In deze zaak heeft verzoeker op 27 maart 2024 een aanvraag voor leerlingenvervoer ingediend voor zijn zoon, die naar een specifieke school voor voortgezet speciaal onderwijs wilde gaan. Het college van burgemeester en wethouders van Ommen heeft deze aanvraag op 12 juni 2024 afgewezen, omdat de dichtstbijzijnde toegankelijke school niet de gewenste school was, maar een andere school die ook geschikt is voor kinderen met een autismespectrumstoornis. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 september 2024 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigde van het college aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker, die stelde dat de andere school niet geschikt was voor zijn zoon, niet overtuigend gevonden. Er was onvoldoende bewijs dat de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk was voor de zoon van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de andere school niet de juiste ondersteuning kan bieden. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening betekent dat verzoeker niet in aanmerking komt voor vergoeding van griffierechten of proceskosten. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.