Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde werd verplicht tot betaling van € 60.258,02 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betrof een vordering van de officier van justitie op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld. De veroordeelde, geboren in 1998, was bijgestaan door zijn raadsman mr. N.M. van Wersch en heeft op de openbare terechtzitting van 3 september 2024 zijn verweer gevoerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de rechtbank is geschat op € 60.258,02. Dit bedrag is gebaseerd op contante geldbedragen en luxegoederen die de veroordeelde in zijn bezit had, waarvan de herkomst niet legitiem kon worden aangetoond.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de veroordeelde geen daadwerkelijk voordeel had genoten van bepaalde bedragen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde de luxegoederen en geldbedragen had verkregen uit strafbare feiten en dat er geen aannemelijke verklaring was voor de herkomst van deze middelen. De rechtbank heeft ook het draagkrachtverweer van de veroordeelde afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat hij in de toekomst geen draagkracht zou hebben. De beslissing is genomen op basis van de wettelijke voorschriften van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd.