3.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op vrijdag 7 juli 2023 reed verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto, een Ford Transit, over de Veergoorsdijk buiten de bebouwde kom van Hengelo, in de gemeente Hengelo.
Verdachte kwam uit de richting van de Beneluxlaan en naderde de kruising met de Bornsedijk.
Op de kruising van de wegen Veergoorsdijk en Bornsedijk is verdachte rechtdoor gereden en daar op de kruising met een voor hem van rechts komende Solex snorfiets, bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer], in aanrijding gekomen.
[slachtoffer] is met spoed naar het ziekenhuis in Enschede vervoerd. Daar werd geconstateerd dat hij ten gevolge van het ongeval ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen. [slachtoffer] heeft vervolgens tot 3 augustus 2023 op de Intensive Care gelegen. Daarna is hij tot 29 augustus 2023 op de afdeling neurologie verpleegd en aansluitend verbleef hij tot en met 15 december 2023 in revalidatiecentrum Roessingh in Enschede.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij in de bedrijfsauto van zijn werkgever Plus reed om boodschappen te bezorgen. Hij reed pas een maand in deze auto en het was qua rijden en grootte van deze auto wel wennen. Verdachte was ter plaatse niet bekend. Hij zag dat er een onoverzichtelijke kruising aankwam waarbij hij de weg naar rechts niet goed kon zien omdat zijn zicht door bosschage werd belemmerd. Hij heeft zijn snelheid toen verminderd, ook omdat zijn bestelauto zwaar beladen was en daardoor een langere remweg had. Vervolgens is hij de kruising met ongeveer 40 kilometer per uur opgereden. Toen hij de kruising bijna over was raakte hij een van rechts komende solexrijder. Het gebeurde plotseling, in een split second. Verdachte heeft de groep solexrijders pas gezien op het moment dat hij de voorste solexrijder van de groep raakte.
Uit forensisch onderzoek blijkt dat het een gelijkwaardige kruising is waarbij het zicht naar rechts door bosschage wordt belemmerd. In het onderzoek is geconstateerd dat de constructie van de Ford bijdraagt aan het verminderende zicht. Het zicht wordt ook verminderd omdat de wegen niet haaks op elkaar staan. Verder is er vanuit alle rijrichtingen een zogenaamde zigzagmarkering op de weg aangebracht om te waarschuwen voor een gevaarlijk punt.
De maximumsnelheid (voor en op de kruising) bedraagt 60 kilometer per uur. Verdachte heeft zijn snelheid bij nadering van het kruispunt tot ongeveer 50 kilometer per uur verminderd. Hij is vervolgens met een snelheid van ongeveer 41 kilometer per uur het kruisingsvlak opgereden.De solex is op de kruising met de rechterzijde tegen de linkerzijde van de auto van verdachte (tegen het rechterportier) aan gebotst.
Getuige [getuige 1], die direct achter het slachtoffer op een solex reed, heeft verklaard dat hij 22 kilometer per uur reed, dat hij zag dat [slachtoffer] door de bestuurder van een witte bestelauto werd geschept en dat hij niet heeft gezien of gehoord dat de bestuurder van deze bus heeft geremd.
Getuige [getuige 2], die als tweede achter het slachtoffer reed, heeft verklaard dat het ongeluk in een flits gebeurde. Hij zag dat de bestuurder van de bestelbus over de Veergoorsedijk in de richting van de Hemmelhorst met een hoge snelheid reed en dat hij [slachtoffer] raakte terwijl [slachtoffer] al op het kruispunt stond en dat zij (de groep solexrijders) met een lage snelheid reden omdat hij nauwelijks hoefde te remmen om tot stilstand te komen.
Getuige [getuige 3], die met haar hond uit het bos aan de zijde van de Bornsedijk kwam lopen, heeft verklaard dat zij vond dat de snelheid van verdachte te hoog was om de kruising veilig over te kunnen steken, omdat het zicht vanuit de richting van de witte bestelbus belemmerd wordt door het bosschage.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [slachtoffer], de solexrijder aan wie hij voorrang had dienen te verlenen, niet heeft gezien. Hij heeft zijn snelheid voor de kruising onvoldoende verminderd om de solexrijder tijdig te kunnen zien. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelwijze in onvoldoende mate de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht. Voor schuld in de zin van artikel 6 van de WVW, zoals primair ten laste is gelegd, is echter meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Er moet op zijn minst sprake zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Een tijdelijk moment van onoplettendheid in het verkeer of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn voor het aannemen van schuld onvoldoende. De schuld moet blijken uit het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit enkel de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte ‘aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam’ heeft gereden. Vastgesteld kan worden dat verdachte zijn snelheid heeft verminderd voordat hij de kruising opreed en dat hij de kruising vervolgens met een snelheid van 41 kilometer per uur is opgereden, terwijl ter plaatse 60 kilometer per uur was toegestaan. Daarmee heeft verdachte zijn snelheid niet voldoende aangepast aan de situatie ter plaatse, waardoor hij [slachtoffer] niet tijdig heeft gezien en hem geen voorrang heeft gegeven. Deze omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om te komen tot de vaststelling dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte wel als (concreet) gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. Vast staat immers dat verdachte zijn snelheid niet voldoende heeft aangepast voordat hij de kruising opreed en daardoor [slachtoffer] niet heeft gezien en hem vervolgens geen voorrang heeft verleend, terwijl hij dat wel had moeten doen. Hierdoor is het tot een aanrijding en dus tot concreet gevaar gekomen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Gezien het voorgaande hoeft het meer subsidiair ten laste gelegde feit geen bespreking.