ECLI:NL:RBOVE:2024:4794

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
08/004899-24 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsprocedure

Op 16 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 14.259,94 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat op basis van de wettige bewijsmiddelen aannemelijk was dat de veroordeelde voordeel had genoten van de hennepkwekerij, waar hij gedurende een langere periode zes keer 132 planten heeft geoogst. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, waarbij aanvankelijk een bedrag van € 86.018,24 werd gevorderd, maar dit werd later verlaagd naar € 40.000,00. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde niet over voldoende draagkracht beschikte om de vordering te betalen, en verzocht de rechtbank om de vordering te matigen of op nihil te stellen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen reden was om rekening te houden met de draagkracht van de veroordeelde, aangezien er geen uitzonderingssituatie was die dit rechtvaardigde. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 14.259,94, en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/004899-24 (ontneming)
Datum vonnis: 16 september 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats],
wonende in de [adres],
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert schriftelijk dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 86.018,24.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 2 september 2024.
Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T.R. Oude Veldhuis, advocaat in Hengelo, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 2 september 2024 heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd en heeft de officier van justitie het geschatte voordeel subsidiair vastgesteld op een bedrag van € 40.000,00.
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd.
Het gevolg van de te hoge temperaturen in de zomermaanden en de lage temperaturen in de wintermaanden was dat de oogsten zowel in kwaliteit als in kwantiteit laag waren. Vanwege de lage kwaliteit van de oogsten werd regelmatig een deel van de opbrengsten niet verkocht. Veroordeelde werkte samen met een compagnon: ‘[naam]’. Veroordeelde was met [naam] overeengekomen dat hij 2/3 deel en [naam] 1/3 deel van de opbrengst ontving. Veroordeelde heeft verklaard dat hij in totaal maximaal € 40.000,00 heeft ontvangen uit hoofde van de verkoopopbrengst van 6 oogsten à 132 planten. Veroordeelde moest ook 2/3 deel van de kosten voor zijn rekening nemen.
De raadsvrouw komt tot de volgende berekening:
Totale opbrengst
€ 40.000,00
  • aanschafkosten hennep 2/3 x 132 x € 3,81 x 6 € 2.011,68 –
  • elektriciteitskosten € 21.600,49 –
  • kosten cv-ketel € 1.734,40 –
  • afschrijving en variabele kosten 2/3 x € 4.872,96 € 3.248,64 –
Totale kosten
€ 28.595,21 –
Maximaal verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 11.404,79
De raadsvrouw heeft vervolgens aangevoerd dat veroordeelde nu niet beschikt over voldoende draagkracht – en dat dit ook op termijn niet anders zal zijn – om de vordering te kunnen betalen, zodat de oplegging van de betalingsverplichting voor de volledige vordering een onevenredig doel dient. De raadsvrouw heeft de rechtbank dan ook verzocht de vordering op nihil te stellen dan wel fors te matigen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 16 september 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen zoals omschreven in voornoemd vonnis aannemelijk dat veroordeelde voordeel heeft genoten van de bij hem aangetroffen hennepkwekerij. De rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen tevens de schatting van dat voordeel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening
wederrechtelijk verkregen voordeel van 3 januari 2024.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de
rechtbank aannemelijk dat veroordeelde gedurende een langere periode zes keer 132 planten heeft geoogst.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 2 september 2024 verklaard dat hij 2/3 deel van de opbrengst heeft gekregen (te weten € 40.000,00) en ook 2/3 deel van de kosten heeft betaald.
De rechtbank heeft bij haar berekening de hoogte van de in mindering te brengen kosten gebaseerd op het rapport ‘Afpakken’ van het Functioneel Parket.
Veroordeelde heeft de energierekening van Enexis geheel betaald en heeft ter terechtzitting het betalingsbewijs van de energierekening van Enexis aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank zal de aftrek van de kosten van de aanschaf van een nieuwe cv-ketel afwijzen, nu deze kosten niet in een rechtstreeks verband staan met de strafbare feiten.
De rechtbank komt tot de volgende berekening:
Opbrengst2/3 x € 60.000,00
€ 40.000,00
Afschrijvingskosten 2/3 x € 300,00 x 6 € 1.200,00
Aanschaf planten 2/3 x 132 x € 3,81 x 6 € 2.011,68
Variabele kosten 2/3 x 132 x € 3,88 x 6
€ 2.048,64 -/-
Totale netto-opbrengst € 34.739,68
Energiekosten Enexis (verbruik en netwerkkosten)
€ 20.479,74 -/-
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 14.259,94
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op €14.259,94.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de draagkracht van de betrokkene in beginsel aan de orde komt in de executiefase. De reden daarvoor is dat de rechter in de ontnemings-procedure doorgaans niet met zekerheid zal kunnen vaststellen hoe de draagkracht van de betrokkene zich in de – soms aanzienlijk later plaatsvindende – executiefase zal ontwikkelen, en dat de mogelijkheid om aan de opgelegde betalingsverplichting te voldoen zich dus beter laat beoordelen in de executiefase.
In de ontnemingsprocedure bestaat alleen grond voor matiging van de betalingsverplichting als aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Het gaat dan om het geval waarin de rechter zonder nader onderzoek kan vaststellen dat de betrokkene op het moment van de ontnemingsprocedure geen draagkracht heeft en dat het zeer waarschijnlijk is dat daarin in de toekomst geen verandering zal komen.
In deze zaak is niet gebleken dat de door de Hoge Raad genoemde uitzonderingsituatie aan de orde is, zodat de rechtbank bij het vaststellen van de betalingsverplichting geen rekening zal houden met de draagkracht van de veroordeelde.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 14.259,94.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het
Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 285 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. M.S. de Waard en
mr. A.N. Neumann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2024.