW geschonden en heeft nevenwerkzaamheden uitgevoerd die de RDW zou hebben verboden indien zij daarvan had geweten. Het lijkt er bovendien sterk op dat [partij A] zijn betrokkenheid bij [bedrijf 1] heeft willen verhullen door dat bedrijf om te zetten in een commanditaire vennootschap met zijn vrouw als beherend vennoot en hijzelf als stille vennoot.
5.16.
Bij het voorgaande komt dat [partij A] na het ‘openzetten’ van [bedrijf 2] eind oktober 2023, weer steekproeven is gaan uitvoeren bij [bedrijf 2]. Dit handelen levert ook een integriteitsschending op, aangezien [partij A] bevriend is met de heer [bedrijf 2] en als onweersproken bovendien vast staat dat er tevens een zakelijke relatie was tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. [partij A] had moeten beseffen dat hij vanwege deze vriendschap en relatie onder geen beding steekproeven bij [bedrijf 2] kon uitvoeren om iedere schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. [partij A] verschuilt zich erachter dat [bedrijf 2] ten onrechte door zijn leidinggevende is ‘opengezet’, dat hij die fout vanwege zijn slechte verhouding met zijn leidinggevende niet heeft durven melden en dat hij heeft willen wachten op het eerstvolgende functioneringsgesprek, maar dit verweer kan hem niet baten. Voor zover inderdaad sprake was van een slechte verhouding, had [partij A] namelijk ook de leidinggevende van zijn leidinggevende kunnen benaderen of, zoals de RDW ter zitting heeft verklaard, de afdeling planning ertoe kunnen aanzetten de steekproeven van zijn naam te halen.
5.17.
Laatstgenoemde integriteitsschending is des te erger, aangezien [partij A] ter zitting heeft beaamd dat [bedrijf 1] in de periode dat hij weer steekproeven uitvoerde – dus vanaf eind oktober 2023 – door [bedrijf 2] ten minste één auto APK heeft laten keuren. Daarmee bestond een groot risico op belangenverstrengeling, aangezien de kans bestond dat de betreffende auto in de door [partij A] uit te voeren steekproef zou vallen. Gelet op de bemoeienissen die [partij A] nog had bij [bedrijf 1], moet ervan worden uitgegaan dat [partij A] deze kans en dit risico op de koop heeft toegenomen, hetgeen zijn handelen des te laakbaarder maakt.
5.18.
Door zijn nevenwerkzaamheden bij [bedrijf 1] niet te melden en door het begaan van voornoemde integriteitsschendingen heeft [partij A] zich naar het oordeel van de kantonrechter schuldig gemaakt aan plichtsverzuim en zodanig verwijtbaar gehandeld dat van de RDW niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het betreffende handelen is bovendien
ernstigverwijtbaar. [partij A] is immers niet een gewone werknemer maar een ambtenaar, van wie mag worden verwacht dat hij integriteit hoog in het vaandel heeft staan. Hier komt bij dat [partij A] als steekproefcontroleur een zeer solistische functie heeft en dat de RDW er dus van op aan moet kunnen dat een werknemer in die functie te allen tijde integer handelt en alles in het werk stelt om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen.
Conclusie
5.19.
Gelet op de ernst van het verwijtbaar handelen ligt herplaatsing van [partij A] niet in de rede. Dit betekent dat zijn arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW.
5.20.
Nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, hoeft geen rekening te worden gehouden met de voor [partij A] geldende opzegtermijn en zal de kantonrechter op grond van artikel 7:671b lid 9 sub b BW bepalen dat de arbeidsovereenkomst van [partij A] met ingang van 20 september 2024 zal worden ontbonden.
Het voorwaardelijk tegenverzoek
5.21.
Vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van [partij A] kan hij ingevolge artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen aanspraak maken op een transitievergoeding. Een billijke vergoeding is evenmin aan de orde, aangezien geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de RDW.
5.22.
Het verzoek van [partij A] dat gericht is op het verkrijgen van een WW-uitkering zal tot slot eveneens worden afgewezen, aangezien eerst het UWV daarover dient te beslissen en eventueel daarna de bestuursrechter.
Proceskosten
5.23.
De proceskosten komen voor rekening van [partij A], omdat hij ongelijk krijgt. De kosten aan de zijde van de RDW worden tot op heden begroot op € 130,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris gemachtigde. Dit is in totaal € 944,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 20 september 2024;
6.2.
bepaalt dat [partij A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat hij geen recht heeft op een transitievergoeding en/of een billijke vergoeding;
6.3.
veroordeelt [partij A] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de RDW tot en met vandaag vaststelt op € 944,00;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.5.
wijst het meer of anders door de RDW verzochte af;
6.6.
wijst het door [partij A] verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024. (DM(O)