ECLI:NL:RBOVE:2024:4759

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
10979001 \ CV EXPL 24-550
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van premie ziektekostenverzekering en beoordeling van oneerlijke bedingen

In deze zaak heeft Menzis Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die een zorgverzekering bij hen had afgesloten. De gedaagde heeft de premie voor de maanden april en mei 2023 niet betaald, wat heeft geleid tot deze rechtszaak. Menzis vordert betaling van het openstaande bedrag van € 308,43, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De procedure is gestart met een dagvaarding op 8 februari 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord van de gedaagde op 21 mei 2024 en een conclusie van repliek van Menzis op 16 juli 2024. De gedaagde heeft geen verdere reactie gegeven na de repliek van Menzis.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een betalingsregeling van € 150,00 per maand was overeengekomen, maar dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de premie voor april en mei 2023 al was betaald. De kantonrechter heeft de hoofdsom van € 248,03 toegewezen, maar de gevorderde wettelijke rente van € 12,00 afgewezen, omdat Menzis geen specificatie van de renteberekening heeft overgelegd. De kantonrechter heeft ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat het beding in de algemene voorwaarden als oneerlijk werd beoordeeld.

De gedaagde is veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 10 september 2024 door kantonrechter A.M. van Diggele.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10979001 \ CV EXPL 24-550
Vonnis van 10 september 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
MENZIS ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wageningen,
eisende partij, hierna te noemen Menzis,
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 februari 2024,
- de e-mail van [gedaagde] van 21 mei 2024, die is aangemerkt als een conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek van 16 juli 2024.
1.2.
[gedaagde] heeft hierna, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering afgesloten bij Menzis. Op grond daarvan heeft hij onder meer de verplichting om de nota’s, waarmee Menzis de premie in rekening brengt, aan Menzis te betalen. [gedaagde] heeft de premie van april en mei 2023 onbetaald gelaten.
Wat vordert Menzis?
2.2.
Menzis stelt dat [gedaagde] het openstaande bedrag aan premie van april en mei 2023 moet betalen. Daarnaast maakt Menzis aanspraak op betaling van de wettelijke rente
(€ 12,00, berekend tot 30 januari 2024) en de buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw (€ 48,40). [gedaagde] heeft een bedrag van € 48,97 betaald en deze betaling heeft Menzis op de vordering in mindering gebracht.
Menzis vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling aan Menzis van een bedrag van in totaal € 308,43, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 297,00 vanaf
30 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Verder vordert Menzis dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld.
Wat vindt [gedaagde] ?
2.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en hij heeft het navolgende, kort samengevat, naar voren gebracht. Volgens [gedaagde] heeft hij vorig jaar juni (kantonrechter: 2023) een betalingsregeling van € 150,00 per maand getroffen voor deze vordering. [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat hij zes keer € 150,00 heeft betaald, maar dat voor hem, ondanks zijn verzoeken om uitleg, niet duidelijk is waar deze bedragen op zijn afgeboekt. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat hem pas op het moment dat hij de dagvaarding heeft ontvangen bekend is geworden dat de premie van vorig jaar niet volledig is betaald.
De reactie van Menzis
2.4.
In reactie op het verweer van [gedaagde] heeft Menzis het volgende, kort samengevat, naar voren gebracht. Volgens Menzis is er sinds 2022 sprake van problematisch betalingsgedrag bij [gedaagde] . Op dit moment wordt de lopende premie nog steeds door het CAK geïncasseerd. Verder heeft Menzis naar voren gebracht dat op 27 juni 2023 een vonnis is gewezen door deze rechtbank in meerdere dossiers van Menzis (bij Menzis bekend onder nummer [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] ). Voor deze dossiers en de vordering (dossier [nummer 5] ) waar het nu over gaat, is op 30 juni 2023 een betalingsregeling getroffen van € 150,00 per maand. De andere dossiers zijn door middel van deze betalingsregeling betaald, maar voor de premie van april en mei 2023 staat nog een bedrag open van € 248,03, aldus Menzis. Ter onderbouwing heeft Menzis het premie-overzicht van 2023 overgelegd. Ten slotte heeft Menzis nog naar voren gebracht dat zij [gedaagde] op 28 december 2023 en 19 januari 2024 wederom per brief en per e-mail heeft gesommeerd om over te gaan tot nakoming van de regeling door betaling van de openstaande vordering. Echter bleef betaling uit, zodat Menzis genoodzaakt was om deze procedure te starten, aldus Menzis.

3.De beoordeling

Hoofdsom

3.1.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat partijen een betalingsregeling van € 150,00 per maand zijn overeengekomen. [gedaagde] heeft niet meer gereageerd op de reactie van Menzis op zijn verweer. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat het klopt dat de betalingsregeling is overeengekomen voor meerdere dossiers van Menzis, waaronder de vordering waar het in deze procedure overgaat. [gedaagde] heeft ook geen verweer gevoerd tegen het premie-overzicht van 2023, dat Menzis als productie 7 bij haar conclusie van repliek heeft overgelegd. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van dat overzicht. Hieruit blijkt dat er aan premie voor de maanden april en mei 2023 nog een bedrag openstaat van € 248,03 (€ 148,50 + € 148,50 - € 48,97 (betaling)). [gedaagde] heeft niet aangetoond dat deze premie al is betaald. Dat betekent dat de kantonrechter de hoofdsom van € 248,03 zal toewijzen.
Bijkomende kosten
3.2.
Bij haar conclusie van repliek heeft Menzis de verzekeringspolis en de relevante pagina’s van de bijbehorende polisvoorwaarden overgelegd.
Ambtshalve toetsing van toepasselijke algemene voorwaarden
3.3.
De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of in de overeenkomst en/of de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en/of de gevorderde vergoeding van rente, die zodanig afwijken van de wettelijke regelingen dat de consument daardoor aanzienlijk wordt benadeeld en door de kantonrechter vernietigd moeten worden. Dat is niet het geval voor de gevorderde rente over de premie-achterstand.
3.4.
Echter zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente van € 12,00 afwijzen, omdat de kantonrechter niet kan vaststellen of Menzis bij de berekening van de rente wel rekening heeft gehouden met de betaling van € 48,97. Menzis vordert namelijk de verdere rente over € 297,00, terwijl volgens haar en ook uit het premie-overzicht blijkt dat er nog een bedrag van € 248,03 openstaat aan premie. Menzis heeft geen specificatie van de renteberekening overgelegd en het is niet aan de kantonrechter om zelf een berekening te maken. De verder gevorderde rente zal worden toegewezen over € 248,03 vanaf datum dagvaarding, 8 februari 2024, tot de dag van volledige betaling.
3.5.
Met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten overweegt de kantonrechter als volgt. Menzis heeft een bedrag van € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd.
In artikel A13.1 van de algemene voorwaarden is het volgende opgenomen:
“(…)
2. Betaalt u niet binnen 14 dagen na deze aanmaning dan heeft dat de volgende gevolgen:
(…) u moet de incassokosten betalen, wegens de extra werkzaamheden van Menzis, zoals het sturen van een acceptgirokaart en de aanmaning, en wegens de werkzaamheden van de deurwaarder. (…)”
3.6.
De kantonrechter is, los van de vraag of Menzis er in deze procedure een beroep op doet, verplicht om ambtshalve te toetsen of dit beding een eerlijk beding is. De stelling dat zij de vordering van buitengerechtelijke incassokosten enkel heeft gebaseerd op de wet doet daar onvoldoende aan af. Een en ander volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 8 december 2022 [1] .
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat het hiervoor genoemde artikel een oneerlijk beding is, omdat de bepaling te ruim is geformuleerd. De bepaling specificeert niet nader hoe hoog de kosten zijn die in rekening zullen worden gebracht, noch wordt er een maximum aan verbonden. De uit de bepaling voortvloeiende verplichting is daardoor onvoldoende afgebakend; er gaat de suggestie van uit dat Menzis de vrije hand heeft bij de bepaling van de in rekening te brengen kosten.
3.8.
Uit vaste jurisprudentie [2] volgt dat de inhoud van het beding niet kan worden herzien. Evenmin kan door afstand van de rechten die uit het beding zouden voortvloeien c.q. aanpassing van de vordering aan het aanvullend recht dat zonder de bedingen van toepassing zou zijn geweest, worden bewerkstelligd dat de vordering ten dele toewijsbaar is.
3.9.
Dit zou anders kunnen zijn als de nietigheid van het beding de kantonrechter verplicht om de overeenkomst in haar geheel te vernietigen [3] , maar dat doet zich hier niet voor. Menzis heeft dus geen recht op de incassokosten.
Proceskosten
3.10.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij pas bij dagvaarden bekend is geworden met de nog openstaande vordering. De kantonrechter oordeelt als volgt. [gedaagde] heeft niet meer gereageerd op de reactie (repliek) van Menzis. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat de overgelegde aanmaningen door [gedaagde] zijn ontvangen, zodat hij op de hoogte was van deze vordering. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] voldoende kansen en tijd heeft gehad om de vordering te betalen, voordat Menzis deze procedure is gestart. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan, komt dat voor rekening en risico van hem.
3.11.
Gelet op bovenstaande, en omdat [gedaagde] de vordering verder niet heeft weersproken, is de kantonrechter van oordeel dat Menzis in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [gedaagde] te dagvaarden. [gedaagde] , moet dan ook de kosten van deze procedure (inclusief nakosten) betalen. Het salaris van de gemachtigde is afgestemd op de vordering zoals deze toewijsbaar is gebleken.
De kosten aan de zijde van Menzis worden begroot op:
- dagvaarding € 137,38
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 80,00 (2 ptn x tarief € 40,00)
- nakosten
€ 20,00
Totaal € 367,38

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis te betalen een bedrag van
€ 248,03 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 248,03 vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van Menzis begroot op bedrag € 367,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet partij ook de kosten van betekening betalen,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Diggele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024. (ak)

Voetnoten

1.HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:971
2.bijvoorbeeld HvJEU 26 januari 2017, C421/14, ECLI:EU: C:2017:60 (Banco Primus); HvJEU 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia)
3.HvJEU 21 januari 2015, C-482/13, C-484/13, C-485/13, C-487/13, ECLI:EU:C:2015:21 ([naam])