ECLI:NL:RBOVE:2024:4847

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
08.187166.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor bedreiging met een alarmpistool en wapenbezit

Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De man werd schuldig bevonden aan bedreiging met een alarmpistool en het bezit van zowel een alarmpistool als pepperspray. De feiten vonden plaats op 26 en 27 juli 2023 in Steenwijk, waar de verdachte het slachtoffer bedreigde door met een alarmpistool in de lucht te schieten en dreigende woorden te uiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn gedrag ernstige vrees heeft aangejaagd bij het slachtoffer en dat het bezit van de wapens een ernstige schending van de wet is. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn aanstaande vaderschap en eerdere veroordelingen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van negentig dagen gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke impact van dergelijke feiten en de noodzaak om streng op te treden tegen wapenbezit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.187166.23 (P)
Datum vonnis: 19 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.P. Poppe, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de namens [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij door mr. [naam] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) heeft bedreigd met een alarmpistool;
feit 2:traangas, een wapen van categorie II, voorhanden heeft gehad;
feit 3:een alarmpistool, een wapen van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te Steenwijk
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door
- in de lucht te schieten met het vuurwapen en/of
- het tonen en/of voorhouden van een alarmpistool, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- (vervolgens) een of meermalen met voornoemd wapen in de richting/nabijheid
van [slachtoffer] te schieten en/of
- hierbij die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: “ik heb een vuurwapen
fuck niet met mij ik schiet op je’’ en/of “ik schiet je in je bek”,
althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 27 juli 2023 te Steenwijk een wapen van categorie II,
onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten traangas (merk/type: Hoffmanns
Cs-Gas (3024466)), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met
giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen
voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te Steenwijk een wapen van categorie III, onder 4
van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk/type: Bruni GAP,
model: 1401, kaliber: 9 mm PAK), voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen verklaard kan worden dat verdachte met een vuurwapen heeft geschoten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde bewezen verklaard kan worden, met uitzondering van de bedreiging met een vuurwapen. Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt, mede gelet op de hierna toegelichte onderdelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
Feit 1
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 27 juli 2023 (pagina 11);
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 27 juli 2023 (pagina’s 32 en 33).
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij slechts eenmaal met een alarmpistool in de lucht heeft geschoten toen hij [slachtoffer] zag, acht de rechtbank bewezen dat verdachte meermalen heeft geschoten. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten en daarbij heeft gezegd “
ik heb een vuurwapen fuck niet met mij ik schiet op je’’en “
ik schiet je in je bek”. Zowel [slachtoffer] als [getuige] hebben immers verklaard dat zij zagen dat verdachte het wapen op [slachtoffer] richtte en schoot, waarna zij zagen dat verdachte het wapen in de lucht richtte en nog een keer schoot. [slachtoffer] hoorde dat verdachte zei “
ik heb een vuurwapen fuck niet met mij ik schiet op je’’ en [getuige] hoorde dat verdachte zei
“ik schiet je in je bek”.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een vuurwapen geschoten heeft en speekt verdachte dan ook van dat onderdeel partieel vrij.
Feit 2
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal onderzoek wapen van 27 juli 2023 (pagina’s 160 en 161).
De rechtbank constateert dat het bezit van traangas van het merk/type Hoffmanns Cs-Gas (3024466) ten laste is gelegd. Uit het dossier blijkt dat het gaat om pepperspray van het merk/type Hoffmanns Cs-Gas (3024466) en verdachte heeft het bezit van pepperspray ter terechtzitting ook bekend. De rechtbank begrijpt dat met het onder 2 ten laste gelegde bezit van traangas kennelijk pepperspray is bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een kennelijke verschrijving en zal daarom de tenlastelegging op dit punt verbeterd lezen. De verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging.
Feit 3
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 1 augustus 2023 (pagina 127).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij omstreeks 26 juli 2023 te Steenwijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
- in de lucht te schieten met het wapen en
- het tonen en voorhouden van een alarmpistool en
- vervolgens meermalen met voornoemd wapen in de richting van [slachtoffer] te schieten en
- hierbij die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: “ik heb een vuurwapen
fuck niet met mij ik schiet op je’’ en “ik schiet je in je bek”;
2
hij op 27 juli 2023 te Steenwijk een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray (merk/type: Hoffmanns Cs-Gas (3024466)), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
3
hij omstreeks 26 juli 2023 te Steenwijk een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk/type: Bruni GAP, model: 1401, kaliber: 9 mm PAK), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 3
eendaadse samenloop van de misdrijven
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat aan verdachte een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd kan worden. De raadsman heeft verzocht een taakstraf op te leggen voor een kortere duur dan door de officier van justitie is geëist, omdat het de vraag is of een taakstraf haalbaar is gelet op andere openstaande taakstraffen. Er dient rekening gehouden te worden met de context waarin de bedreiging heeft plaatsgevonden, het alcoholgebruik en het niet de-escalerende gedrag van [slachtoffer] . Verder dient rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte wordt vader, heeft betrokken ouders en is financieel gezond. Het is van belang dat deze stabiliteit in stand gelaten wordt en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan die stabiliteit doorbreken. Verdachte wil meewerken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, maar hij staat er wel ambivalent tegenover. Hij is ‘behandelmoe’ door de vele behandelingen die hij al heeft moeten ondergaan, aldus de raadsman.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten, te weten de bedreiging van [slachtoffer] met een alarmpistool, het bezit van een alarmpistool en het bezit van pepperspray. Verdachte heeft [slachtoffer] bedreigd door te zeggen dat hij op hem zou schieten, door met een alarmpistool in zijn richting te schieten en vervolgens ook in de lucht te schieten. Verdachte heeft [slachtoffer] bewust opgezocht. Verdachte is na de eerste confrontatie met [slachtoffer] en zijn vrienden naar huis gegaan, heeft daar het alarmpistool opgehaald en heeft toen de groep van [slachtoffer] weer opgezocht. Vervolgens heeft hij met het alarmpistool gedreigd en ook daadwerkelijk geschoten. Dit deed verdachte enkel en alleen om [slachtoffer] bang te maken. Verdachte heeft hem hierdoor ernstige vrees aangejaagd. Bovendien gebeurde dit midden op straat – tijdens het uitgaan – en waren er veel omstanders aanwezig. Voor [slachtoffer] en de omstanders was het niet duidelijk dat het ‘slechts’ om een alarmpistool ging.
Het illegaal voorhanden hebben van een – op een vuurwapen gelijkend – alarmpistool en pepperspray zijn bovendien ernstige delicten waartegen streng wordt opgetreden, mede gelet op het gevaar en de dreiging die van dergelijke wapens uitgaat en het steeds verder toenemende bezit en gebruik daarvan.
Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] komt ook naar voren dat het incident een grote impact op hem heeft gehad en dat hij zich onveilig heeft gevoeld en nog steeds voelt.
Daarnaast zorgt een dergelijke bedreiging voor maatschappelijke onrust en versterkt het de gevoelens van onveiligheid in de samenleving, met name nu de bedreiging op straat heeft plaatsgevonden. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 6 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een openlijke geweldpleging in 2022 en een afpersing in 2021. Verdachte liep bovendien in een proeftijd die hem bij een eerdere veroordeling was opgelegd. De rechtbank zal, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr, rekening houden met een eerdere veroordeling van verdachte. Ook volgt uit het strafblad dat het zogenoemde taakstrafverbod van artikel 22b Sr aan de orde is, nu aan verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane feiten wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en hij deze taakstraf heeft verricht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 augustus 2024. De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte vanaf jeugdige leeftijd met justitie in aanraking komt en dat sprake is van recidive binnen een lopende proeftijd. Voorheen pleegde verdachte voornamelijk delicten gericht op financieel gewin en vanaf oktober 2021 kwam hij niet meer met politie en justitie in aanraking. Verdachte heeft zich eerder binnen het toezicht van de jeugdreclassering goed aan de voorwaarden gehouden. Zo heeft hij een behandeling gevolgd en ambulante begeleiding ontvangen. Uit verouderde informatie is gebleken dat bij verdachte onder andere sprake is van een beneden gemiddelde intelligentie en een norm overschrijdende-gedragsstoornis. Tijdens zijn schorsing heeft verdachte toegewerkt naar stabiliteit op alle leefgebieden. Zo heeft hij uitzicht op een vast contract, woont hij na zijn relatiebreuk in een chalet op een camping, is hij financieel gezond en wordt hij in december 2024 vader. Verdachte heeft betrokken en steunende ouders en zij zijn een beschermde factor. Verdachte zegt geen omgang meer te hebben met mensen die een negatieve invloed op hem hebben. Verdachte heeft de gedragsinterventie Alcohol en Geweld gevolgd en positief afgerond en houdt zich aan het alcoholverbod. Medio 2024 is verdachte gestart met een behandeling bij Transfore en is een begin gemaakt met het opstellen van een delictanalyse. Ondanks deze positieve ontwikkelingen en beschermende factoren schat de reclassering de recidivekans in als gemiddeld en ziet zij zijn psychosociaal functioneren, naast alcoholgebruik en houding, als voornaamste risicofactor. Verdachte laat antisociale trekken zien (onder andere een beperkt inlevingsvermogen) in het contact met de toezichthouder en lijkt te beschikken over een beperkt oplossingsvermogen en zelfreflectie. De reclassering acht voortzetting van de behandeling daarom geïndiceerd als het gaat om het verminderen van het recidiverisico. Het is van belang dat de overige leefgebieden stabiel zijn en blijven om ontregeling te voorkomen.
De straf of maatregel
Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. Volgens de LOVS oriëntatiepunten is het uitgangspunt ten aanzien van bedreiging en het “
Tonen van (nep)vuurwapen” een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. De rechtbank houdt verder rekening met de omstandigheden zoals hiervoor genoemd, maar ook met de strafverzwarende omstandigheid van het in het openbaar dragen van dit wapen.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de aard en de ernst van de feiten, evenals het taakstafverbod van artikel 22b Sr, zoals hiervoor is omschreven, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren met daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 6.175,00 (zesduizend honderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- behandeling psycholoog oktober en november € 675,00;
- toekomstige schade € 1.000,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 4.500,00 – bij wijze van voorschot – gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.675,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 675,00, nu aan de gevorderde toekomstige schade geen bedrag gekoppeld kan worden. Verder heeft zij bepleit dat de benadeelde partij recht heeft op immateriële schadevergoeding, maar dat het gevorderde bedrag gematigd dient te worden. De officier van justitie acht een bedrag van € 3.000,00 passend gelet op vergelijkbare zaken.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onder andere onvoldoende onderbouwd is en er bij de civiele rechter mogelijk meer rekening gehouden kan worden met de ‘eigen schuld’ van de benadeelde partij.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 tenlastegelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De onder de materiële schade opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende komen vast te staan. De gestelde schade is onvoldoende onderbouwd nu daaruit niet het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onder 1 bewezen verklaarde feit is gebleken, terwijl namens verdachte de materiële schade gemotiveerd is betwist.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de materiële schadeposten alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Verdachte heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (een alarmpistool) aan [slachtoffer] getoond, dreigende woorden geroepen en met het wapen in de richting van [slachtoffer] geschoten. Uit de aard en ernst van dit handelen volgt reeds dat de benadeelde partij daarvan nadeel in de vorm van geestelijk letsel heeft ondervonden.
[slachtoffer] ervaart nog steeds stress en angst ten gevolge van de bedreiging. Gelet op bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend, schat de rechtbank de psychische schade die [slachtoffer] door het incident heeft opgelopen op een bedrag van € 1.000,00. Het gevorderde bedrag zal dan ook voor dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 27 juli 2023. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Overijssel van 13 september 2021 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van negentig dagen (parketnummer 08.303826.19), om te zetten in een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van voornoemd vonnis en voor het eindigen van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.
Gelet op het voorgaande zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de onder parketnummer 08.303826.19 aan verdachte voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van negentig dagen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om die negentig dagen jeugddetentie om te zetten in een taakstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank overweegt dienaangaande dat met name de ernst van de thans aan de orde zijnde feiten, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de leeftijd van verdachte bij deze beslissing een rol hebben gespeeld. De rechtbank zal de opgelegde jeugddetentie dan ook omzetten naar een gevangenisstraf van negentig dagen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57 en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1 en feit 3
eendaadse samenloop van de misdrijven
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt op de afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat
nodig vindt;
- zich laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 1.000,00(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1) van een bedrag van € 1.000,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,00, (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] , voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08.303826.19
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Overijssel van 13 september 2021 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie en zet deze om naar een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. de Jong, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. M. ter Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023343808. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.