ECLI:NL:RBOVE:2024:4775

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
C/08/305912 / HA ZA 23-436
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake het gebruik van een woonwagen na echtscheiding en de verplichtingen van partijen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee ex-partners over het gebruik van een woonwagen na hun echtscheiding. Partijen waren gehuwd en woonden met hun kinderen in de woonwagen van de man, gelegen op een gehuurde standplaats in Steenwijk. Na de echtscheiding is de vrouw met de kinderen in de woonwagen blijven wonen, terwijl de man eist dat zij de woonwagen verlaat zodat hij daar weer over kan beschikken. De vrouw beroept zich op een afspraak uit het echtscheidingsconvenant, waarin is vastgelegd dat zij in de woonwagen mag blijven wonen totdat zij andere geschikte woonruimte heeft gevonden.

De rechtbank heeft op 11 september 2024 geoordeeld dat de vrouw in de woonwagen mag blijven wonen totdat zij andere woonruimte heeft gevonden. De vorderingen van de man om de vrouw te dwingen de woonwagen te verlaten zijn afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw aan haar inspanningsverplichting voldoet door actief op zoek te zijn naar een huurwoning. De man heeft niet aangetoond dat de vrouw niet aan deze verplichting voldoet. De rechtbank heeft ook de tegenvorderingen van de vrouw beoordeeld, maar heeft de vordering tot betaling van kosten voor de kinderen afgewezen, omdat er geen overleg heeft plaatsgevonden over deze kosten, zoals vereist in het ouderschapsplan.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/305912 / HA ZA 23-436
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen,
tegen
[partij B],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J.A. van Es.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 8 november 2023, met producties 1 t/m 3,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie, met producties 1 t/m 22,
- het e-mailbericht van de rechtbank van 15 februari 2024 aan de advocaten van partijen, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding / Samenvatting

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en woonden met hun kinderen in de woonwagen van de man op een gehuurde standplaats in de gemeente Steenwijk. Na de echtscheiding is de vrouw met de kinderen in de woonwagen blijven wonen. De man wil nu dat de vrouw de woonwagen verlaat, zodat hij daar zelf weer over kan beschikken. Hij heeft daartoe een vordering ingesteld. De vrouw wil vooralsnog in de woonwagen blijven wonen, totdat zij andere geschikte woonruimte heeft gevonden voor haar en de kinderen. Zij beroept zich op een afspraak daarover. Zij heeft een tegenvordering ingesteld.
2.2.
De rechtbank beslist dat de vrouw in de woonwagen mag blijven wonen totdat zij andere woonruimte heeft gevonden. De andere vorderingen in deze procedure worden afgewezen. De rechtbank legt in dit vonnis uit waar dit oordeel op gebaseerd is.

3.De feiten

Het geschil heeft de volgende feiten als achtergrond:
3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Tijdens het huwelijk zijn twee kinderen geboren: [minderjarige 1] , geboren [geboortedatum 1] , en [minderjarige 2] , geboren [geboortedatum 2] . Bij beschikking van de rechtbank van 16 juni 2020 is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op 3 juli 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen woonden voorheen samen in de woonwagen aan het adres [adres 1] . De woonwagen is eigendom van de man. De standplaats wordt gehuurd van gemeente Steenwijkerland. De vrouw is na de echtscheiding in de woonwagen blijven wonen, samen met de kinderen van partijen.
3.3.
In het echtscheidingsconvenant van partijen is onder artikel 4 bepaald:
4.1
Partijen wonen in een huurwoning te [adres 1] .
4.2
Partijen spreken af dat de man in de woning blijft wonen en de huurovereenkomst op zijn naam krijgt.
4.3
Alle verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst met betrekking tot voornoemde woning komen voor rekening van beide partijen gezamenlijk, totdat de vrouw een andere woning betrekt.
4.4
Vanaf het moment dat de vrouw een andere woning betrekt, komen alle woonlasten en verplichtingen van bovengenoemde huurwoning voor rekening van de man. De man draagt zorg voor een schriftelijke melding aan de verhuurder en vrijwaart de vrouw voor elke huurdersaansprakelijkheid jegens de verhuurder vanaf deze datum.
3.4.
In het ouderschapsplan is in artikel 6 onder andere opgenomen:
6.2
De ouders zullen samen op basis van 50/50 de grote uitgaven zoals bv school, kleding en computers etc. gaan doen.
6.3
Ten aanzien van bijzondere kosten, zoals niet vergoede ziektekosten, schoolkampen, fiets en computer komen partijen overeen, dat zij deze kosten na overleg zullen vergoeden in de verhouding 50% voor de vader en 50% voor de moeder.(…)
3.5.
[partij A] woont samen met zijn huidige partner op een ander adres in [woonplaats 1] .

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De man vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis,
(1) verklaring voor recht dat de vrouw na 1 februari 2024 onrechtmatig handelt jegens de man door niet uit de woonwagen te vertrekken, en,
(2) de vrouw te gebieden om de woning na 1 februari 2024 te verlaten op straffe van een dwangsom,
(3) veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
4.2.
De vrouw voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van hem in de kosten van deze procedure. De vrouw heeft tevens een vordering in reconventie (dat wil zeggen een tegenvordering) ingesteld.
in reconventie
4.3.
De vrouw vordert in (voorwaardelijke) reconventie:
4.3.1.
Primair,
Het huurrecht van de standplaats aan de [adres 1] toe te delen aan de vrouw, althans te verklaren voor recht dat de vrouw huurster is van de standplaats aan de [adres 1] , vanaf 10 maart 2020, en,
De man te veroordelen tot het afbreken en verwijderen van de woonwagen met aanhorigheden op de standplaats aan de [adres 1] , aan te vangen één maand na het te wijzen vonnis en om dit gerealiseerd te hebben binnen twee maanden na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag , met een maximum van € 10.000,00 voor iedere dag dat de man weigert aan het te wijzen vonnis te voldoen.
Subsidiair,
Te verklaren voor recht dat de vrouw met de kinderen van partijen het gebruik en de bewoning van de woonwagen en de daartoe behorende zaken staande en gelegen aan de [adres 1] is toegestaan tot zij andere reguliere woonruimte heeft gevonden en die kan betrekken.
Meer subsidiair,
Te verklaren voor recht dat de vrouw met de kinderen van partijen, het gebruik en de bewoning van de woonwagen en de daartoe behorende zaken staande en gelegen aan de [adres 1] is toegestaan tot 1 januari 2025, althans tot een zodanige datum als redelijk en billijk wordt geacht.
En voorts vordert zij,
4.3.2.
veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 6.972,27 aan de vrouw voor de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst voor de woning aan de [adres 1] , te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis,
4.3.3.
veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 546,68, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis,
4.3.4.
veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 1.980,34 aan [partij B] voor de kosten van de minderjarige kinderen van partijen op grond van artikel 6.2 en 6.3 van het ouderschapsplan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis,
4.3.5.
veroordeling van de man in de kosten en de nakosten van de procedure.
4.4.
De man voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
4.5.
Op de stellingen van partijen (in conventie en in reconventie) wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in reconventie
Voorwaardelijke en onvoorwaardelijke vorderingen
5.1.
Op de mondelinge behandeling van 15 mei 2024 heeft de gemachtigde van de vrouw haar vorderingen toegelicht. Daaruit begrijpt de rechtbank dat de hiervoor genoemde vorderingen onder 4.3.1 (met betrekking tot het wonen op de gehuurde standplaats) en 4.3.4 (met betrekking tot de kosten van de kinderen) onvoorwaardelijk zijn ingesteld. De vorderingen onder 4.3.2 (betaling van de huur) en 4.3.3 (onderhoudskosten) zijn voorwaardelijk ingesteld, namelijk alleen voor zover in conventie wordt geoordeeld dat de vrouw de woonwagen dient te ontruimen en de standplaats dient te verlaten.
5.2.
Zowel de vorderingen van de man als de tegenvorderingen van de vrouw worden hierna besproken en beoordeeld.
in conventie en in reconventie
De afspraken van partijen over het wonen
5.3.
In de echtscheidingsbeschikking wordt verwezen naar de afspraken van partijen die zijn vastgelegd in het echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant). In het convenant zijn afspraken vastgelegd over het wonen. Door het convenant van toepassing te verklaren in de beschikking, heeft de rechter over het huurrecht beslist zoals is bedoeld in artikel 7:266 lid 5 BW. Ten aanzien van de huur van de standplaats is zodoende bepaald dat de huurovereenkomst op naam van de man komt te staan (zie hiervoor onder 3.3). In deze procedure gaat de rechtbank daarvan uit.
5.4.
Tussen partijen staat vast dat de man na het verbreken van de relatie elders is gaan wonen. Hoewel dat in het convenant niet concreet is opgenomen zijn partijen het erover eens dat zij ten tijde van de echtscheiding ook hebben afgesproken dat de vrouw in eerste instantie in de woonwagen op de standplaats zou blijven wonen, samen met de kinderen van partijen. Zij zou daar mogen blijven totdat zij andere reguliere woonruimte heeft gevonden. In het convenant komt die afspraak tot uitdrukking in de bewoordingen
‘… totdat de vrouw een andere woning betrekt’ (artikel 4.3) en ‘
Vanaf het moment dat de vrouw een andere woning betrekt …’ (artikel 4.4). Verder is op de zitting aan partijen gevraagd wat zij verstaan onder een reguliere woning. Beide partijen hebben daarover verklaard dat het gaat om een woning met drie slaapkamers en een tuintje.
Inspanningsverplichting van de vrouw
5.5.
Partijen zijn het er ook over eens dat op de vrouw een inspanningsverplichting rust om een dergelijke huurwoning te vinden. De man heeft aangevoerd dat het wat hem betreft lang genoeg heeft geduurd. Hij vindt dat de vrouw genoeg tijd heeft gehad om iets anders te vinden. Hij wil zelf weer over de woonwagen en de standplaats kunnen beschikken. Bij brief van 7 augustus 2023 heeft de advocaat van de man de vrouw aangezegd dat zij tot 1 februari 2024 de tijd heeft om een andere woning te betrekken. De dagvaarding in deze procedure dateert van 8 november 2023. De vrouw heeft daartegen aangevoerd dat het haar tot op heden (nog) niet is gelukt om in aanmerking te komen voor een huurwoning zoals partijen dat hebben afgesproken.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan onder de gegeven omstandigheden niet worden geconcludeerd dat de vrouw niet aan haar inspanningsplicht heeft voldaan. De vrouw heeft gemotiveerd gesteld dat zij sinds 5 februari 2020 bij Thuiskompas in [woonplaats 2] staat ingeschreven voor een huurwoning. Partijen zijn het er daarbij over eens dat het lang kan duren om aan een huurwoning te komen. Daar komt bij dat de vrouw in april 2021 van de gemeente Steenwijk een vergunning had gekregen om tijdelijk legaal te mogen wonen op [adres 2] , maar dat de man niet wilde dat zij daar ging wonen. Hij vond die plek niet geschikt voor de kinderen. Dat blijkt uit Whatsapp berichten van de man uit april 2021, die in deze procedure zijn overgelegd. Hij schrijft onder andere: “
Je mag van mij in de wagen blijven houd je wel meer geld over en voor de kids ook beter” en “
En is het voor de kids wel goed als je daar zit zomers is het er leuk maar als de vakantie voorbij is dan is het niks meer op een camping” Vanwege deze uitlatingen van de man, heeft de vrouw ervan afgezien om naar de woonruimte op “ [adres 2] ” te gaan. Dat kan haar nu niet worden tegengeworpen. De man heeft geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit een schending van de inspanningsverplichting door de vrouw moet worden afgeleid.
De vordering van de man
5.7.
Het voorgaande betekent voor de vordering van de man dat die vordering moet worden afgewezen. Partijen zijn immers overeengekomen dat de vrouw in de woonwagen op de standplaats aan de [adres 1] mag blijven wonen totdat zij een reguliere huurwoning heeft gevonden, zoals hiervoor is uitgelegd. Tot nu toe is daarvan nog geen sprake, terwijl de vrouw wel heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting. Bovendien heeft de man niet concreet toegelicht waarom hij nu over de woonwagen zou moeten beschikken. Wel staat vast dat de man op dit moment andere woonruimte heeft. Dit alles maakt zijn vordering niet toewijsbaar.
De vordering van de vrouw ten aanzien van het wonen
5.8.
Voor de tegenvordering van de vrouw, zoals hiervoor omschreven onder 4.3.1, betekent het dat het primair gevorderde niet toewijsbaar is. Het huurrecht van de standplaats is immers al toegedeeld aan de man. Het subsidiair gevorderde is wel toewijsbaar, zodat zij in de woonwagen mag blijven wonen totdat zij andere reguliere woonruimte heeft gevonden. Op de vrouw rust daarbij wel de verplichting om daar actief naar te zoeken.
De voorwaardelijke vorderingen van de vrouw
5.9.
De vorderingen van de vrouw onder 4.3.2 (betaling van de huur) en 4.3.3 (onderhoudskosten) zijn voorwaardelijk ingesteld, namelijk alleen voor het geval in conventie wordt geoordeeld dat de vrouw de woonwagen dient te ontruimen en de standplaats dient te verlaten Aan die voorwaarde is niet voldaan, want de vorderingen van de man worden in dit vonnis afgewezen. De rechtbank komt daarom niet toe aan een verdere beoordeling van deze vorderingen.
De vordering van de vrouw betreffende de kosten ten behoeve van de kinderen
5.10.
De vrouw heeft, met een beroep op het ouderschapsplan van partijen, aanspraak gemaakt op een bijdrage van de man in kosten voor de kinderen die in de afgelopen jaren zijn gemaakt. Zij vordert een bedrag van € 1.980,34. De rechtbank wijst deze vordering af. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.
5.11.
In het ouderschapsplan (zie hiervoor onder 3.4) is bepaald dat de ouders ieder voor de helft zullen bijdragen in de grote uitgaven voor de kinderen. De vrouw vordert nu vergoeding van kosten die in de afgelopen jaren zijn gemaakt. De man heeft als verweer gevoerd dat er over de genoemde kosten geen overleg is geweest. Hij betwist daarom dat hij aan de opgevoerde kosten moet meebetalen. Hij heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de kosten voor een bril en een computer wel zijn aan te merken als bijzondere kosten, maar dat hij daarover overleg had gewild. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer slaagt. In artikel 6.3 van het ouderschapsplan staat namelijk uitdrukkelijk dat de ouders bijzondere kosten na overleg zullen vergoeden, ieder voor de helft. De vordering strandt daarom op dit punt.
Proceskosten
5.12.
Partijen zijn over en weer (deels) in het ongelijk gesteld. Bovendien zijn zij voorheen met elkaar gehuwd geweest. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat iedere partij belast blijft met de eigen proceskosten.

6.De beslissing

De rechtbank,
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van de man af,
in (voorwaardelijke) reconventie
6.2.
verklaart voor recht dat het de vrouw met de kinderen van partijen is toegestaan de woonwagen en de daartoe behorende zaken staande en gelegen aan de [adres 1] te gebruiken en te bewonen tot zij andere reguliere woonruimte heeft gevonden en die kan betrekken,
6.3.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd,
in conventie en in reconventie
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad met betrekking tot hetgeen hiervoor is bepaald onder 6.2.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024. (ap)