ECLI:NL:RBOVE:2024:4844

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
84.152950.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en onjuiste aangiften inkomstenbelasting door hoofd financiële afdeling

Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 44-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte, die als hoofd van de financiële afdeling bij [bedrijf 1] BV werkte, heeft zich schuldig gemaakt aan het verduisteren van meer dan € 2,8 miljoen over een periode van negen jaren. Daarnaast heeft hij gedurende vijf jaren zijn aangiften inkomstenbelasting onjuist en/of onvolledig ingediend, waardoor hij te weinig belasting heeft betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan zijn werkgever en dat hij opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de lange duur van de verduistering meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft zijn daden erkend, maar de rechtbank is van mening dat hij onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft dit niet als reden voor een lagere straf aangemerkt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.152950.22 (P)
Datum vonnis: 19 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
postadres: [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Roossien, advocaat in Nunspeet, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een bedrag van € 2.817.713,89, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep onder zich had, heeft verduisterd;
feit 2:over vijf jaren zijn aangiften inkomstenbelasting onjuist en/of onvolledig heeft ingediend, waardoor hij te weinig belasting heeft betaald.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 20 januari 2021 te Almere en/of Nunspeet, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk
een of meerdere geldbedragen (van in totaal ongeveer € 2.817.713,89), in elk geval enig(e) goed(eren),
dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf 1] BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk(e) geldbedragen(en), in elk geval enig(e) goed(eren), verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als head of finance & accounting en/of als
gevolmachtigde, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 april 2017 tot en met 4 mei 2021 in Nunspeet en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk
(een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [verdachte]
over het/de tijdvakken (zie DOC-005):
- 2015 en/of 2016 en/of 2017 en/of 2018 en/of 2019 en/of 2020;
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben doen/laten doen,
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman nog bepleit dat het totaal van de verduisterde geldbedragen bijna € 300.000,00 lager is, gelet op de verklaringen die verdachte over bepaalde onderdelen heeft afgelegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank is – overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de ten laste gelegde periode uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ) meerdere geldbedragen heeft verduisterd.
Verdachte trad per 1 september 2008 in dienst bij [bedrijf 1] als Head of Finance & Accounting en in die hoedanigheid droeg hij onder andere verantwoordelijkheid voor de financiën van [bedrijf 1] in Nederland, het coördineren van de cash positie, het onderhouden van bankrelaties en het uitvoeren van de maandelijkse salarisinput. Vanaf 28 mei 2009 was verdachte gevolmachtigde voor [bedrijf 1] op basis waarvan hij bevoegd was betalingen te verrichten vanaf bankrekeningen van [bedrijf 1] . Tijdens een reguliere controle van de lopende leasecontracten in januari 2021 kwam aan het licht dat verdachte, naast de leaseauto waarover hij reeds beschikte, buiten medeweten en zonder toestemming van [bedrijf 1] , op naam van [bedrijf 1] een tweede zakelijk leasecontract had afgesloten voor een Audi Q7, die hij en zijn partner voor privédoeleinden gebruikten. Verdachte is op 20 januari 2021 in verband hiermee op staande voet ontslagen door [bedrijf 1] .
[bedrijf 1] is daarna een intern onderzoek gestart naar verdachte. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat verdachte vanaf 16 maart 2012 op verschillende manieren stelselmatig gelden verduisterde van [bedrijf 1] . Enerzijds betaalde verdachte aan diverse op zijn naam staande bankrekeningen extra salaris uit van bankrekeningen op naam van [bedrijf 1] en anderzijds boekte hij rechtstreeks geld over van bankrekeningen van [bedrijf 1] naar anderen, waarmee zijn privé-uitgaven werden voldaan. Hij deed dit zonder dat daar een zakelijke reden aan ten grondslag lag of toestemming voor was gegeven door zijn werkgever. [bedrijf 1] heeft op 16 augustus 2021 aangifte gedaan tegen verdachte. Het totaal aan verduisterde gelden wordt door [bedrijf 1] in de aangifte geschat op € 2.817.713,89.
Verdachte heeft bekend dat hij bijna negen jaar lang geld heeft verduisterd van zijn werkgever [bedrijf 1] , door zichzelf extra salaris uit te laten betalen, van bankrekeningen van [bedrijf 1] privé betalingen aan derden te doen en een leasecontract af te sluiten. Volgens verdachte moet echter de hoogte van het verduisterde bedrag zoals dat in de tenlastelegging staat naar beneden worden bijgesteld. Zo heeft hij verklaard dat hij een deel van het verduisterde bedrag heeft teruggestort, dat een deel van de overgemaakte bedragen geen privé uitgaven betreffen maar zakelijke kosten, en dat de betalingen aan [naam 1] zien op schade na een inbraak bij [bedrijf 1] en dus eveneens zakelijk van aard waren.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betalingen die zijn gedaan aan [naam 1] van totaal
€ 50.000,00 vast dat [bedrijf 1] dit bedrag niet in de schadestaat en aangifte heeft opgenomen; dit bedrag maakt dus ook geen deel uit van het in te tenlastelegging vermelde totaalbedrag. De door verdachte afgelegde verklaring, wat daar ook van zij, kan daarom niet leiden tot het vaststellen van een lager verduisterd totaalbedrag.
De stelling van verdachte dat bepaalde uitgaven niet privé zijn gedaan maar zakelijke kosten betroffen, is door verdachte niet onderbouwd en wordt op geen enkele wijze ondersteund door de overige inhoud van het dossier. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Bij arrest van 27 februari 2024 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.817.663,89 aan [bedrijf 1] . De rechtbank sluit daarbij aan en stelt de hoogte van het door verdachte verduisterde bedrag dan ook vast op € 2.817.663,89.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewering van verdachte dat hij in de tenlastegelegde periode uit eigen beweging geldbedragen ter hoogte van ruim € 200.000,00 heeft teruggestort op bankrekeningen van [bedrijf 1] dat – nog los van de vraag in hoeverre dat klopt – dit onverlet laat dat verdachte zich ook die bedragen in eerste instantie wederrechtelijk heeft toegeëigend. Ook voor die geldbedragen moet dus een bewezenverklaring van verduistering in dienstbetrekking volgen. Ditzelfde geldt voor het bedrag van € 10.000,00 dat mevrouw [naam 2] – op wiens bankrekening verdachte gelden van [bedrijf 1] had overgeboekt – volgens verdachte zou hebben teruggestort aan [bedrijf 1] .
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu, behoudens de hiervoor besproken verweren inzake de hoogte van het verduisterde geldbedrag, verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
1. het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. een schriftelijk bescheid, te weten de strafrechtelijke aangifte, gedaan door [bedrijf 2] , DOC-001, pagina’s 450 tot en met 481;
3. het proces-verbaal van bevindingen t.a.v. vermoedelijk verduisterde gelden van verbalisant [verbalisant] van 26 september 2022, AMB-013, pagina’s 219 tot en met 230;
4. een schriftelijk bescheid, te weten het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:1464).
Feit 2
De rechtbank is – overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder feit 1 bedoelde verduisterde gelden niet heeft opgegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 tot en met 2020.
Voor wat betreft de opzet van verdachte overweegt de rechtbank volledigheidshalve als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het ontvangen loon, zijnde inkomsten, dient te worden vermeld op de aangiften inkomstenbelasting. Daarbij komt dat uitgerekend verdachte een financiële achtergrond heeft, in de vorm van opleiding en jarenlange werkervaring. De verklaring van verdachte dat het hem was ontschoten dat hij deze extra inkomsten moest betrekken in de aangiften inkomstenbelasting acht de rechtbank dan ook onaannemelijk en ongeloofwaardig. Verdachte liet zijn aangiften indienen door zijn boekhouder, aan wie hij de gegevens daarvoor aanleverde. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aangiften inkomstenbelasting opzettelijk onjuist heeft laten indienen. Verdachte wist dat hij extra inkomen genoot uit de verduisterde gelden, hij wist dat hij dit inkomen moest opgeven, en daarom gaat de rechtbank uit van vol opzet.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. een schriftelijk bescheid, te weten de ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, DOC-005, pagina’s 502 tot en met 623;
3. een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [naam 3] , Boete- en fraudecoördinator bij de Belastingdienst, betreffende een nadeelberekening, DOC-111, pagina 1126.
Dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer ander(en) acht de rechtbank niet bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 16 maart 2012 tot en met 20 januari 2021 in Nederland, telkens opzettelijk meerdere geldbedragen, van in totaal ongeveer € 2.817.663,89, die toebehoorden aan [bedrijf 1] BV, en welke geldbedragen, verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als Head of Finance & Accounting en als gevolmachtigde, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 28 april 2017 tot en met 4 mei 2021 in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [verdachte] over de tijdvakken:
- 2015 en 2016 en 2017 en 2018 en 2019 en 2020;
telkens onjuist en onvolledig heeft laten doen, door op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen te laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelasting. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat er omstandigheden zijn die maken dat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte moet worden opgelegd. Zo heeft verdachte onder andere alle medewerking verleend aan het onderzoek, is zijn huwelijk door het gebeuren gestrand en heeft hij voor de rest van zijn leven schulden. Daarbij komt dat als verdachte de gevangenis in moet hij zijn schulden gedurende die periode niet meer kan afbetalen en de omgang met zijn zoon wordt bemoeilijkt.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft, als Head of Finance & Accounting en als betalingsbevoegd gevolmachtigde van [bedrijf 1] , ruim € 2,8 miljoen verduisterd. Over een periode van negen jaar heeft hij structureel gelden van zijn werkgever [bedrijf 1] aan zichzelf uitgekeerd als extra salaris en gebruikt voor privé uitgaven. Dit betekent dat verdachte zich in de pleegperiode elke maand gemiddeld ongeveer € 26.000,00 heeft toegeëigend. Verdachte is daarbij zeer geraffineerd en berekenend te werk gegaan en hij heeft er alles aan gedaan om de door hem gedane betalingen in de administratie te verdoezelen, zodat zijn werkgever er niet achter zou komen. Door op deze manier te handelen heeft hij het vertrouwen van zijn werkgever ernstig beschaamd en groot financieel nadeel veroorzaakt. Hij heeft gedurende die negen jaar keer op keer opnieuw de beslissing genomen om geld te verduisteren. Daardoor heeft verdachte jarenlang op zeer luxe voet kunnen leven; hij heeft het verduisterde geld besteed aan onder meer hypotheekaflossingen, verbouwingen van zijn woning, dure wijn, sekswebsites, prostituees en online loten.
De extra inkomsten die verdachte genoot gaf hij niet op bij de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 tot en met 2020. Verdachte deed daarmee ook opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting over genoemde jaren.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 mei 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rechterlijke fraude-oriëntatiepunten, die bij een benadelingsbedrag vanaf € 1 miljoen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als uitgangspunt geven. Verdachte heeft een bedrag van bijna drie keer zoveel verduisterd, nog los van het niet opgeven van dit bedrag bij de Belastingdienst.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten, in het bijzonder de duur van de verduistering en de omvang van de weggenomen geldbedragen, en mede gelet op voornoemde oriëntatiepunten, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hoewel verdachte heeft aangegeven al een deel van de schuld te hebben afgelost en zich te zullen inspannen voor verdere afbetaling, is ter zitting gebleken dat hij bewust bepaalde informatie achterhoudt waardoor dat wordt bemoeilijkt. Bij de rechtbank is de indruk ontstaan van een man die op zich wil meewerken, maar dan wel onder zijn eigen voorwaarden.
Aan de andere kant heeft de rechtbank oog voor het feit dat verdachte vermoedelijk de rest van zijn leven in de schulden zit en dat hij in het kader van dit strafproces afstand heeft gedaan van zijn (waardevolle) wijncollectie.
Hoewel verdachte geen relevante documentatie heeft, acht de rechtbank het zorgelijk met welk gemak verdachte de gelden heeft verduisterd en lijkt hij de ernst van het handelen (nog steeds) niet volledig in te zien, terwijl hij inmiddels wel weer werkzaam is in een financieel verantwoordelijke functie. Zijn nieuwe werkgever is niet op de hoogte van onderhavige strafprocedure. Verdachte lijkt bovendien maar tot op zekere hoogte verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden. Enerzijds erkent verdachte dat zijn handelen verkeerd was en betuigt hij spijt, anderzijds legt hij de schuld (deels) buiten zichzelf. Hij vindt dat [bedrijf 1] ook zelf debet is aan het gebeurde; ze hadden hem maar beter in de gaten moeten houden. Deze externaliserende houding baart de rechtbank zorgen. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank er niet van overtuigd is geraakt dat verdachte niet opnieuw in de verleiding zal komen strafbare feiten te plegen en daar dan weerstand aan zal (kunnen) bieden. De rechtbank acht het daarom aangewezen aan verdachte ook een zeer fors voorwaardelijk strafdeel op te leggen om hem te bewegen zich te weerhouden van dergelijk gedrag in de toekomst.
Voor wat betreft het recht op berechting binnen een redelijke termijn overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de doorzoekingen in verband met deze zaak hebben plaatsgevonden op 12 juli 2022. Deze datum geldt als startpunt van de redelijke termijn. Het vonnis wordt gewezen op 19 september 2024, ongeveer twee jaren en twee maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus overschreden met ongeveer twee maanden, terwijl geen sprake is van omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal, gelet op de geringe overschrijding, volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alles overwegende acht de rechtbank het passend en geboden aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
18 (achttien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD/ kantoor Zwolle met dossiernummer 70747 (onderzoek Besancon). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.