ECLI:NL:RBOVE:2024:4792

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
08/031623-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van minderjarige dochter door moeder met hand en riem

Op 16 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 34-jarige vrouw veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren met een proeftijd van drie jaren. De vrouw werd beschuldigd van het mishandelen van haar tienjarige dochter, waarbij zij haar met de hand en een riem heeft geslagen en haar vastgepakt en door elkaar geschud. De mishandelingen vonden plaats in de periode van 7 tot en met 8 oktober 2023 in Almelo. Tijdens de zitting op 2 september 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de dochter, die gedetailleerd en consistent was, betrouwbaar was en dat deze ondersteund werd door getuigenverklaringen en medisch bewijs. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte haar dochter heeft mishandeld, maar sprak haar vrij van het schudden en vastpakken, omdat daar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de mishandeling, die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het kind vormde. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoon van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had. De opgelegde straf was passend, gezien de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/031623-24 (P)
Datum vonnis: 16 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsman mr. J.W. Stegeman, advocaat in Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer, dat verdachte meermalen haar tienjarige dochter (hierna: [minderjarige] ) heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 oktober 2023 tot en met 08 oktober 2023, althans op of omstreeks 08 oktober 2023 te Almelo haar kind, [minderjarige] (geboren [geboortedatum 2] 2012), (telkens) heeft mishandeld door één of meermalen voornoemde [minderjarige]
-met de hand in/tegen het gezicht, althans op/tegen de mond en/of op/tegen de wang te slaan en/of
-met een broekriem op/tegen de arm(en) en/of de (onder)be(e)n(en) en/of de wang te slaan en/of
-krachtig om/bij de schouders vast te pakken en/of vast te houden en/of (daarbij) die [minderjarige] krachtig heen en weer te schudden.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde schudden en vastpakken van [minderjarige] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [minderjarige] onvoldoende betrouwbaar is om als bewijs te kunnen dienen. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het slaan met een riem en het vastpakken/schudden van [minderjarige] , omdat zich daarvoor onvoldoende bewijs in het dossier bevindt. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[minderjarige] heeft op 8 oktober 2023 bij de politie verklaard dat haar moeder haar op
7 oktober 2023 rond 23:00 uur heeft geslagen in haar gezicht en op haar armen en benen. Haar moeder heeft haar geslagen met de hand en met een riem, omdat ze haar pinpas zocht en dacht dat [minderjarige] de pas had gepakt. [minderjarige] heeft verder verklaard dat haar moeder rond 2:45 uur weer thuis kwam na het stappen en haar op dat moment weer heeft geslagen. [minderjarige] was bang en voelde heel veel pijn. [2] Op 13 oktober 2023 is [minderjarige] nogmaals gehoord in een kindvriendelijke studio en heeft daar haar verklaring bevestigd. [3]
Getuige [getuige] (hierna [getuige] ) heeft verklaard dat ze hoorde dat verdachte om 3:00 uur dronken thuis kwam en vervolgens [minderjarige] wakker maakte en tegen haar schreeuwde en schold. [getuige] hoorde een dof geluid alsof iemand aan het slaan was en ze hoorde [minderjarige] gillen. Toen [getuige] naar de kamer van verdachte ging, deed [minderjarige] de deur open. Ze had een opgeblazen gezicht met blauwe plekken en had tranen in haar ogen. [getuige] heeft verklaard dat ze zag dat verdachte op het bed zat met in haar rechterhand een riem. [4]
Als de politie ter plaatse komt, treffen zij [minderjarige] aan en zien de verbalisanten bij [minderjarige] een verdikking en een beginnende bloeduitstorting op haar linkerwang en blauwe plekken en een verdikking op haar rechterhand. [minderjarige] moest hard huilen en zei dat ze bang was voor haar moeder en niet naar haar moeder terug wilde gaan. [5]
[minderjarige] is op 9 oktober 2023 door een arts onderzocht, die bij [minderjarige] uitgebreid letsel met vele bloeduitstortingen heeft geconstateerd, waaronder patroonletsels en kras- of schaafletsels. De arts heeft geconcludeerd dat de hypothese dat het totale letselbeeld is toegebracht veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat het letsel accidenteel is ontstaan. Een deel van het letsel op de linkerwang, de strekzijde van de rechterpols en de buitenzijde van het linkeronderbeen wordt door de arts beschreven als een lusvormig patroonletsel, dat ontstaan is doordat een lineair voorwerp met kracht tegen een lichaamsdeel is gekomen. [6]
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij [minderjarige] twee keer heeft geslagen op haar gezicht en een keer op haar lip. Ze heeft [minderjarige] vastgepakt en aan haar schouders geschud. [7] Verdachte heeft ontkend dat zij [minderjarige] heeft geslagen met een riem.
Bewijsoverwegingen
Op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [minderjarige] heeft geslagen en haar heeft vastgepakt en geschud aan haar schouders.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte [minderjarige] heeft geslagen met een riem.
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] in het verhoor op 8 oktober 2023 en ook in het studioverhoor op 13 oktober 2023 zeer consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de handelingen die verdachte heeft verricht en waar en wanneer deze handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht de verklaring van [minderjarige] betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs.
De verklaring van [minderjarige] dat ze geslagen is met een riem wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] , die geluiden heeft gehoord alsof iemand aan het slaan was en meteen daarna verdachte heeft gezien terwijl verdachte de riem in haar hand had. Bovendien past het gebruik van een riem bij de conclusie uit het medisch onderzoek waarin wordt gesproken over een lusvormig patroonletsel dat past bij een impact met een lineair voorwerp, hetgeen past bij de impact van een riem.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastelegging.
Artikel 6 EVRM?Ter terechtzitting van 2 september 2024 heeft de rechtbank het verzoek van de verdediging tot het horen van [minderjarige] als meegebrachte getuige op de zitting, afgewezen. Nu de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen, zal de rechtbank moeten beoordelen of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Uit de rechtspraak volgt dat in drie stappen beoordeeld wordt of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
De rechtbank heeft het getuigenverzoek afgewezen, omdat zij van oordeel is dat het gegronde vermoeden bestaat dat het welzijn van [minderjarige] door het afleggen van een verklaring in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om haar als getuige te kunnen ondervragen. Dit gegronde vermoeden leidt de rechtbank af uit de zeer jeugdige leeftijd van [minderjarige] ten tijde van het incident, maar ook nog steeds ten tijde van behandeling van de onderhavige strafzaak en de omstandigheid dat [minderjarige] weer bij verdachte (haar moeder) woont van wie zij voor haar welzijn afhankelijk is, waardoor zij in een loyaliteitsconflict terecht zou kunnen komen.
[minderjarige] heeft twee keer een consistente verklaring afgelegd, eerst een korte verklaring in de nacht van het incident en later, een uitgebreide verklaring in een kindvriendelijke studio. Uit de bewijsoverwegingen volgt dat de bewezenverklaring niet geheel of in beslissende mate rust op deze verklaring. De verklaring van [minderjarige] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier zoals de deels bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van [getuige] en het medische onderzoek. Deze bewijsmiddelen bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende compensatie voor het niet kunnen ondervragen van [minderjarige] als getuige. De rechtbank gaat voorbij aan het argument van de raadsman dat het verhoor van [minderjarige] niet audiovisueel zou zijn geregistreerd, nu uit diezelfde verklaring de onjuistheid van dat argument blijkt. Alles bezien is de rechtbank van oordeel dat de procedure in zijn geheel eerlijk is verlopen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 7 oktober 2023 tot en met 8 oktober 2023, te Almelo haar kind, [minderjarige] (geboren [geboortedatum 2] 2012), heeft mishandeld door voornoemde [minderjarige]
-meermalen met de hand in het gezicht te slaan en
-meermalen met een broekriem tegen de armen en de onderbenen en de wang te slaan en
-bij de schouders vast te pakken en vast te houden en daarbij die [minderjarige] heen en weer te schudden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
mishandeling, begaan tegen haar kind.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren met een proeftijd van drie jaren zal worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie te volgen in haar eis, in die zin dat een geheel voorwaardelijke werkstraf zal worden opgelegd. De raadsman heeft verzocht de hoogte van die werkstraf te stellen op vijftig uren.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft haar dochter [minderjarige] , destijds 10 jaar, mishandeld door haar te slaan met de hand en met een riem en haar vast te pakken en door elkaar te schudden, waardoor [minderjarige] letsel heeft opgelopen en angstig was. Verdachte heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [minderjarige] . Verdachte heeft voor [minderjarige] een onveilige en bedreigende situatie geschapen, terwijl [minderjarige] er juist op had moet kunnen rekenen dat haar moeder haar zou beschermen en haar geborgenheid en veiligheid zou bieden. Het is algemeen bekend dat de gevolgen van kindermishandeling doorgaans zeer schadelijk voor de ontwikkeling zijn en tot (ver) in de volwassenheid negatief kunnen doorwerken. Ook in de samenleving roepen feiten als deze gevoelens van afschuw, geschoktheid en onbegrip op. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 22 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de evaluatie Thuisbegeleiding van CarintReggeland van 7 mei 2024, waaruit blijkt er in het kader van een ondertoezichtstelling thuisbegeleiding van verdachte en [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Uit deze verslaglegging komt naar voren dat verdachte haar rol als ouder weer volledig op zich heeft genomen. [minderjarige] accepteert het gezag van haar moeder en de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] is geborgd.
Strafoplegging
Alles overwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen van 120 uren met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering heeft doorgebracht.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
mishandeling, begaan tegen haar kind.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering, twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.M. Fluttert, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024027079. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal verhoor slachtoffer van 8 oktober 2023, pagina 59.
3.Proces-verbaal verhoor slachtoffer van 13 oktober 2023, pagina 77 en 78.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , pagina 53 en 54.
5.Proces-verbaal aanhouding verdachte, pagina 11.
6.Een geschrift zijnde een forensische medische expertise kinderen van GGD IJsselland, van 5 december 2023, pagina 159 tot en met 165.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte van 8 oktober 2023, pagina 149 en het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 september 2024 voor zover bevattende de bekennende verklaring van verdachte.