ECLI:NL:RBOVE:2024:4846

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
08.077802.22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde schuldig is bevonden aan opzettelijk handelen in softdrugs en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, die de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 173.819,48 gevorderd, maar dit bedrag werd tijdens de zitting verlaagd naar € 169.976,44. De raadsman van de veroordeelde heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren of het bedrag te matigen, omdat de veroordeelde had verklaard dat er maar één keer was geoogst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van de gepleegde strafbare feiten. Op basis van de eigen verklaring van de veroordeelde en een rapport over eerdere hennepkweken, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 10.000,00. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot strafvermindering in de eerder behandelde strafzaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om € 10.000,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 200 dagen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.077802.22
Datum vonnis: 19 september 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan de [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 173.819,48.

2.De procedure

De vordering is gelijktijdig met de strafzaak inhoudelijk behandeld op de openbare terechtzitting van 5 september 2024. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. S. Yaprak, advocaat in Enschede, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie het gevorderde ontnemingsbedrag teruggebracht tot € 169.976,44. De officier van justitie vordert dat aan veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat.
De raadsman heeft primair verzocht het Openbaar Ministerie in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering integraal af te wijzen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het bedrag te matigen omdat de veroordeelde heeft verklaard dat er maar één keer is geoogst.

3.De beoordeling van de vordering

3.1.
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 19 september 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1,het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2,het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
3.2.
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de
veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de door hem
gepleegde strafbare feiten. Bij de schatting van het wederrechtelijk door de veroordeelde verkregen voordeel is de rechtbank uitgegaan van de eigen verklaring van de veroordeelde, inhoudende dat hij na elke hennepoogst een bedrag van € 2.500,00 heeft gekregen en het Rapport indicatie voorgaande kweken van 27 september 2021 waaruit volgt dat sprake is geweest van vier hennepoogsten. Gelet hierop bedraagt het totaal door veroordeelde aan wederrechtelijk verkregen voordeel 4 x € 2.500,00 = € 10.000,00.
Redelijke termijn
De rechtbank concludeert dat in onderhavige zaak sprake is van een overschrijding van de
redelijke termijn. De rechtbank volstaat in deze zaak met de vaststelling dat er een inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid EVRM, nu in de gelijktijdig behandelde strafzaak van de veroordeelde reeds strafvermindering is toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn.
3.3.
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 10.000,00.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 10.000,00;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 10.000,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 200 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. ter Riet voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2024.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.