Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittende in Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 60.258,02, dat volgens hem door de veroordeelde was verkregen uit strafbare feiten, zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten dit bedrag aan de Staat te betalen. Tijdens de openbare terechtzitting op 3 september 2024 heeft de veroordeelde, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. N. Wijkman, betoogd dat het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat zij het volledige bedrag had genoten. De raadsvrouw stelde dat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag niet aan de veroordeelde was toegekomen en verzocht de rechtbank om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde eerder op dezelfde dag was veroordeeld voor gewoontewitwassen van geldbedragen van in totaal ongeveer € 40.000,00. Echter, op basis van de beschikbare bewijsmiddelen was het voor de rechtbank niet aannemelijk dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen uit dit misdrijf. Bovendien was de veroordeelde vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de ontnemingsvordering af te wijzen, omdat het bewijs voor het gevorderde bedrag ontbrak.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. S.K. Huisman, en de rechters mr. M.J.A.L. Beljaars en mr. P.A.M. Miltenburg. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 17 september 2024.