ECLI:NL:RBOVE:2024:4852

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
ak_23_2076
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres door het UWV

In deze uitspraak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de uitkering ten onrechte heeft beëindigd, omdat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Tijdens de zitting heeft het UWV erkend dat er nieuwe functies zijn geselecteerd met andere SBC-codes zonder dat eiseres de kans heeft gekregen om hierop te reageren. De rechtbank heeft bepaald dat er een WIA-beoordeling moet plaatsvinden en heeft het UWV aangespoord om eiseres in de tussentijd voorschotten te verstrekken om te voorkomen dat zij zonder inkomsten komt te zitten.

De rechtbank heeft ook de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de Eerstejaars ZW-beoordeling onder de loep genomen. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontoereikend is en dat de gezondheidsklachten en beperkingen van eiseres zijn onderschat. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en bepaald dat eiseres recht heeft op de resterende 40 weken van de maximale uitkeringsduur van 104 weken. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het ziekengeld en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2076

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J.H. van den Berg,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV),
gemachtigde: J. van Dalfsen.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Rituals Cosmetics Netherlands B.V.(werkgever),
uit Amsterdam, gemachtigde: mr. P.H. Lammerts.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Met het besluit van 15 maart 2023 heeft het UWV het recht op de ZW-uitkering per 16 april 2023 beëindigd. Met het bestreden besluit van 4 september 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en rapporten van 11 maart 2024 en 1 mei 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
1.3.
Eiseres heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van informatie aan haar ex-werkgever die medische gegevens bevat. Daarom heeft de rechtbank de stukken niet aan de ex-werkgever gestuurd maar naar de door de ex-werkgever ingeschakelde gemachtigde, aan wie bijzondere toestemming is verleend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Zoals hiervoor is vermeld heeft eiseres geen toestemming gegeven om informatie met medische gegevens te delen met haar ex-werkgever. Daarom is het vermelden van medische gegevens in deze uitspraak zo veel als mogelijk vermeden.
2.1.
Eiseres was sinds 2020 werkzaam als verkoopmedewerkster bij Rituals voor
4 dagen per week (gemiddeld 30 uur). Op 21 januari 2022 heeft eiseres zich ziek gemeld. Zij heeft geprobeerd te re-integreren, maar dat is vanwege toegenomen gezondheidsklachten niet gelukt. Na het einde van haar dienstverband heeft het UWV een ZW-uitkering aan eiseres toegekend. Bij de eerstejaars ZW-beoordeling is verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Daarbij is geconcludeerd dat eiseres op 20 januari 2023 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Vervolgens is het recht op de ZW-uitkering per 16 april 2023 beëindigd.

Standpunten van partijen

3. Het UWV stelde zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres vanaf
16 april 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat de theoretische verdiencapaciteit hoger is dan 65%. Volgens het UWV kon eiseres de functies assemblagemedewerker elektronische producten, samensteller kunststof en rubberproducten en productiemedewerker industrie verrichten. Op basis van het middelste uurloon van deze functies zou eiseres in theorie 73,03% kunnen verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziekmeldde. Hiervoor baseerde het UWV zich op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. Eiseres stelt dat zij vanwege haar gezondheidsklachten volledig arbeidsongeschikt is. Zij is het dan ook niet eens met de beperkingen die zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst. Hiertoe voert eiseres aan dat voor haar fysieke en mentale gezondheidsklachten onvoldoende beperkingen zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aangegeven dat bij haar sprake is van fors conditieverlies, maar heeft desondanks slechts enkele aanvullende beperkingen vastgesteld. Volgens eiseres is daarnaast niet gemotiveerd hoe haar klachten van invloed zijn op de belastbaarheid. Dat zij heeft gezegd dat deze klachten onder controle zijn, neemt niet weg dat ze onverminderd aanwezig zijn. Ook is volgens eiseres niet gemotiveerd waarom geen beperkingen zijn vastgesteld voor het vasthouden en verdelen van aandacht, herinneren, handelingstempo in het dagelijks functioneren, lezen, emotionele problemen van anderen hanteren en eigen gevoelens uiten. Ter onderbouwing van deze beroepsgronden heeft eiseres verschillende medische stukken overgelegd van haar behandelaren en huisarts.
4.1.
Verder stelt eiseres dat de geselecteerde functies niet passend zijn, vanwege haar gezondheidsklachten. Ook voert zij aan dat zij en haar gemachtigde niet in de gelegenheid zijn gesteld om de bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de ZW-uitkering van eiseres ten onrechte heeft beëindigd, omdat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank licht dit als volgt toe.
5.1.
Het UWV heeft ter zitting erkend dat het besteden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat bij de heroverweging in bezwaar nieuwe functies zijn geselecteerd met andere SBC-codes, zonder dat eiseres daarbij in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. De gevolgen van dit zorgvuldigheidsgebrek zijn tijdens de zitting met partijen besproken. Het UWV heeft aangegeven dat het bestreden besluit onjuist is en dat (inmiddels) een WIA-beoordeling dient plaats te vinden, omdat de wachttijd (104 weken) van de Wet WIA inmiddels is verstreken. Met partijen is afgesproken dat het UWV de ZW-uitkering voor de resterende weken alsnog aan eiseres uitkeert, en dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en zelf in de zaak zal voorzien door te bepalen dat eiseres voor de maximale duur van 104 weken recht heeft op ziekengeld. Dit betekent dat aan eiseres de resterende 40 weken ziekengeld alsnog worden toegekend. [1] Het voornoemde zorgvuldigheidsgebrek leidt ertoe dat het beroep van eiseres alleen al om die reden gegrond is.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, is een oordeel over het al dan niet schenden van de hoorplicht en de geselecteerde functies niet meer nodig. Daarvoor is geen procesbelang meer.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres wel procesbelang heeft bij een oordeel over de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de Eerstejaars ZW-beoordeling. Bij de toekomstige WIA-beoordeling is het (vaak) zo dat de Eerstejaars ZW-beoordeling wordt betrokken of vergeleken. Voor de WIA-beoordeling is dan ook van belang of die beoordeling juist is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn geheel onvoldoende is geweest. Die motivering kan dus geen standhouden. Dit betekent dat niet van de juistheid van de medische beoordeling van de Eerstejaars ZW-beoordeling kan worden uitgegaan en dat dus bij een toekomstige WIA-beoordeling die beoordeling ook niet tot uitgangspunt kan worden genomen. De rechtbank licht hierna toe waarom zij de (aanvullende) motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – volstrekt – ontoereikend acht.
5.4.
In het rapport van 28 augustus 2023 is gemotiveerd dat geen rekening kan worden gehouden met het forse conditieverlies van eiseres, omdat het geen ziekte is. Er is echter niet gemotiveerd waarom het
forseconditieverlies in het geval van eiseres niet samen zou kunnen hangen met een ziekte. Uit de informatie van de sportarts en de specialist blijkt dat de deconditionering samenvalt met meerdere aangeduide ziektebeelden, zodat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat het conditieverlies (mede) zijn grondslag heeft in die ziektebeelden. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat verband in het rapport van 1 mei 2024 stelt dat de vermoeidheidsklachten al aanwezig waren voordat de diagnoses voor die ziektebeelden waren gesteld, is die motivering ontoereikend. Een diagnose is immers slechts een vaststelling van een reeds bestaand ziektebeeld. De klachten waren bij eiseres dus ook al voor die diagnostisering aanwezig. Naar het oordeel van de rechtbank valt daarom dus ook zeker niet uit te sluiten dat de forse deconditionering met de ziektebeelden samenvallen en dat daarom dus wel meer en/of verdergaande beperkingen dienen te worden vastgesteld. Voorts overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft miskent dat bij de vaststelling van beperkingen niet enkel beoordeeld moet worden of beperkingen voortvloeien uit ziekte, maar ook of die beperkingen voorvloeien
uit een gebrek. Voor zover het forse conditieverlies niet (volledig) zou samenhangen met de ziektebeelden van eiseres, had het aldus op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen om nader te motiveren waarom het forse conditieverlies
an sichgeen gebrek zou kunnen zijn.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de motivering over de urenbeperking van 30 uur per week onbegrijpelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft immers vastgesteld dat sprake is van een medische urenbeperking van ca. 2-3 uur per dag op energetisch gronden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geldt voor dat aantal uren recuperatietijd en is eiseres daarom voor 5-6 uur per dag belastbaar. Bovendien is eiseres 1 dagdeel per week niet beschikbaar vanwege behandeling. Op basis van deze motivering ligt een urenbeperking van 24 tot 28 uur per week aldus meer in de rede (4 x 5 + 1 x 4 uur = 24 uur en 4 x 6 + 1 x 4 uur = 28 uur).
5.5.
In het rapport van 11 maart 2024 is verder geconcludeerd dat op basis van de beschrijvingen van eiseres haar specialist en de sportarts er geen argumenten zijn om extra beperkingen aan te nemen. Deze conclusie is ontoereikend, omdat niet is gemotiveerd waarom niet. Dat eiseres heeft aangegeven dat haar klachten onder controle zijn, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen beperkingen meer zijn. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bedoeld dat er onder meer geen aanleiding is voor extra beperkingen, omdat beweging tijdens het beweegprogramma eiseres een beter gevoel gaf, is die redenering onbegrijpelijk. De aanvulling in het rapport van 1 mei 2024, waarin staat dat het beweegprogramma eiseres energie zou geven, maakt dat niet anders. Dat een beweegprogramma iemand beter kan laten voelen, of (wat) meer energie geeft zegt immers nog niets, althans niets concreets, over de belastbaarheid. Ook is in het geheel niet ingegaan op de inhoud van dat programma. Terwijl het de rechtbank voorkomt dat juist de inhoud van een dergelijk programma relevant is voor de vaststelling van de belastbaarheid.
5.6.
Tot slot is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het geheel niet ingegaan op de vraag of en zo ja welke beperkingen er voor eiseres gelden ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren, handelingstempo in het dagelijks functioneren, lezen, emotionele problemen van anderen hanteren en eigen gevoelens uiten. Ook als de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft gezien hiervoor beperkingen op te nemen, ontslaat hem dit niet van de verplichting zulks te motiveren, temeer nu reeds in bezwaar naar voren is gebracht dat eiseres op deze rubrieken beperkingen ervaart.
5.7.
Gelet op voorgaande overwegingen volgt de rechtbank de beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de ontoereikende motivering ten aanzien van haar beperkingen (r.o. 4). De rechtbank is van oordeel dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op geen enkel onderdeel toereikend is. Zonder overigens vooruit te willen lopen op de WIA-beoordeling, kan de rechtbank zich gelet op het voorgaande niet aan de indruk onttrekken dat de gezondheidsklachten en beperkingen van eiseres in het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling (zwaar) zijn onderschat.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. Haar ZW-uitkering is ten onrechte beëindigd. Gelet op het gegeven dat de 104 weken wachttijd voor de WIA-aanvraag reeds zijn verstreken, zal de rechtbank het bestreden besluit van 4 september 2023 vernietigen en het besluit van 15 maart 2023 herroepen.
6.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en beslist dat de ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd. Eiseres heeft recht op een ZW-uitkering voor de resterende 40 weken van de maximale uitkeringsduur van 104 weken. De rechtbank wijst het UWV erop dat zij bij de nabetaling van dit ziekengeld de wettelijke rente over die nabetaling eveneens aan eiseres is verschuldigd. [2]
WIA-beoordeling
6.2.
De rechtbank wijst ter voorlichting eiseres erop dat zij als gevolg van de bij deze uitspraak toegewezen ziektegelduitkering, aanspraak kan maken op een WIA-beoordeling om te bezien of zij aansluitend op haar ziekengeld een WIA-uitkering kan ontvangen. Het is van belang, gelet op het bepaalde in artikel 64, elfde lid WIA, dat eiseres dit – voor zover nog niet gedaan – zo snel mogelijk doet, om niet het risico te lopen uitkeringsgelden mis te lopen.
6.3.
De rechtbank geeft het UWV nadrukkelijk in overweging om aan eiseres voorschotten te verstrekken in afwachting van de beslissing op haar WIA-aanvraag. Op die manier wordt voorkomen dat eiseres weer zonder inkomsten komt te zitten, terwijl zij daar gelet op deze uitspraak niets aan kan doen.
6.4.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om een vergoeding van de proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.374,-. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet het UWV deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 september 2023;
- herroept het besluit van 15 maart 2023 en bepaalt dat eiseres voor de resterende 40 van de 104 weken recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet;
- veroordeelt het UWV tot betaling van de wettelijke rente over het ziekengeld als overwogen onder 6.1;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 2.374,-;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De eerste ziektedag was 21 januari 2022. De beëindigingsdatum in de besluitvorming was 16 april 2023. Aldus heeft eiseres 64 van de 104 weken ziekengeld genoten, en dienen de resterende 40 weken nog aan haar te worden toegekend.
2.Vgl. CRvB 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.