3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de ten laste gelegde periode uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ) meerdere geldbedragen heeft verduisterd.
Verdachte trad per 1 september 2008 in dienst bij [bedrijf 1] als Head of Finance & Accounting en in die hoedanigheid droeg hij onder andere verantwoordelijkheid voor de financiën van [bedrijf 1] in Nederland, het coördineren van de cash positie, het onderhouden van bankrelaties en het uitvoeren van de maandelijkse salarisinput. Vanaf 28 mei 2009 was verdachte gevolmachtigde voor [bedrijf 1] op basis waarvan hij bevoegd was betalingen te verrichten vanaf bankrekeningen van [bedrijf 1] . Tijdens een reguliere controle van de lopende leasecontracten in januari 2021 kwam aan het licht dat verdachte, naast de leaseauto waarover hij reeds beschikte, buiten medeweten en zonder toestemming van [bedrijf 1] , op naam van [bedrijf 1] een tweede zakelijk leasecontract had afgesloten voor een Audi Q7, die hij en zijn partner voor privédoeleinden gebruikten. Verdachte is op 20 januari 2021 in verband hiermee op staande voet ontslagen door [bedrijf 1] .
[bedrijf 1] is daarna een intern onderzoek gestart naar verdachte. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat verdachte vanaf 16 maart 2012 op verschillende manieren stelselmatig gelden verduisterde van [bedrijf 1] . Enerzijds betaalde verdachte aan diverse op zijn naam staande bankrekeningen extra salaris uit van bankrekeningen op naam van [bedrijf 1] en anderzijds boekte hij rechtstreeks geld over van bankrekeningen van [bedrijf 1] naar anderen, waarmee zijn privé-uitgaven werden voldaan. Hij deed dit zonder dat daar een zakelijke reden aan ten grondslag lag of toestemming voor was gegeven door zijn werkgever. [bedrijf 1] heeft op 16 augustus 2021 aangifte gedaan tegen verdachte. Het totaal aan verduisterde gelden wordt door [bedrijf 1] in de aangifte geschat op € 2.817.713,89.
Verdachte heeft bekend dat hij bijna negen jaar lang geld heeft verduisterd van zijn werkgever [bedrijf 1] , door zichzelf extra salaris uit te laten betalen, van bankrekeningen van [bedrijf 1] privé betalingen aan derden te doen en een leasecontract af te sluiten. Volgens verdachte moet echter de hoogte van het verduisterde bedrag zoals dat in de tenlastelegging staat naar beneden worden bijgesteld. Zo heeft hij verklaard dat hij een deel van het verduisterde bedrag heeft teruggestort, dat een deel van de overgemaakte bedragen geen privé uitgaven betreffen maar zakelijke kosten, en dat de betalingen aan [naam 1] zien op schade na een inbraak bij [bedrijf 1] en dus eveneens zakelijk van aard waren.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betalingen die zijn gedaan aan [naam 1] van totaal
€ 50.000,00 vast dat [bedrijf 1] dit bedrag niet in de schadestaat en aangifte heeft opgenomen; dit bedrag maakt dus ook geen deel uit van het in te tenlastelegging vermelde totaalbedrag. De door verdachte afgelegde verklaring, wat daar ook van zij, kan daarom niet leiden tot het vaststellen van een lager verduisterd totaalbedrag.
De stelling van verdachte dat bepaalde uitgaven niet privé zijn gedaan maar zakelijke kosten betroffen, is door verdachte niet onderbouwd en wordt op geen enkele wijze ondersteund door de overige inhoud van het dossier. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Bij arrest van 27 februari 2024 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.817.663,89 aan [bedrijf 1] . De rechtbank sluit daarbij aan en stelt de hoogte van het door verdachte verduisterde bedrag dan ook vast op € 2.817.663,89.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewering van verdachte dat hij in de tenlastegelegde periode uit eigen beweging geldbedragen ter hoogte van ruim € 200.000,00 heeft teruggestort op bankrekeningen van [bedrijf 1] dat – nog los van de vraag in hoeverre dat klopt – dit onverlet laat dat verdachte zich ook die bedragen in eerste instantie wederrechtelijk heeft toegeëigend. Ook voor die geldbedragen moet dus een bewezenverklaring van verduistering in dienstbetrekking volgen. Ditzelfde geldt voor het bedrag van € 10.000,00 dat mevrouw [naam 2] – op wiens bankrekening verdachte gelden van [bedrijf 1] had overgeboekt – volgens verdachte zou hebben teruggestort aan [bedrijf 1] .
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu, behoudens de hiervoor besproken verweren inzake de hoogte van het verduisterde geldbedrag, verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
1. het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. een schriftelijk bescheid, te weten de strafrechtelijke aangifte, gedaan door [bedrijf 2] , DOC-001, pagina’s 450 tot en met 481;
3. het proces-verbaal van bevindingen t.a.v. vermoedelijk verduisterde gelden van verbalisant [verbalisant] van 26 september 2022, AMB-013, pagina’s 219 tot en met 230;
4. een schriftelijk bescheid, te weten het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:1464). De rechtbank is – overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder feit 1 bedoelde verduisterde gelden niet heeft opgegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 tot en met 2020.
Voor wat betreft de opzet van verdachte overweegt de rechtbank volledigheidshalve als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het ontvangen loon, zijnde inkomsten, dient te worden vermeld op de aangiften inkomstenbelasting. Daarbij komt dat uitgerekend verdachte een financiële achtergrond heeft, in de vorm van opleiding en jarenlange werkervaring. De verklaring van verdachte dat het hem was ontschoten dat hij deze extra inkomsten moest betrekken in de aangiften inkomstenbelasting acht de rechtbank dan ook onaannemelijk en ongeloofwaardig. Verdachte liet zijn aangiften indienen door zijn boekhouder, aan wie hij de gegevens daarvoor aanleverde. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aangiften inkomstenbelasting opzettelijk onjuist heeft laten indienen. Verdachte wist dat hij extra inkomen genoot uit de verduisterde gelden, hij wist dat hij dit inkomen moest opgeven, en daarom gaat de rechtbank uit van vol opzet.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. een schriftelijk bescheid, te weten de ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, DOC-005, pagina’s 502 tot en met 623;
3. een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [naam 3] , Boete- en fraudecoördinator bij de Belastingdienst, betreffende een nadeelberekening, DOC-111, pagina 1126.
Dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer ander(en) acht de rechtbank niet bewezen.