ECLI:NL:RBOVE:2024:4802

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
10886484 \ CV EXPL 24-116
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verzekeringspremie en afwijzing van schadevergoeding voor vorstschade aan motorjacht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Onderlinge Schepenverzekering en [partij A]. De Onderlinge Schepenverzekering vorderde betaling van een achterstallige verzekeringspremie van € 992,16, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente. [partij A] voerde verweer en stelde dat de Onderlinge Schepenverzekering in schuldeisersverzuim verkeerde, omdat zij onvoldoende onderzoek had gedaan naar de oorzaak van de schade aan zijn motorjacht, de [naam 2]. De kantonrechter oordeelde dat [partij A] de factuur voor de verzekeringspremie moest betalen, omdat hij niet had aangetoond dat de Onderlinge Schepenverzekering tekort was geschoten in haar verplichtingen. De vorderingen van [partij A] in reconventie, die betrekking hadden op schadevergoeding en onderzoek naar de schadeoorzaak, werden afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat de Onderlinge Schepenverzekering voldoende onderzoek had gedaan en de afwijzing van de schadeclaim voldoende had gemotiveerd. De kosten van de procedure werden toegewezen aan [partij A].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10886484 \ CV EXPL 24-116
Vonnis van 17 september 2024
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
E.O.C. ONDERLINGE SCHEPENVERZEKERING U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Meppel,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de Onderlinge Schepenverzekering,
gemachtigde: mr. P.E. van Dam,
tegen
[partij A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. M.B. Beerentsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 april 2024;
- de mondelinge behandeling van 25 juli 2024. [naam 1] verscheen namens de Onderlinge Schepenverzekering, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. P.E. van Dam. [partij A] was online (via Teams) aanwezig bij de zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde,
mr. M.B. Beerentsen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

De kantonrechter wijst de vorderingen van [partij A] af. [partij A] moet de factuur voor de verzekeringspremie over het jaar 2023 betalen en wordt daartoe veroordeeld. Ook moet [partij A] de gevorderde kosten betalen.

3.De feiten

3.1.
[partij A] is sinds 2018 eigenaar van het motorjacht “[naam 2]”. De [naam 2] heeft haar reguliere ligplaats in jachthaven De Roggebot te Kampen.
3.2.
[partij A] is in 2018 een stilzwijgend doorlopende verzekeringsovereenkomst aangegaan met de Onderlinge Schepenverzekering ten behoeve van de [naam 2]. De verzekeringsvoorwaarden bepalen onder meer als volgt:
‘Artikel 4.10
Uitsluitingen
Uitgesloten van de verzekering is/zijn:
(…)
8. Schade die het gevolg is van vorst en/of stukvriezen. Tenzij de verzekeringnemer kan aantonen dat door hem voldoende maatregelen zijn genomen om vorstschade te voorkomen.
9. Reparatiekosten van beschadigingen die zijn ontstaan door normale slijtage en/of achterstallig of gebrekkig onderhoud en/of onvoldoende zorg.
(…)’
3.3.
Op 17 februari 2021 kreeg [partij A] een melding vanuit jachthaven De Roggebot dat de [naam 2] water maakte en scheef in het water lag.
3.4.
[partij A] heeft daarop [naam 3] van de firma [bedrijf] (een onderneming voor de scheepsbouw c.q. een onderhoudsbedrijf voor de scheepsbouw) gevraagd om de haven te bezoeken en te bezien in welke staat de [naam 2] zich bevond.
3.5.
Op het moment dat [naam 3] ter plaatse kwam, constateerde en documenteerde hij dat de [naam 2] water maakte en het achtersteven onder water lag.
3.6.
[partij A] schakelde bergingsbedrijf Kroezen in om de [naam 2] te lichten. Na aankomst zijn zij gestart met het leegpompen van de [naam 2] met een aantal generatoren en pompen.
3.7.
Tijdens het lichten van de [naam 2] is er een verzekeringsexpert gearriveerd van de Onderlinge Schepenverzekering. Later in de middag is er nog een tweede expert van de Onderlinge Schepenverzekering bijgekomen. De experts van de Onderlinge Schepenverzekering hebben ter plekke onderzoek gedaan naar het zinken van de [naam 2] en naar aanleiding van hun bevindingen een rapport opgesteld.
3.8.
Per brief van 26 februari 2021 heeft de Onderlinge Schepenverzekering aan [partij A] laten weten dat de schade aan de [naam 2] niet is gedekt onder de verzekering. EOC heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 4.10 sub 8 van de polisvoorwaarden (vorstschade) en artikel 4.10 sub 9 (onvoldoende onderhoud).
3.9.
In zijn reactie van 29 maart 2021 heeft de toenmalige advocaat van [partij A] geschreven dat de Onderlinge Schepenverzekering volgens [partij A] wel gehouden is de ontstane schade te voldoen en dat de Onderling Schepenverzekering ten onrechte dekking heeft geweigerd.
3.10.
De toenmalige gemachtigde van de Onderlinge Schepenverzekering heeft op 7 april 2021 nogmaals aangevoerd dat de Onderlinge Schepenverzekering geen reden ziet om dekking te verlenen voor de geleden schade:
‘(…)
Hiermee informeer ik u/uw cliënt over het feit dat cliënte geen reden ziet om tot heroverweging van haar afwijzend standpunt met betrekking tot (ontbreken van) dekking van de betreffende schadevoorval over te gaan. Uw cliënt zal op zeer korte termijn het expertiserapport ontvangen waarmee dit standpunt nader zal worden toegelicht/onderbouwd.
(…)’
3.11.
Het expertiserapport dateert van 20 april 2021 en is per e-mail van 21 april 2021 aan de toenmalige advocaat van [partij A] gestuurd.
3.12.
[partij A] heeft de premie voor het jaar 2023 ter hoogte van € 992,16 niet betaald. Bij brief van 6 maart 2023 heeft de Onderlinge Schepenverzekering dekking opgeschort in verband met de premieachterstand. Bij brief van 23 oktober 2023 heeft de Onderlinge Schepenverzekering bericht dat als niet voor 11 december 2023 werd betaald, de polis zou worden beëindigd per 1 januari 2024. Vervolgens is de verzekeringsovereenkomst inderdaad per 1 januari 2024 beëindigd.

4.Het geschil

De vordering in conventie
4.1.
De Onderlinge Schepenverzekering vordert dat [partij A] een bedrag van € 1.172,23 moet betalen vanwege de premieachterstand van € 992,16 en de incassokosten van € 180,07. Ook vordert de Onderlinge Schepenverzekering wettelijke rente over de hoofdsom van € 992,16 vanaf 20 december 2023 tot de dag van volledige betaling. Ook vraagt de Onderlinge Schepenverzekering [partij A] te veroordelen in de proceskosten.
Het verweer in conventie en de vordering in reconventie
4.2.
[partij A] voert verweer en vraagt de kantonrechter het gevorderde af te wijzen. [partij A] stelt dat de Onderlinge Schepenverzekering in schuldeisersverzuim verkeert en daarom heeft [partij A] zijn premiebetalingsverplichting opgeschort. [partij A] meent dat de Onderlinge Schepenverzekering tekort is geschoten in haar (zorg)verplichtingen omdat zij geen gedegen onderzoek heeft gedaan naar de oorzaak van het zinken van de [naam 2] en de (nog op te stellen) schadeclaim ten onrechte heeft afgewezen.
4.3.
[partij A] vordert primair veroordeling van de Onderlinge Schepenverzekering om de verzekeringsovereenkomst tussen partijen na te komen door het doen van degelijk onderzoek naar de oorzaak van de schade en op een correcte wijze de schade vast te stellen. Subsidiair vordert [partij A] te verklaren voor recht dat de Onderlinge Schepenverzekering aansprakelijk is voor de schade van [partij A], tot op heden begroot op € 191.154,55 en meer subsidiair de Onderlinge Schepenverzekering te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 191.154,55 aan schadevergoeding, vermeerderd met rente. Ook vordert [partij A] dat de Onderlinge Schepenverzekering de proceskosten moet betalen.
Het verweer in reconventie
4.4.
De Onderlinge Schepenverzekering voert aan dat zij wel correct onderzoek heeft verricht naar de oorzaak van het te water raken van de [naam 2]. De uitkomst van dit onderzoek is dat de jachtmotor is gezonken door vorstschade. De verzekeraar biedt geen dekking voor vorstschade – mede nu [partij A] onvoldoende maatregelen heeft genomen om vorstschade te voorkomen. De vorderingen in reconventie moeten daarom worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering en tegenvordering zijn met elkaar verweven en worden daarom gezamenlijk beoordeeld.
5.2.
In deze zaak staat vast dat [partij A] op grond van de verzekeringsovereenkomst in beginsel de factuur van € 992,16 aan de Onderlinge Schepenverzekering moet betalen. [partij A] doet echter een beroep op opschorting, omdat de Onderlinge Schepenverzekering volgens hem in schuldeisersverzuim verkeert. De kantonrechter begrijpt het standpunt van [partij A] zo dat hij de Onderlinge Schepenverzekering verwijt dat zij heeft nagelaten gedegen onderzoek te doen naar mogelijke andere oorzaken voor de schade, dan vorst. [partij A] wil primair dat nu alsnog – ruim 3 jaar na het schadevoorval – onderzoek wordt gedaan naar de schadeoorzaak. Gelet op dit verweer, moet de kantonrechter in deze zaak beoordelen of de Onderlinge Schepenverzekering haar onderzoeksverplichting in de zin van de verzekeringsovereenkomst is nagekomen.
De Onderlinge Schepenverzekering is niet tekortgeschoten in haar verplichtingen
5.3.
[partij A] voert aan dat er onvoldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de oorzaak van het zinken van de [naam 2]. Ook zou er onvoldoende hoor en wederhoor hebben plaatsgevonden tijdens het onderzoek. De kantonrechter volgt [partij A] niet in dat standpunt en motiveert dat oordeel als volgt.
5.4.
Nadat [partij A] melding had gedaan van de waterschade, lag het op de weg van de Onderlinge Schepenverzekering om de dekking te beoordelen. De Onderlinge Schepenverzekering had daarbij als verzekeraar een onderzoeksplicht. Een verzekeraar mag een verzoek om dekking niet dan na behoorlijk onderzoek afwijzen en de afwijzing moet de verzekeraar duidelijk motiveren. Aan deze verplichtingen heeft de Onderlinge Schepenverzekering naar het oordeel van de kantonrechter voldaan. De Onderlinge Schepenverzekering heeft namelijk op de dag van het zinken van de [naam 2] twee experts naar de haven gestuurd voor het doen van onderzoek. Dit onderzoek was gericht op de vraag of dekking moest worden verleend voor de geleden schade. [naam 3] was namens [partij A] aanwezig op het moment dat de experts onderzoek deden, omdat [partij A] niet in de buurt van het schip was. [partij A] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd dat [naam 3] zijn belangen behartigde ten aanzien van de [naam 2]. Op basis van de bevindingen van de experts heeft de Onderlinge Schepenverzekering vervolgens dekking geweigerd en dit ook uitgelegd aan [partij A] in de brief van 26 februari 2021. [partij A] heeft bij brief van 29 maart 2021 beargumenteerd waarom volgens hem toch dekking zou moeten bestaan. Op 7 april 2021 is door de gemachtigde van de Onderlinge Schepenverzekering nogmaals aangegeven dat er geen reden is om de schade te dekken. De experts hebben uiteindelijk op 20 april 2021 een schriftelijk rapport met hun bevindingen opgesteld, waarin gemotiveerd werd geconcludeerd dat de [naam 2] is gezonken als gevolg van vorstschade. Dit rapport is op 21 april 2021 toegestuurd aan de toenmalige advocaat van [partij A]:
‘Bijgaand treft u aan (met enige vertraging waarvoor excuses) het expertiserapport waarop de afwijzing van cliënte met betrekking tot de claim van uw cliënt is gebaseerd’. Op 29 april 2021 heeft de Onderlinge Schepenverzekering nog nader inhoudelijk gereageerd op de argumenten uit de brief van de advocaat van [partij A] van 29 maart 2021. [partij A] en diens (toenmalige) gemachtigde hebben niet (opnieuw) op de beslissing van de Onderlinge Schepenverzekering gereageerd. Ook hebben zij tot aan de mondelinge behandeling in deze procedure niet inhoudelijk gereageerd op het onderzoeksrapport.
5.5.
Tegen deze achtergrond heeft de Onderlinge Schepenverzekering de dekking voldoende onderzocht en de weigering dekking te verlenen ook voldoende gemotiveerd. [partij A] heeft geen feiten aangevoerd of polisbepalingen aangewezen, waaruit volgt dat op de Onderlinge Schepenverzekering in dit geval een verdergaande of andere onderzoeksverplichting rustte.
5.6.
[partij A] verwijt de Onderlinge Schepenverzekering concreet dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de warmtevoorziening op zijn schip is uitgevallen vanwege piekbelasting van de walstroom van de haven. In dat geval zou de schade zijn veroorzaakt door de slechte stroomvoorziening in de haven, en dus niet door vorst, aldus [partij A]. De Onderlinge Schepenverzekering heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat er geen reden was om aanvullend onderzoek te doen naar deze mogelijke oorzaak. Er was door het onderzoek van de experts immers al vastgesteld dat sprake was van vorstschade in de zin van de polisvoorwaarden. [partij A] had in reactie daar op concreter moeten aanvoeren waarom de Onderlinge Schepenverzekering onderzoek had moeten doen naar de piekbelasting van de walstroom van de haven. Dit heeft [partij A] nagelaten. De enkele stelling in deze procedure dat het ‘alleszins aannemelijk’ is dat het falen van de walstroom de oorzaak is van de schade, is daarvoor niet genoeg. Mede, omdat de Onderlinge Schepenverzekering onder verwijzing naar het rapport gemotiveerd heeft betwist dat het schip was aangesloten op walstroom en heeft toegelicht dat zelfs als het schip was aangesloten op de walstroom, [partij A] alsnog onvoldoende maatregelen had getroffen ter voorkoming van vorstschade. De Onderlinge Schepenverzekering heeft gemotiveerd toegelicht dat zij ook dekking zou hebben geweigerd als het schip wel was aangesloten op de walstroom. Tegenover die gemotiveerde toelichting van de Onderlinge Schepenverzekering, is de enkele betwisting van het expertiserapport door [partij A] en het naar voren brengen van een mogelijk andere oorzaak van de schade onvoldoende. Het had op de weg van [partij A] gelegen om zelf nader te onderbouwen waarom de bevindingen van de experts van de Onderlinge Schepenverzekering niet juist waren. [partij A] had bijvoorbeeld concreter de schadeoorzaak uit het rapport kunnen weerspreken, of moeten toelichten welke maatregelen ter voorkoming van vorstschade hij dan wel heeft getroffen. Ook had [partij A] er voor kunnen kiezen om zelf tegenonderzoek uit te laten voeren naar andere mogelijke oorzaken van het zinken van de [naam 2].
5.7.
Samengevat heeft [partij A] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de Onderlinge Schepenverzekering haar verplichtingen bij het onderzoek naar de dekking niet is nagekomen. Er bestaat dan ook geen grond voor de Onderlinge Schepenverzekering om alsnog nader onderzoek te verrichten. De primaire vordering in reconventie zal worden afgewezen. De subsidiaire vordering in reconventie hangt hiermee samen. Subsidiair vordert [partij A] namelijk te verklaren voor recht dat de Onderlinge Schepenverzekering aansprakelijk is voor de schade. De kantonrechter begrijpt deze subsidiaire vordering zo dat de Onderlinge Schepenverzekering volgens [partij A] aansprakelijk is voor de gevolgen van het onvoldoende onderzoek. Omdat de kantonrechter heeft geoordeeld dat de Onderlinge Schepenverzekering niet is tekortgeschoten bij het onderzoek naar de dekking, zal ook deze vordering worden afgewezen.
De Onderlinge Schepenverzekering hoefde geen dekking te verlenen voor de schade
5.8.
Meer subsidiair vordert [partij A] dat de Onderlinge Schepenverzekering wordt veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 191.154,55. De kantonrechter begrijpt [partij A] zo dat deze vordering ook verband houdt met zijn stelling dat onvoldoende onderzoek is verricht. Daarvan uitgaande moet ook deze vordering worden afgewezen. Voor zover [partij A] heeft bedoeld te stellen dat de Onderlinge Schepenverzekering alsnog dekking moet verlenen, geldt het volgende.
5.9.
Gelet op het voorgaande heeft de verzekeraar door middel van het expertiserapport voldoende onderbouwd dat de schade aan de [naam 2] is ontstaan door vorst en [partij A] heeft dat onvoldoende concreet weersproken. Vorstschade valt in beginsel niet onder de dekking, tenzij [partij A] aantoont dat hij voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om vorstschade te voorkomen. Dit volgt uit artikel 4.10 van de polisvoorwaarden. [partij A] had concreet moeten stellen en onderbouwen welke voorzorgsmaatregelen hij heeft genomen tegen het ontstaan van vorstschade. De enkele stelling dat [naam 3] regelmatig langskwam en kennis van zaken had, is onvoldoende om aan te nemen dat er voldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen tegen vorstschade. In het kader van de betwisting heeft de verzekeraar heel concreet aangevoerd waarom zij tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen. Nog los van de discussie tussen partijen over de walstroom, ontbraken volgens haar andere bronnen om het schip van stroom te voorzien, en/of de accu’s op te laden, waren er geen mobiele elektrische kachels aan boord, waren de buitenboordafsluiters niet dichtgedraaid en was het koelwatersysteem niet afgetapt. Sterker nog, [partij A] heeft ook erkend dat er geen antivries in de leiding zat en dat er geen extra verwarming in de machinekamer aanwezig was. Volgens hem was dit niet nodig omdat er nooit eerder problemen met het schip zijn geweest. Die algemene stelling is niet genoeg om aan te nemen dat [partij A] voorafgaand aan de vorstperiode in februari 2021 voldoende maatregelen heeft genomen in de zin van artikel 4.10 van de polisvoorwaarden. Geconcludeerd kan worden dat [partij A] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij genoeg voorzorgsmaatregelen heeft genomen en de Onderlinge Schepenverzekering kon daarom gerechtvaardigd dekking weigeren.
5.10.
[partij A] heeft nog aangeboden getuigen te horen over het onderhoud aan het schip. De kantonrechter komt aan bewijslevering niet toe, omdat [partij A] gelet op het voorgaande onvoldoende heeft gesteld voor zijn vordering in reconventie.
Conclusie
5.11.
De kantonrechter oordeelt dat het beroep op opschorting niet slaagt. [partij A] moet de factuur van € 992,16 aan de Onderlinge Schepenverzekering betalen. De hoofdsom zoals gevorderd in conventie wordt dus toegewezen. De vorderingen in reconventie worden afgewezen.
Incassokosten
5.12.
De Onderlinge Schepenverzekering vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (BIK), zijnde een bedrag van € 180,07. Nu de Onderlinge Schepenverzekering heeft voldaan aan de wettelijke vereisten, worden de gevorderde incassokosten toegewezen.
Wettelijke rente
5.13.
Daarnaast vordert de Onderlinge Schepenverzekering de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 20 december 2023. Omdat [partij A] op deze datum al in verzuim verkeerde, wordt de wettelijke rente zoals gevorderd toegewezen.
De proceskosten
5.14.
[partij A] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Onderlinge Schepenverzekering worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 130,48
- griffierecht € 328,00
- salaris gemachtigde conventie € 270,00 (2 punten x tarief € 135,00)
- salaris gemachtigde reconventie € 1.087,00 (1 punt x tarief € 1.087,00)
- nakosten €
67,50(1/2 tarief € 135,00)
Totaal € 1.882,98

6.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
6.1.
veroordeelt [partij A] tot betaling van een bedrag van € 1.172,23, vermeerderd met de wettelijke rente over € 992,16 vanaf 20 december 2023 tot de dag van gehele betaling;
In reconventie
6.2.
wijst de vorderingen af;
In conventie en reconventie
6.3.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten, aan de zijde van de Onderlinge Schepenverzekering begroot op € 1.882,98, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [partij A] ook de kosten van betekening betalen;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.