ECLI:NL:RBOVE:2024:4798

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
08-331247-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident in Enschede met fatale afloop

Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van het doodsteken van een 50-jarige man in Enschede. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar en een schadevergoeding van bijna 50.000 euro aan de nabestaanden. De zaak kwam aan het licht na een melding van een 16-jarig meisje, die een man met bebloede kleding in een auto aantrof. Camerabeelden toonden aan dat de verdachte het slachtoffer op klaarlichte dag met een groot mes in de borst had gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer enkele minuten later.

Tijdens de rechtszitting op 3 september 2024 werd het onderzoek naar de feiten en omstandigheden van de zaak behandeld. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan doodslag met opzet, maar dat er onvoldoende bewijs was voor moord met voorbedachte rade. De verdediging pleitte voor vrijspraak van moord, maar erkende dat er voldoende bewijs was voor doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer had gedood, maar sprak hem vrij van moord, omdat er geen bewijs was voor voorbedachte rade.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodsituatie verkeerde en dat zijn handelen niet gerechtvaardigd was. De verdachte had eerder al een strafblad voor geweldsdelicten en toonde weinig verantwoordelijkheid voor zijn daden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder affectieschade en uitvaartkosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-331247-23 (P)
Datum vonnis: 17 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1985 in [geboorteplaats],
nu verblijvende in de P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.G. Vos, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] al dan niet met voorbedachte raad heeft gedood.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 12 december 2023 te Enschede [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] met een mes in de borst te steken.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag met vol opzet. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ biedt het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord, omdat onvoldoende bewijs is voor het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. Het dossier biedt wel voldoende bewijs voor de ten laste gelegde doodslag.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Hierna stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden blijken uit de in de bijlage vermelde (opsomming van) bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt verder, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en beantwoording van de bewijsvraag komt.
Feiten en omstandigheden
Op 12 december 2023 om 11:30 uur kwam bij de politie een melding binnen van een
16-jarig meisje. Zij meldde dat er een bewusteloze man met bebloede kleding in een auto aan de [adres] in Enschede lag. Ter plaatse trof de politie in een rode Daihatsu een man aan die half in het voertuig lag. Zijn beide benen hingen uit de auto, er zat bloed op zijn kleding en in de jas ter hoogte van de borst was een gat/scheur zichtbaar. De man, naar later blijkt de op dat moment 50-jarige [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]), bleek te zijn overleden. Naast de Daihatsu werd een bloedspoor aangetroffen dat over het fietspad en de rijbaan van de [adres] in de richting van het perceel met nummer [nummer 1] liep.
Door de politie is vervolgens uitgebreid opsporingsonderzoek verricht naar het overlijden van [slachtoffer]. Aan de hand van veiliggestelde camerabeelden werd vastgesteld dat [slachtoffer] om 11:18 uur uit de door hem geparkeerde Daihatsu stapt, de straat oversteekt en naar het gangpad tussen de percelen [nummer 1] en [nummer 2] aan de [adres] loopt. Om 11:20 uur komt verdachte uit zijn woning, het pand gelegen aan perceelnummer [nummer 2], gelopen waarna tussen hem en [slachtoffer] een ontmoeting plaatsvindt. Rond 11:22 uur haalt verdachte een groot vleesmes uit zijn jaszak, [slachtoffer] maakt een afwerende beweging in de richting van de hand met het mes. Kort daarna maakt verdachte een snelle/krachtige beweging in de richting van de borst van [slachtoffer]. Direct hierop grijpt [slachtoffer] met zijn hand naar zijn borst, loopt terug naar de Daihatsu en stapt in en zakt onmiddellijk zijwaarts weg over de voorstoelen waarna hij overlijdt. Verdachte gaat intussen rond 11:23 uur richting zijn woning, loopt met het mes naar de keuken van het pand en loopt zonder zichtbaar mes de trap op naar zijn kamer. Om 11:25 uur komt hij weer naar buiten, stapt op een fiets en vertrekt via een steegje achter de woning richting de [straat]. Via een omweg fietst hij naar het station in Hengelo om vervolgens met de trein naar Amsterdam te vertrekken. Verdachte is uiteindelijk op 13 december 2023 om 01:16 uur op het station in Enschede aangehouden.
Door de patholoog werd bij [slachtoffer] links aan de borst een schuin verlopende scherprandige huidperforatie met een lengte van circa 4 centimeter geconstateerd. Deze huidperforatie is bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend en snijdend geweld. Er werd een steekkanaal vastgesteld dat gepaard ging met uitgebreide bloeduitstorting waardoor bloedstolsels in de voorste rompwandspier en bij de linkerlongwortel waren ontstaan. Er was sprake van een bloedophoping van in totaal 800 milliliter in het hartzakje en in de linkerborstholte. Over het steekkanaalverloop is geconstateerd dat deze vrijwel recht van voren naar achteren loopt (een doorsteek door het hart) en dat sprake is van een steekkanaaldiepte van 9 centimeter. Verder is bij [slachtoffer] een luchtophoping in het middenschot en een samengevallen linkerlong (klaplong) geconstateerd. Het intreden van de dood wordt verklaard door een scherprandig steekletsel aan de linkerborst waardoor substantieel bloedverlies en verlies van de functie van de ademhaling, de linkerlong en het hart is ontstaan.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] met een mes ter hoogte van zijn borst heeft gestoken. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] die ochtend van 12 december 2023 onverwachts bij hem voor de deur stond. Voordat verdachte naar beneden liep stopte hij het vleesmes in zijn jaszak, naar eigen zeggen omdat hij dit mes net had afgewassen en hij dit niet wilde achterlaten in de wasbak die hij met huisgenoten deelde. Buiten ontstond een discussie over geld (300 euro) dat verdachte nog tegoed zou hebben van [slachtoffer] voor het leggen van laminaat. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met het mes heeft gestoken, toen deze een hand uit zijn zak haalde, omdat hij - verdachte - dacht dat [slachtoffer] misschien een pistool bij zich zou hebben. Verdachte voelde zich bedreigd.
Opzet op de dood
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte [slachtoffer] met een messteek om het leven heeft gebracht. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (vol) opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op de door de verbalisanten uitgekeken camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] en verdachte met elkaar een gesprek voeren terwijl zij tegenover elkaar staan. Verdachte pakt dan het (vlees)mes uit zijn jaszak, waarna [slachtoffer] een stap achteruitzet en een ontwijkende beweging maakt. Daarna maakt verdachte met dit mes een stekende beweging in de borst van [slachtoffer]. Door de patholoog is vastgesteld dat de lengte van het steekkanaal 9 centimeter bedraagt en dat sprake is van ‘een doorsteek door het hart’. Uit de aard van het steekletsel, een zeer diepe steekwond waarbij door het hart heen is gestoken en een long is geraakt, leidt de rechtbank af dat sprake is geweest van een (zeer) krachtige steekbeweging.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte welbewust en doelgericht met een groot mes en met veel kracht in de borst van [slachtoffer] heeft gestoken. Naar algemeen bekend bevinden zich in de borst vitale organen, waaronder het hart. Het gericht en met grote kracht steken van een mes in andermans borst is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het doden van die persoon, dat het niet anders kan dan dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] te doden. Van contra-indicaties, waaruit zou blijken dat verdachte de dood van [slachtoffer] niet heeft gewild, is niet gebleken. De rechtbank gaat dan ook uit van vol opzet bij verdachte op de dood van [slachtoffer].
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Het dossier bevat aanwijzingen dat er al onenigheid tussen verdachte en [slachtoffer] bestond voordat laatstgenoemde aan verdachte berichtte dat hij voor de deur stond. Zo berichtte verdachte [slachtoffer] nog geen minuut daarvoor, zakelijk weergegeven, dat [slachtoffer] hem voor 12:00 uur moest betalen en dat verdachte anders bij zijn (ex-)vriendin zou langsgaan. Ongeveer een uur eerder had verdachte “let op wat gaat gebeuren” en “zet me geld vriend” aan [slachtoffer] gestuurd. Het is niet onwaarschijnlijk dat, toen verdachte na het bericht van [slachtoffer] dat hij voor de deur stond naar beneden liep, rekening hield met een mogelijke confrontatie met [slachtoffer]. Vast staat ook dat verdachte een zeer fors mes in zijn jaszak stopte toen hij naar beneden liep.
De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Uit de genoemde aanwijzingen kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte zich al enige tijd voor het toebrengen van de fatale messteek had voorgenomen om [slachtoffer] te doden en gelegenheid heeft gehad zich daarover te beraden. Bovendien wekken de ter terechtzitting getoonde camerabeelden de indruk dat verdachte en [slachtoffer] voorafgaand aan de messteek een gesprek voerden dat rustig begon, waarbij verdachte, gezien zijn lichaamsbewegingen, gaandeweg geagiteerd raakte. Dat wijst er meer op dat verdachte gestoken heeft vanuit een plotselinge gemoedsopwelling dan ter uitvoering van een eerder genomen besluit.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de (impliciet primair) ten laste gelegde moord.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen is.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen (opsomming van) bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 december 2023 te Enschede [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] met een mes in de borst te steken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: doodslag.

5.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft een beroep gedaan op putatief noodweerexces. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat [slachtoffer] zijn hand in zijn jaszak deed en daarmee de indruk wekte dat hij een wapen bij zich had. Hierdoor voelde verdachte zich genoodzaakt zich tegen een veronderstelde dreigende aanval te verdedigen.
Dit verweer kan naar het oordeel van de rechtbank, zoals door de officier van justitie ook is betoogd, niet slagen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op basis van het dossier en de behandeling ter zitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte op het moment dat hij voor zijn woning met [slachtoffer] in gesprek was, zich verontschuldigbaar heeft ingebeeld dat sprake was van een dusdanig gevaar dat hij zich daartegen moest verdedigen. Op de door de verbalisanten uitgekeken camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] en verdachte met elkaar een gesprek voeren terwijl zij tegenover elkaar staan. [slachtoffer] houdt hierbij zijn handen in zijn jaszak. Verdachte staat ook met zijn handen in zijn jaszak. Het is vervolgens verdachte die een stap naar voren zet in de richting van [slachtoffer] waarna hij het mes uit zijn jaszak pakt en [slachtoffer] daarmee in de borst steekt. Dit terwijl [slachtoffer], anders dan verdachte meent, geen opgewonden of dreigende indruk maakt. Integendeel, door de verbalisanten is geconstateerd dat [slachtoffer] vlak voor het steken juist ‘rustig’ met zijn handen in zijn jaszak stond. De rechtbank heeft op zitting de camerabeelden getoond en bekeken en onderschrijft de waarneming van de verbalisanten dat ogenschijnlijk sprake lijkt van een rustig gesprek tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij de lichaamshouding van [slachtoffer] niet lijkt te duiden op agitatie. In aanloop naar het gesprek drentelt hij eerst wat, ritst op enig moment rustig zijn jas dicht en staat vervolgens met zijn handen af en toe in zijn zakken met verdachte te praten, maakt nog eens een rustig gebaar in diens richting en buigt bovendien af en toe een been naar achteren alsof hij last heeft van een knie. Pas als verdachte het mes uit zijn zak heeft gehaald komt [slachtoffer] in beweging richting verdachte en maakt hij een afwerende beweging in de richting van de hand met het mes. De stelling van verdachte dat hij reden had om te veronderstellen dat hij zich moest verdedigen tegen een dreigende aanval van [slachtoffer], volgt de rechtbank dan ook niet.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat verdachte pas in zijn derde verhoor op 14 december 2023, twee dagen na het steekincident, bij de politie heeft verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] “iets”, zoals “een vuurwapen of knuppel” uit zijn jaszak pakte. [1] Dit staat haaks op dat wat hij vrij kort na het incident tegen zijn broer heeft gezegd, namelijk dat hij “een Turk had geprikt (de rechtbank begrijpt: gestoken) die hem al een paar weken voor de gek hield” en “tja, als hij mij nou maar gewoon mijn geld had gegeven”. [2] Verdachte heeft zich hierbij, net zoals tijdens de eerste politieverhoren, op geen enkele wijze uitgelaten over een mogelijk dreigende aanval van [slachtoffer] waartegen hij dacht zich te moeten verdedigen. Bovendien komt verdachte pas weken later, tijdens het gesprek met de psychiater en op zitting, met het verhaal dat hij zich angstig voelde omdat hij wist dat [slachtoffer] (mogelijk) in het bezit van een wapen was.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in redelijkheid heeft kunnen menen dat hij zich in een noodsituatie bevond. Van putatief noodweer was daarmee geen sprake. Nu er geen putatieve noodweersituatie heeft bestaan, kan er ook geen sprake zijn van putatief noodweerexces. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op putatief noodweerexces.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, voor het geval verdachte wordt veroordeeld voor het bewezenverklaarde feit, aan verdachte een gevangenisstraf tussen de negen en elf jaar op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft [slachtoffer] om het leven gebracht door hem met een mes in de borst te steken. Hij heeft hem door zijn handelen het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarbij heeft verdachte door zijn daad de nabestaanden onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. Dit is door de zus van [slachtoffer] tijdens het uitoefenen van haar spreekrecht op de terechtzitting indringend naar voren gebracht.
Het handelen van verdachte heeft voor de rechtsorde een zeer schokkend karakter en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte stak [slachtoffer] op klaarlichte dag pal naast een drukke doorgaande winkelstraat een groot mes in zijn borst. [slachtoffer] is als gevolg van de steekwond slechts enkele minuten later in zijn auto overleden, waar hij door een zestienjarig meisje in deplorabele toestand werd aangetroffen. Dit is voor haar een schokkende ervaring geweest, zoals ook blijkt uit haar verklaring bij de politie.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig feit. De lichtzinnigheid waarmee verdachte doelbewust, zonder wezenlijke aanleiding en kennelijk ter beslechting van een futiel financieel geschil uit het niets op [slachtoffer] heeft ingestoken, rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De rechtbank rekent het verdachte verder aan dat hij amper verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan. Verdachte heeft uiteindelijk weliswaar bekend dat hij [slachtoffer] met het mes heeft gestoken en verklaard daarvan spijt te hebben, maar hij blijft zijn aandeel bagatelliseren en probeert het slachtoffer daarbij in toenemende mate te belasten. Immers, nadat hij in eerste instantie bij de politie had verklaard dat hij alleen een beetje met [slachtoffer] heeft lopen stoeien en dat hij [slachtoffer] daarbij misschien per ongeluk met het mes heeft geraakt, verklaarde hij ter zitting dat [slachtoffer] volgens verdachte over een pistool kon beschikken en dat verdachte heeft gestoken omdat hij zich genoodzaakt voelde om zich te verdedigen. Hiermee miskent verdachte volledig dat hij het slachtoffer zonder wezenlijke aanleiding met grote kracht in diens hart heeft gestoken en daarmee zijn leven heeft beëindigd. Hij heeft laten zien weinig inzicht te hebben in de ernst van zijn gedraging en de gevolgen daarvan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 12 juli 2024. Hieruit blijkt dat hij vaker is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van 13 en 18 juni 2024, opgemaakt door respectievelijk R.W. Blaauw, GZ-psycholoog, en J. Marx, psychiater. Hierin is te lezen dat bij verdachte een beneden gemiddeld niveau van verwerkingssnelheid en perceptueel redeneren en een laagbegaafd niveau van verbaal begrip is gemeten. Daarnaast is een licht tot matig verstandelijk beperkt niveau van werkgeheugen gemeten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat verdachte sterke variaties heeft in zijn cognitief functioneren met variaties van beneden gemiddeld tot een licht verstandelijk beperkt niveau. Hoewel er aanwijzingen bestaan van problemen met het werkgeheugen, zijn deze problemen niet sterk genoeg om bij verdachte een licht verstandelijke beperking vast te stellen. Tijdens het klinisch psychologisch onderzoek is gebleken dat verdachte moeite heeft met het plaatsen van gebeurtenissen in het juiste tijdsperspectief, maar zijn geen duidelijke indicaties gekregen voor het bestaan van geheugenproblemen. Ook lukte het hem niet om details van gebeurtenissen in het verleden te beschrijven. Hierbij viel op dat verdachte bij meerdere delicten te kennen gaf niet meer te weten wat het delict had betroffen en dat hij geen spijt of schuldgevoelens toonde. Voor de deskundigen is niet duidelijk geworden of dit voortkomt uit geheugenproblemen bij verdachte of uit zijn proceshouding om een positief beeld van zichzelf te schetsen
.Er is geen (psychiatrische) pathologie gevonden die het geheugenverlies kan verklaren. Evenmin zijn er aanknopingspunten voor het veronderstellen van neurologische problematiek. In de dagelijkse praktijk lijkt verdachte doorgaans zonder ondersteuning te kunnen wonen en te voorzien in zijn dagelijkse behoeften.
Verder is geconstateerd dat bij verdachte sprake is van antisociale persoonlijkheidstrekken. Zo toonde hij nauwelijks tot geen berouw ten aanzien van geweld jegens eerdere slachtoffers, heeft hij de neiging tot het buiten zichzelf leggen van verantwoordelijkheid en wijzen de vele geweldsincidenten op moeite om zich te conformeren aan sociale normen en tevens op impulsiviteit. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis kan evenwel niet worden aangetoond. Er zijn aldus geen aanwijzingen van stoornissen bij verdachte, ook niet tijdens het plegen van het feit, zodat zijn handelen volledig aan verdachte toegerekend kan worden. De rechtbank deelt de conclusie van de deskundigen over de toerekenbaarheid en neemt deze over.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 8 juli 2024. Uit dit rapport komt naar voren dat sprake is van een patroon van geweldsdelicten. Verdachte neemt hier weinig verantwoordelijkheid voor en legt telkens de oorzaken grotendeels buiten zichzelf. Gelet op dit delictverleden en het ontbreken van enige zelfreflectie bij verdachte op zijn delictgedrag, wordt door de reclassering de kans op recidive ingeschat als hoog. De reclassering acht interventies op het gebied van emotie- en agressieregulatie geïndiceerd, maar verdachte staat daar niet voor open. De reclassering adviseert aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is. De duur van deze gevangenisstraf wordt bepaald op veertien jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de verdediging heeft bepleit onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Na te noemen personen, bijgestaan door mr. E.M. Keulen, hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot na te noemen bedragen:
[benadeelde 1] en [benadeelde 2](beiden vertegenwoordigd door [curator], bijzondere curator)
De gevorderde immateriële schade bestaat bij ieder van hen uit de volgende post:
- affectieschade: € 20.000,00.
[benadeelde 3]
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • uitvaartkosten: € 6.002,20;
  • kosten catering: € 1.500,00.
De benadeelde partijen vorderen vermeerdering van de gevorderde bedragen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] - de kinderen van de overleden [slachtoffer] - op grond van artikel 6:108, vierde lid, onder d, BW vallen binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaanden als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor minderjarige kinderen. De rechtbank zal de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toewijzen.
7.3.2
De vordering van [benadeelde 3]
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 3] - de broer van de overleden [slachtoffer] - kosten die verband houden met de uitvaart en catering heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ter terechtzitting gegeven toelichting, voldoende komen vast te staan dat die kosten zijn aan te merken als kosten voor lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, BW. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 3] toewijzen.
7.3.3
Conclusie
De rechtbank zal de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toewijzen tot een bedrag van
€ 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 3] toewijzen tot een bedrag van
€ 7.502,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op ten behoeve van [benadeelde 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2006) en [benadeelde 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2011) te openen bankrekeningen met een zogenoemde BEM-clausule. Deze clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarigen en hun wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen in dat geval - tot de minderjarigen de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt - alleen met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarigen beschikken.
7.3.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] steeds de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 20.000,00(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
12 december 2023;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit
tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
135 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] te openen rekening met een BEM-clausule;
schadevergoeding benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 20.000,00(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
12 december 2023;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit
tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
135 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] te openen rekening met een BEM-clausule;
schadevergoeding benadeelde partij [benadeelde 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 7.502,20(materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
12 december 2023;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit
tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 7.502,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
72 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. H.J. Berends, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
Mr. E.J.M. Bos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, onderzoek ‘Kers23’ met nummer ON2R02308. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 september 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
Een geschrift, te weten het rapport ‘Definitief deskundigenrapport forensische pathologie’, van 23 december 2023, opgemaakt door [verbalisant 1], forensisch patholoog en verbonden aan Eurofins TMFI;
Het proces-verbaal van bevindingen ‘uitkijken camerabeelden [adres]’ van verbalisant [verbalisant 2], van 13 december 2023, pag. 180-197.

Voetnoten

1.proces-verbaal van verhoor van verdachte van 14 december 2023, p. 84.
2.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 21 December 2023, p. 319 en 320.