ECLI:NL:RBOVE:2024:4763

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
08/100690-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 24 maart 2024 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk brand stichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 536 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met de verplichting om zich te melden bij de Reclassering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van GHB, een brandende aansteker tegen een gordijn heeft gehouden, wat leidde tot brand. De rechtbank oordeelde dat er niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De verdachte heeft eerder een soortgelijk feit gepleegd, maar de rechtbank weegt de omstandigheden waaronder dit feit is begaan mee in de strafoplegging. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een verplichte ambulante behandeling voor de verslavingsproblematiek van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/100690-24 (P)
Datum vonnis: 10 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
5 juli 2024 en van 27 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 5 juli 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 maart 2024 brand heeft gesticht in zijn woning gelegen aan de [adres].
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te [plaats], gemeente [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door een (aangestoken) aansteker, althans open vuur en/of (een) brandend(e) en/of gloeiend(e) voorwerp(e)n in aanraking te brengen met één of meer gordijn(en), althans met één of meer brandbare stof(fen), in een woning gelegen op/aan de [adres] te [plaats], ten gevolge waarvan het/de voornoemde gordijn(en) geheel/gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor de in de woning, althans het pand, aanwezige goederen en/of het pand zelf en/of aangrenzende/omliggende woning(en)/pand(en)/perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (mede)bewoner(s) en/of aanwezige(n) in/nabij aangrenzende/omliggende woning(en) en/of pand(en)/perce(e)l(en), in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er geen sprake was van vol opzet op de brandstichting. De opzettelijke brandstichting kan door middel van het voorwaardelijk opzet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het door brand te stichten te duchten (vrezen) gevaar heeft de verdediging gesteld dat dit gevaar alleen is ontstaan ten aanzien van de gordijnen. Gevaar voor andere goederen, zoals het pand of aangrenzende percelen, kan niet worden bewezen. Daarvan moet verdachte partieel worden vrijgesproken. Dit geldt ook voor het te duchten (levens)gevaar voor andere personen. Dit gevaar kan in het geheel niet worden bewezen en daarvan moet verdachte dan ook integraal worden vrijgesproken
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Opzet
Op basis van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte in zijn woning een brandende aansteker tegen een gordijn heeft gehouden, wat heeft geleid tot inbrandingen en brandpatronen in dit gordijn. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed om de brandbaarheid van zijn gordijnen te testen. De gedragingen van verdachte waren naar het oordeel van de rechtbank gericht op het stichten van brand. Verdachte heeft met die intentie en dus met vol opzet op het stichten van brand gehandeld.
Gemeen gevaar voor goederen en personen
Door het handelen van verdachte is niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten geweest. Als verdachte niet op tijd was bijgekomen, nadat hij out was gegaan van een shot GHB, had de brand zich makkelijk en snel tot een oncontroleerbare brand kunnen ontwikkelen. In de buurt van het gordijn lagen veel andere brandbare spullen. Hierdoor was er gemeen gevaar voor goederen te duchten. Daarnaast bevindt de flatwoning van verdachte zich in een wooncomplex met meerdere woonlagen. De woning van verdachte is op een tussenverdieping gelegen waarboven nog woningen zijn gesitueerd. Het wooncomplex waar deze split-level flatwoning deel van uitmaakt was ten tijde van de brand bewoond.
De brand is rond 08.45 uur op een zondagochtend ontstaan. Dit is een moment waarop veel mensen thuis zijn en dat blijkt ook uit het gegeven dat de buren van nummer [nummer 1] en van nummer [nummer 2] thuis waren ten tijde van de brand. De rechtbank is van oordeel dat er door de brand ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is geweest.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte de feitelijke handelingen heeft bekend – volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). [1]
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 augustus 2024;
het proces-verbaal van het forensisch onderzoek van de woning aan de [adres] in [plaats] (p. 27 – 31).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 maart 2024 te [plaats], gemeente [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door een aangestoken aansteker, in aanraking te brengen met één gordijn, in een woning gelegen aan de [adres] te [plaats], ten gevolge waarvan het voornoemde gordijn gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor de in de woning aanwezige goederen en/of het pand zelf en/of aangrenzende/omliggende woning(en)/pand(en)/perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (mede)bewoner(s) en/of aanwezige(n) in/nabij aangrenzende/omliggende woning(en) en/of pand(en)/perce(e)l(en), in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfentwintig maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg d.d. 9 augustus 2024. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit niet volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet wordt opgelegd, alsmede een voorwaardelijk deel met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. Verdachte is bereid zich te houden aan deze voorwaarden.
Voor wat betreft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn flatwoning, die onderdeel uitmaakt van een wooncomplex met meerdere woningen, gelegen in een woonwijk. De brandstichting heeft plaatsgevonden op een vroege zondagochtend, een tijdstip waarop veel mensen thuis zijn en mogelijk nog slapen.
Brandstichting is een zeer ernstig strafbaar feit en veroorzaakt grote maatschappelijke onrust en een groot gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de direct omwonenden in het bijzonder. Dit blijkt ook uit de getuigenverklaring van een van de buren van verdachte. Hij heeft de situatie als zeer beangstigend ervaren.
Verdachte heeft, uit angst voor brandstichting door anderen in zijn woning en onder invloed van GHB, de brandbaarheid van zijn gordijnen willen testen. Hij is ‘out’ gegaan en nadat hij wakker werd, zag hij de brand. Het is verdachtes redding geweest dat hij op tijd wakker is geworden en alarm heeft kunnen slaan. Als verdachte niet op tijd wakker was geworden, hadden de gevolgen voor anderen en hemzelf groot en zeer ernstig kunnen zijn.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder (in 2018) is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Uit wat verdachte hierover naar voren heeft gebracht blijkt echter dat de omstandigheden waaronder dit strafbare feit is begaan wezenlijk anders waren dan in dit geval. De rechtbank zal deze eerdere veroordeling dan ook niet in strafverzwarende zin meewegen. Artikel 63 is van toepassing vanwege een op 23 april 2024 aan verdachte opgelegde strafbeschikking wegens een overtreding (artikel 431 Sr).
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het pro-Justitia rapport van 5 juli 2024, dat is opgemaakt door R.A. Jaarsma, klinisch psycholoog en verbonden aan het NIFP. Daaruit volgt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van een hypnoticum of anxiolyticum, ernstig in GHB en licht in alcohol- en cannabisgebruik.
De psycholoog adviseert om het strafbare feit verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Gesteld kan worden dat verdachte het feit niet had gepleegd als hij niet (al langere tijd) onder invloed was geweest van GHB. Hoewel verdachte had kunnen weten dat het overmatig gebruik van GHB kan leiden tot een verminderd beoordelingsvermogen en effect heeft op de impulscontrole, was hij door het excessief GHB gebruik en het daardoor opgelopen slaaptekort én de toestand van verwardheid en paranoia, verminderd in staat controle te hebben over zijn gedragskeuzes.
De psycholoog schat het risico op recidive in als laag tot matig indien er geen adequate behandeling komt. Het risico zit hem met name in risicovol gedrag dat verdachte kan vertonen als hij onder invloed van drugs verkeerd en angstig wordt. Als verdachte adequate behandeling krijgt, wordt het recidiverisico als laag ingeschat.
De psycholoog adviseert om - als bijzondere voorwaarden binnen een (deels) voorwaardelijke straf - een verplichte ambulante behandeling voor de verslavingsproblematiek van verdachte op te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om verdachte een behandeling op leggen waarbij aandacht is voor de nare gebeurtenissen in het leven van verdachte. Hoewel er in diagnostische zin geen sprake is van een PTSS, is verdachte onder invloed van drugs wel erg angstig, hetgeen onder andere heeft geleid tot het tenlastegelegde. Tot slot wordt geadviseerd tot begeleiding vanuit de verslavingsreclassering.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg van 9 augustus 2024. De reclassering acht de verslavingsgevoeligheid en het forse GHB-gebruik voorafgaand het strafbare feit zorgelijk. Verdachte heeft aangegeven na zijn detentie absoluut geen GHB meer te willen gebruiken. Volgens de reclassering dient verdachte daarvoor handvatten aangereikt te krijgen. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psycholoog om een eventueel hulpverleningstraject in een ambulant kader vorm te geven. Verdachte heeft lange tijd overwegend stabiel gefunctioneerd en heeft meerdere beschermende factoren in zijn leven. De reclassering adviseert om daarbij de bijzondere voorwaarde ‘opname in zorginstelling’ op te nemen, omdat de risicofactoren verslavingsgevoeligheid en een vermijdende en inadequate coping nog onverminderd aanwezig zijn. Indien behandeling in een ambulant kader stagneert, is het volgens de reclassering noodzakelijk om langdurige klinische behandeling in te kunnen zetten om het recidiverisico te verminderen. Het risico op recidive en op letsel wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert om de volgende bijzondere voorwaarden op leggen: een meldplicht, een opname in een zorginstelling als de reclassering dat nodig vindt, een ambulante behandeling en een drugs- en alcoholverbod. Daarbij wordt geadviseerd tot dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht vanwege het recidiverisico.
De rechtbank verenigt zich met voornoemde bevindingen, conclusie van de deskundige ten aanzien van de diagnostiek, de mate van toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico en neemt deze over.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat brandstichting waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk voor anderen te duchten was, een zeer ernstig strafbaar feit is en dat daarop niet anders kan worden gereageerd dan met een forse gevangenisstraf.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf mee dat de brandstichting in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte, ondanks de toestand waarin hij op dat moment verkeerde, heeft geprobeerd om het vuur te doven en op een adequate manier alarm te slaan.
Verdachte heeft een belast en justitieel verleden, maar heeft desondanks in de afgelopen jaren een stabiel leven opgebouwd. In een periode van slechts vier weken is verdachte, door GHB gebruik, in een forse neerwaartse spiraal terecht gekomen die geresulteerd heeft in de brandstichting. Verdachte heeft inmiddels inzicht getoond in zijn handelen, is in de PI afgekickt van de GHB en wil hulp - die noodzakelijk is - aanvaarden.
Ter zitting is gebleken dat de woningbouwvereniging, in samenspraak met de buren, verdachte nog een kans willen geven, mits hij zich laat behandelen. Daarbij is de gemeente bereid geweest om de huur van de woning zes maanden door te betalen. Die periode loopt bijna ten einde. De rechtbank acht het belangrijk dat verdachte zijn woning kan behouden om met hulpverlening de stabiliteit in zijn leven terug te brengen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 536 dagen passend en geboden. Het onvoorwaardelijke deel daarvan wordt bepaald op 171 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarmee zal het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf op 10 september 2024 gelijk zijn aan de duur van het voorarrest. Het bevel tot voorlopige hechtenis zal per die datum worden opgeheven.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf wordt bepaald op 365 dagen en daarbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals de reclassering heeft geadviseerd. Verdachte heeft zich op de terechtzitting bereid verklaard om zich aan deze voorwaarden te houden. De proeftijd zal worden bepaald op drie jaren. De voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar dient als stok achter de deur voor verdachte om zich niet opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit en zich aan de bijzondere voorwaarden te houden.
Zoals gevorderd zullen de op te leggen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte kampt met verslavingsproblematiek en heeft onderhavig gepleegd onder invloed van GHB. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Zolang verdachte niet conform de op te leggen voorwaarden wordt behandeld voor zijn verslaving, blijft het recidiverisico onveranderd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
536 (vijfhonderdzesendertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij Tactus Reclassering, Raiffeisenstraat 75, 7514 AM in Enschede (hierna: de reclassering) op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
  • zich, als de reclassering dit nodig acht, laat opnemen in een nader te bepalen kliniek te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich dan houden aan de regels en aanwijzingen die door of namens de leiding van de
zorginstelling zullen worden gegeven. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen;
- zich ambulant laat behandelen door forensische polikliniek JusTact of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich dan houden aan de regels en aanwijzingen die door of namens de leiding van de
polikliniek zullen worden gegeven. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, zolang de reclassering dit nodig acht. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • geen alcohol gebruikt zolang de reclassering dit nodig acht, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. I. Piksen, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.
Mr. G.H. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PLO600-2024134723. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.