Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde schuldig is bevonden aan opzettelijk handelen in softdrugs en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, die de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 173.819,48 gevorderd, maar dit bedrag werd tijdens de zitting verlaagd naar € 169.976,44. De raadsman van de veroordeelde heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren of het bedrag te matigen, omdat de veroordeelde had verklaard dat er maar één keer was geoogst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van de gepleegde strafbare feiten. Op basis van de eigen verklaring van de veroordeelde en een rapport over eerdere hennepkweken, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 10.000,00. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot strafvermindering in de eerder behandelde strafzaak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om € 10.000,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 200 dagen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.