ECLI:NL:RBOVE:2024:4700

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/08/281372 / HA ZA 22-179
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de wijze van verdeling van de nalatenschap tussen erfgenamen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de ouders van partijen, waarbij [partij A] en [partij B] als erfgenamen optreden. De ouders zijn beiden overleden en de nalatenschap is positief. Partijen hebben de nalatenschap van hun vader zuiver aanvaard, maar zijn er niet in geslaagd om de nalatenschap in onderling overleg te verdelen. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen en na deskundigenonderzoek is nu een eindvonnis gewezen waarin de wijze van verdeling wordt gelast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap twee panden omvat, gelegen aan [adres 1] en [adres 2]. Partijen zijn het erover eens dat deze panden afzonderlijk in de verdeling moeten worden betrokken. De rechtbank heeft de waarde van de panden vastgesteld op respectievelijk € 267.000,00 en € 183.000,00. Daarnaast zijn er vorderingen van de nalatenschap op beide partijen vastgesteld, waaronder een gebruiksvergoeding voor de oogmeetkamer die door [partij A] wordt gebruikt en een lening van [partij B] aan de nalatenschap.

De rechtbank heeft de wijze van verdeling gelast, waarbij het pand aan [adres 1] aan [partij B] wordt toebedeeld en het pand aan [adres 2] aan [partij A]. De kosten van de splitsing en de notariële akte komen voor rekening van beide erfgenamen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door D.N.R. Wegerif en is openbaar uitgesproken op 4 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/281372 / HA ZA 22-179
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. A.J. Boer te Doetinchem,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. B.P.G. Dijkers te Twello.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juli 2023
- akte [partij A] van 26 juli 2023
- taxatierapport van [bedrijf 1] van 29 november 2023
- conclusie na deskundigenbericht/ vermeerdering van eis [partij A] van 17 januari 2024
- akte houdende uitlating deskundigenbericht [partij B] van 17 januari 2024
- antwoordconclusie na deskundigenbericht [partij A] van 14 februari 2024
- akte houdende antwoordconclusie na deskundigenbericht [partij B] van 14 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
Partijen zijn familie van elkaar: [partij A] is de zus van [partij B] . De ouders van partijen zijn beiden in [datum] overleden. De nalatenschap van de ouders is positief. Uit hoofde van de nalatenschap van hun moeder [erflaatster] (hierna: moeder of erflaatster) hebben partijen destijds een vordering op hun vader [erflater] (hierna: vader of erflater) gekregen. Partijen hebben de nalatenschap van vader zuiver aanvaard. Het is partijen niet gelukt om de nalatenschap van hun ouders in onderling overleg te verdelen. In deze procedure hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld, die ertoe moeten leiden dat de verdeling van de nalatenschap van vader tot stand komt. Partijen zijn het erover eens dat daarmee indirect de nalatenschap van hun moeder wordt verdeeld.
2.2.
De rechtbank heeft in deze procedure twee inhoudelijke tussenvonnissen gewezen. Na een deskundigenonderzoek waarbij de waarde van de panden in de nalatenschap is vastgesteld, zal de rechtbank nu een eindvonnis wijzen waarbij de wijze van verdeling wordt gelast. De rechtbank motiveert dat oordeel als volgt.

3.Het taxatierapport

3.1.
[bedrijf 1] heeft als deskundige van de rechtbank op 29 november 2023 een taxatierapport opgesteld. Daarbij heeft hij de waarde van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] vastgesteld, omdat die panden tot de nalatenschap van vader behoren.
3.2.
[partij A] heeft de bevindingen van de deskundige onderschreven. [partij B] heeft wel inhoudelijk kritiek geleverd op het rapport en heeft betoogd dat het rapport op onderdelen niet voldoet. De rechtbank zal het rapport inhoudelijk bij de beoordeling betrekken. Op de specifieke bezwaren van [partij B] zal de rechtbank in het navolgende ingaan als de betreffende onderdelen van het rapport worden besproken.
3.3.
Overigens heeft [partij B] in de processtukken na het deskundigenbericht nog opgemerkt dat de bij het deskundigenbericht gevoegde verklaring van erfrecht niet juist is. Dit is echter al in r.o. 3.5 van het tussenvonnis van 1 maart 2023 vastgesteld. Die opmerking van [partij B] over de verklaring van erfrecht is voor de verdere beoordeling van deze zaak ook niet relevant en [partij B] heeft daar geen juridische gevolgen aan verbonden, zodat de rechtbank die opmerking buiten beschouwing zal laten.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De rechtbank zal hierna eerst de omvang van de nalatenschap van vader vaststellen. Daarna zal de rechtbank ingaan op de vraag hoe de nalatenschap moet worden verdeeld.
Omvang van de nalatenschap: de baten
4.2.
Partijen zijn het ten aanzien van de baten eens over het saldo op de ervenrekening van in totaal € 454.038,38. De omvang van de overige baten van de nalatenschap zal de rechtbank hierna bespreken en vaststellen.
Winkelvoorraad
4.3.
Aan het begin van de procedure waren partijen het niet eens over de waarde van de winkelvoorraad. Na het eerdere tussenvonnis is de winkelvoorraad echter alsnog in overleg tussen partijen verkocht aan een derde. De opbrengst van € 1.000,00 is op de ervenrekening gestort, zoals ook blijkt uit productie 63 bij de conclusie na deskundigenbericht van [partij A] . Die opbrengst van de verkoop zal via de verdeling van het saldo op de ervenrekening in de verdeling worden betrokken. Dat betekent dat de rechtbank geen afzonderlijke beslissing meer hoeft te nemen over de winkelvoorraad en [partij A] geen belang meer heeft bij de vordering onder I.
Panden aan de [adres 1] en [adres 2]
4.4.
Tot de nalatenschap behoren twee woon-, winkelpanden in [plaats] . Het gaat om de panden aan [adres 1] en [adres 2] . De panden vormen op dit moment nog één geheel, maar partijen willen graag dat het pand aan [adres 1] aan [partij B] wordt toebedeeld en het pand aan [adres 2] aan [partij A] . Uit het deskundigenrapport blijkt dat splitsing van de panden feitelijk mogelijk is en inmiddels heeft [partij B] zich in zijn laatste akte op het standpunt gesteld dat splitsing ook juridisch mogelijk is. Nu beide partijen willen dat de panden afzonderlijk in de verdeling worden betrokken, zal de rechtbank daar van uit gaan. Om die reden zal de rechtbank ook de waarde van de panden afzonderlijk vaststellen.
4.5.
Allereerst het pand aan [adres 1] . De deskundige heeft de actuele waarde getaxeerd op € 267.000,00. [partij B] maakt bezwaar tegen deze waarde, omdat de deskundige volgens [partij B] onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat het dak van het pand [adres 1] mogelijk asbesthoudend materiaal bevat. [partij B] heeft de deskundige daar naar aanleiding van het conceptrapport op gewezen en een aanvullende vraag geformuleerd:
“Kunt u duidelijkheid verschaffen over de – mogelijke – aanwezigheid van asbest in het dakbeschot en/of in andere gedeeltes/ruimtes in het pand [adres 1] en wat is de invloed van de authentieke kap c.q. nadien vernieuwd constructie voor de respectieve waardes?”
De deskundige heeft daar als volgt op gereageerd:
“De platen in de kap van [adres 1] lijken inderdaad van een recenter datum dan het bouwjaar. Of deze asbesthoudend zijn is een mogelijkheid maar dient door een expert nader vastgesteld te worden. Gezien de staat van het geheel en de verbouwings-/renovatie opgave die er is zal de aanwezigheid van asbest niet van invloed zijn. Wanneer het deze platen betreft is er sprake van hecht gebonden asbest welke in de basis weinig gevaar op zal leveren. In het definitieve rapport is hier een opmerking over gemaakt.”
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige hiermee voldoende uitgelegd dat in de taxatie van het pand al rekening is gehouden met de noodzaak van een grondige renovatie en dat het op het geheel van dat bedrag niet uitmaakt of er eventueel nog asbesthoudende platen zouden moeten worden verwijderd. Het bezwaar van [partij B] tegen deze redenering en de door de deskundige vastgestelde waarde is vervolgens te algemeen. [partij B] heeft bijvoorbeeld niet toegelicht of en in welke mate asbest aanwezig is in het pand. Ook heeft [partij B] niet een eigen deskundige geraadpleegd. [partij B] heeft alleen gesteld dat de mogelijkheid bestaat dat asbesthoudend materiaal aanwezig is en dat vanwege die mogelijkheid rekening moet worden gehouden met een waardevermindering van € 17.000 in verband met eventuele asbestsanering. [partij B] heeft dat bedrag vervolgens echter ook niet verder onderbouwd of toegelicht. De bezwaren van [partij B] tegen het taxatiebedrag zullen worden gepasseerd, omdat de deskundige de waarde vanuit zijn expertise en deskundigheid heeft vastgesteld en het bezwaar van [partij B] onvoldoende concreet en gemotiveerd is.
4.7.
De waarde van het pand aan de [adres 1] wordt vastgesteld op € 267.000,00.
4.8.
Dan moet de waarde van het pand aan de [adres 2] worden beoordeeld. De deskundige heeft dit pand gewaardeerd op een bedrag van € 183.000,00. Partijen hebben daar geen bezwaar tegen gericht. Nu de deskundige deze waarde heeft gemotiveerd, zal de rechtbank deze waarde dan ook volgen. Het pand aan [adres 2] wordt gewaardeerd op € 183.000.00.
Vordering op [partij A] in verband met gebruiksvergoeding oogmeetkamer
4.9.
Aanvankelijk hebben partijen in deze procedure over en weer betoogd dat zij gebruiksvergoedingen moesten betalen voor uiteenlopend gebruik van de panden. In het tussenvonnis van 1 maart 2023 heeft de rechtbank in r.o. 5.14 geoordeeld dat alleen [partij A] een gebruiksvergoeding verschuldigd is en uitsluitend voor het gebruik van de oogmeetkamer. [partij A] heeft namelijk ten behoeve van haar eigen winkel aan [adres 3] een oogmeetkamer in gebruik die oorspronkelijk onderdeel uitmaakt van het tot de nalatenschap behorende pand aan de [adres 2] . Daarom heeft de rechtbank aan de deskundige gevraagd vast te stellen wat een gebruiksvergoeding/huurprijs in het economisch verkeer per maand/per m2 is van het pand op nummer [adres 2] . De deskundige heeft die vraag als volgt beantwoord:
“Voorop gesteld dat deze ruimte niet separaat aan derden is te verhuren gezien het ontbreken van een eigen entree/ontsluiting heeft deze ruimte als onderdeel van het geheel een markthuur van € 135/m2 zijnde € 225/mnd.”
4.10.
In reactie op het deskundigenbericht betoogt [partij B] dat dit een onjuiste waarde is, omdat zou moeten worden uitgegaan van een commerciële huurprijs aan derden. [partij B] heeft dit argument ook voorgelegd aan de deskundige naar aanleiding van het conceptrapport. De deskundige heeft in reactie daarop uitgelegd dat de ruimte niet apart aan derden te verhuren is, omdat de oogmeetkamer feitelijk bij het bedrijfspand aan [adres 3] is betrokken en niet apart bereikbaar is. Daardoor kan de oogmeetkamer ook niet apart worden verhuurd en is de door hem vastgestelde gebruiksvergoeding juist. De rechtbank is van oordeel dat de deskundige de gebruiksvergoeding voldoende heeft gemotiveerd. Omdat volgens de deskundige relevant is dat de oogmeetkamer niet apart kan worden verhuurd, kon de deskundige bij het vaststellen van de gebruiksvergoeding rekening houden met die omstandigheid. De rechtbank volgt [partij B] niet in de stelling dat de deskundige daarmee buiten zijn opdracht is getreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat moet worden uitgegaan van de gebruiksvergoeding zoals door de deskundige is becijferd en gemotiveerd. [partij B] heeft daar ook onvoldoende gemotiveerd verweer tegen gevoerd. In de akte van 17 januari 2024 heeft [partij B] namelijk alleen de argumenten genoemd die ook al naar aanleiding van het conceptrapport aan de deskundige zijn voorgelegd en waar de deskundige al gemotiveerd op heeft gereageerd. [partij B] heeft bijvoorbeeld zijn stellingen niet onderbouwd met (gemotiveerde) bevindingen van een andere taxateur. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de deskundige op dit punt nader onderzoek te laten doen zoals [partij B] heeft gevraagd en stelt de gebruiksvergoeding voor de oogmeetkamer vast op € 225,00 per maand.
4.11.
[partij A] is dit maandbedrag van € 225,00 verschuldigd voor het gebruik van de oogmeetkamer over de periode vanaf 6 september 2019 tot aan het moment van verdeling van de panden. [partij A] heeft de gebruiksvergoeding in de producties bij de akte van 17 januari 2024 al berekend tot 6 december 2023. Uitgaande van de vonnisdatum komt deze schuld op dit moment afgerond tot aan 6 september 2024 neer op 60 maanden vermenigvuldigd met € 225,00, te weten een bedrag van € 13.500,00. Dit is een vordering van de nalatenschap op [partij A] . Omdat na dit vonnis nog splitsing en verdeling van de panden moet plaatsvinden, kan hiervoor nog geen volledige berekening worden gemaakt. De rechtbank zal een ‘P.M.-post opnemen, voor de gebruiksvergoeding over de periode van gebruik van de oogmeetkamer vanaf 6 september 2024 tot aan het moment van verdeling. Partijen kunnen deze schuld toerekenen aan [partij A] en zo verrekenen bij de verdeling.
Vordering op [partij B] in verband met overeenkomst van geldlening
4.12.
In een eerder tussenvonnis heeft de rechtbank al geoordeeld dat [partij B] een schuld aan de nalatenschap heeft in verband met een overeenkomst van geldlening. Naar aanleiding van een later door [partij B] ingediende productie, moest alleen de omvang van het openstaande bedrag nog worden vastgesteld. Gelet op r.o. 2.8. van het tussenvonnis van 12 juli 2023 en de daarop volgende instemmende akte van [partij A] van 26 juli 2023, zal de rechtbank de vordering van de nalatenschap in verband met de geldlening vaststellen op een bedrag van € 59.476,00.
4.13.
De rente van 6% is door [partij A] in productie 65 bij de akte van 17 januari 2024 becijferd tot medio december 2023 op een bedrag van € 14.913,88. Tegen die manier van berekenen heeft [partij B] geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank daar ook van uit zal gaan. De rente van 6% is een doorlopende post en moet worden berekend tot aan het moment dat [partij B] het in verband met de overeenkomst van geldlening verschuldigde bedrag aan de nalatenschap heeft betaald, dan wel tot aan het moment dat dit bedrag bij de verdeling is verrekend door toerekening van de schuld aan [partij B] . Op de vonnisdatum bedraagt de door [partij B] verschuldigde rente € 18.085,26. Dit bedrag is een schuld van [partij B] aan de nalatenschap. De 6% rente die [partij B] na vonnisdatum tot aan het moment van betalen of toerekenen bij de verdeling verschuldigd is, wordt als ‘P.M.-post’ opgenomen. Deze rente kunnen partijen door middel van toerekening als verrekenpost bij de verdeling betrekken.
Auto’s
4.14.
Ten aanzien van de auto’s heeft de rechtbank in r.o. 5.28. van het tussenvonnis van 1 maart 2023 al geoordeeld dat deze niet tot de nalatenschap behoren. De rechtbank wijst daarom de vordering in reconventie van [partij B] onder C toe.
Omvang van de nalatenschap: de schulden
Schuld aan [partij B] vanwege schenkingsakte € 15.882,31 te vermeerderen met de wettelijke rente
4.15.
[partij B] heeft een vordering op de nalatenschap van € 15.882,31 uit hoofde van de schenkingsakte van 8 december 1995. Dit volgt uit r.o. 5.25 in het tussenvonnis van 1 maart 2023.
4.16.
[partij B] heeft daarbij ook recht op vergoeding van de rente. De rente is door [partij A] in productie 65 bij de akte van 17 februari 2017 berekend tot 18 december 2023 op een bedrag van € 2.816,28. [partij A] is daarbij uitgegaan van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. Tegen deze manier van berekenen heeft [partij B] geen verweer gevoerd. De rechtbank zal daarom ook uitgaan van de wettelijke rente met een ingangsdatum van 17 februari 2017. [partij B] heeft vervolgens recht op vergoeding van de wettelijke rente over dit bedrag van € 15.882,31 tot het moment dat [partij B] dit bedrag heeft ontvangen. Tot aan de vonnisdatum bedraagt de wettelijke rente over dit bedrag € 3.742,26. Dit bedrag heeft [partij B] als vordering op de nalatenschap. [partij B] heeft recht op vergoeding van de wettelijke rente tot aan het moment van ontvangst van het bedrag van € 15.882,31. Daarom zal ook hiervoor een ‘P.M.-post’ worden opgenomen voor de periode vanaf 5 september 2024 tot aan het moment van ontvangst door [partij B] van het bedrag uit hoofde van de schenkingsakte.
Schuld aan [partij A] in verband met voorschoten energiekosten
4.17.
[partij A] vordert vergoeding van door haar ten behoeve van de panden aan [adres 1] en [adres 2] voorgeschoten energiekosten. Omdat die panden behoren tot de nalatenschap, heeft [partij A] in beginsel recht op die voorgeschoten bedragen.
4.18.
[partij B] heeft onder G in reconventie echter gevorderd te bepalen dat de energielasten voor rekening van [partij A] moeten blijven. [partij B] heeft in dat kader aangevoerd dat hij betwist dat de energielasten alleen voor de panden op nummers [adres 1] en [adres 2] waren. De energielasten hielden volgens [partij B] waarschijnlijk (ook) verband met het pand van [partij A] aan [adres 3] .
4.19.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis al voorshands geoordeeld dat de optiek van [partij A] aan [adres 3] alleen gebruik maakt van haar eigen cv-installatie in het pand aan [adres 3] . Het is in het vervolg daarop aan [partij B] te stellen en te onderbouwen dat dit voorshands oordeel niet juist is. Mede in dat kader zijn aan de deskundige vragen gesteld over de cv-ketel in de panden aan [adres 1] en [adres 2] . De deskundige schrijft daarover:
“Op de 1e etage van [adres 2] hangt een CV ketel welke het gehele pand (exclusief de oogmeetkamer) verwarmt. De gasmeter is aanwezig in de kelder van [adres 1] . (…) De winkelruimte wordt via deze ketel verwarmd. Op de etages zijn geen radiatoren waargenomen. (…) De oogmeetkamer wordt gevoed vanuit de ketel op [adres 3] . Het leidingwerk voor de radiator in de oogmeetkamer loopt omhoog en over de vloer van 1e etage naar een gat in de muur met [adres 3] . Het leidingwerk van de CV ketel van [adres 2] loopt nog deels parallel aan deze leidingen waardoor enige verwarring kan ontstaan. 3d. Heeft de CV ketel in het pand op [adres 2] een aftakking naar de optiekonderneming op [adres 3] en/of de oogmeetkamer behorende bij die onderneming. Nee, zoals hiervoor vermeld wordt de oogmeetkamer verwarmd middels een CV ketel in het pand van [adres 3] .”
[partij B] heeft hierover opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het conceptrapport. De deskundige heeft vervolgens zijn bevindingen in reactie daarop in genuanceerde bewoordingen herhaald. Uit de hiervoor geciteerde passage blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de panden nummer [adres 1] en [adres 2] vanuit een eigen cv-ketel worden verwarmd en dat de oogmeetkamer via een vertakking door de cv-ketel in nummer [adres 3] wordt verwarmd. Dit neemt de rechtbank dan ook als vaststaand aan. De betwisting van [partij B] is op dit punt onvoldoende. Daarbij weegt mee dat [partij A] haar stelling eerder al had onderbouwd met het emailbericht van [bedrijf 2] van 16 februari 2022 (productie 22 bij dagvaarding). Op basis daarvan heeft de rechtbank al voorshands geoordeeld dat [partij A] recht heeft op vergoeding van de energiekosten. Zie daartoe het voorshands oordeel in r.o. 5.15. van het tussenvonnis van 1 maart 2023 en de toelichting daarop in r.o. 2.4.5. van het tussenvonnis van 12 juli 2023. Gelet op dat voorshands oordeel had [partij B] meer moeten aanvoeren, dan alleen de stelling dat het mogelijk anders is, enkel omdat de deskundige niet in het pand op nummer [adres 3] is geweest. De rechtbank gaat daarom ook voorbij aan het verzoek van [partij B] om nader onderzoek te laten verrichten op dit punt.
4.20.
Dit betekent dat de nalatenschap een schuld heeft aan [partij A] met betrekking tot de ten behoeve van de panden [adres 1] en [adres 2] voorgeschoten energiekosten. [partij A] heeft de voorgeschoten bedragen tot en met december 2023 begroot op € 9.642,86. Omdat [partij A] dit bedrag heeft onderbouwd en [partij B] daar vervolgens geen specifiek verweer tegen heeft gevoerd, neemt de rechtbank dit bedrag als vaststaand aan. [partij B] heeft eerder in de procedure nog betoogd dat niet alle bedragen voor vergoeding in aanmerking komen, omdat niet over alle uitgaven specifiek overleg is gevoerd met [partij B] . De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, nu uit de stellingen van [partij A] voldoende blijkt dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt voor de (bestanddelen in de) nalatenschap en het gaat om gebruikelijke kosten. Ook dit is een doorlopende post, zolang [partij A] ten behoeve van de panden bedragen aan de energiemaatschappij moet betalen. [partij A] heeft recht op vergoeding van de door haar ten behoeve van panden [adres 1] en [adres 2] betaalde energiekosten tot aan het moment van verdeling. Vanwege de akte van [partij A] van 17 januari 2024 met producties, zal de rechtbank dit bedrag tot en met december 2023 vaststellen op € 9.642,86. Voor de periode daarna wordt een ‘P.M.-post’ opgenomen.
Schuld aan [partij B] in verband met voor de nalatenschap voorgeschoten bedragen
4.21.
[partij B] stelt dat hij een bedrag van € 3.331,37 heeft voorgeschoten ten behoeve van betalingen voor de nalatenschap. [partij A] heeft dit bedrag vervolgens in de akte van 26 juli 2023 erkend, zodat de rechtbank dit bedrag ook als vaststaand aanneemt.
Vordering accountant
4.22.
[partij A] heeft in haar overzicht van de nalatenschap ook een ‘P.M.-post’ opgenomen voor de kosten van [bedrijf 3] . Tijdens de mondelinge behandeling is namens [partij A] toegelicht dat er nog een factuur van [bedrijf 3] zal volgen in verband met door [bedrijf 3] verrichte werkzaamheden zoals ten aanzien van de aangifte erfbelasting. Tussen partijen is echter in geschil of en in hoeverre [bedrijf 3] in gezamenlijk belang van de erfgenamen is opgetreden. Tegen die achtergrond heeft [partij A] onvoldoende gesteld om ten laste van de nalatenschap een post op te nemen in verband met kosten van de accountant. Deze kosten staan ook niet in artikel 4:7 BW genoemd als schulden van de nalatenschap en [partij A] heeft deze post– uitgaande van de discussie tussen partijen – onvoldoende onderbouwd.
Omvang van de nalatenschap – conclusie
4.23.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de omvang van de nalatenschap als volgt vaststellen:
Activa
Passiva
[adres 1] (r.o. 4.7)
€ 267.000,00
schuld aan [partij B] (r.o. 4.15)
€ 15.882,31
[adres 2] (r.o. 4.8)
€ 183.000,00
rente over schuld aan [partij B] tot 4 september 2024 (r.o. 4.16)
€ 3.742,26
vordering op [partij A] vanwege gebruik oogmeetkamer tot 6 september 2024 (r.o. 4.11)
€ 13.500,00
doorlopende rente over schuld aan [partij B] van 5 september 2024 tot aan moment van betalen van de hoofdsom van € 15.882,31 (r.o. 4.16)
P.M.
vordering op [partij A] vanwege doorlopend gebruik oogmeetkamer vanaf 7 september 2024 tot aan datum verdeling (r.o. 4.11)
P.M.
schuld aan [partij A] in verband met energielasten tot en met december 2023 (r.o. 4.20)
€ 9.642,86
vordering op [partij B] vanwege de lening (r.o. 4.12)
€ 59.476,00
doorlopende schuld aan [partij A] vanwege door haar betaalde energielasten vanaf januari 2024 tot aan moment verdelen (r.o. 4.20)
P.M.
vordering op [partij B] vanwege
rente op lening tot 4 september 2024 (r.o. 4.13)
€ 18.085,26
schuld aan [partij B] (r.o. 4.21)
€ 3.331,37
vordering op [partij B] vanwege doorlopende rente op lening vanaf 5 september 2024 tot aan datum aflossing/verdeling (r.o. 4.13)
P.M.
saldo ervenrekening (r.o. 4.2)
€ 454.038,38
Totaal
€ 995.099,64
Totaal
€ 32.598,80
4.24.
[partij A] en [partij B] hebben recht op vergoeding van hun vorderingen op de nalatenschap zoals weergegeven onder de passiva hierboven. Deze bedragen kunnen worden voldaan van het saldo van de ervenrekening, waarna een saldo op de ervenrekening zal resteren van € 421.439,58 (€ 454.038,38 – € 32.598,80).
4.25.
Het saldo van de nalatenschap bedraagt op de datum van dit vonnis € 962.500,84 (€ 995.099,64 minus € 32.598,80) te vermeerderen/verminderen met de doorlopende rente- en kostenposten (weergegeven als ‘P.M.-posten). [partij A] en [partij B] zijn beiden voor de helft erfgenaam. Dat betekent dat hun erfdeel is € 481.250,42 te vermeerderen/verminderen met de doorlopende rente- en kostenposten.
Verdeling nalatenschap
4.26.
[partij A] heeft gevorderd dat de rechtbank de verdeling vaststelt en [partij B] heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank alleen de wijze van verdeling gelast. Gelet op artikel 3:185 lid 1 BW zijn in beginsel beide routes mogelijk nu partijen zelf geen overeenstemming bereiken over de verdeling. Voordat in deze zaak tot verdeling van de panden kan worden overgegaan, moeten de panden echter nog juridisch en feitelijk worden gesplitst. Daarom zal de rechtbank de verdeling niet in dit vonnis vaststellen. Wel kan gelet op het voorgaande inhoudelijk een beslissing worden genomen over de wijze van verdeling. De rechtbank zal dan ook de wijze van verdeling gelasten.
4.27.
Tussen partijen is niet in geschil dat de panden aan [adres 1] en [adres 2] verticaal kunnen worden gesplitst. Bovendien zijn partijen het erover eens dat [adres 1] kadastraal bekend gemeente [gemeente] E 9080 aan [partij B] moet worden toebedeeld. Ook zijn partijen het erover eens dat het pand aan de [adres 2] , kadastraal bekend bij de gemeente [gemeente] E 9081 moet worden toebedeeld aan [partij A] . De rechtbank zal deze wijze van verdeling gelasten, waarbij het pand aan [adres 1] dus aan [partij B] moet worden toebedeeld uitgaande van een waarde van € 267.000,00 en het pand aan [adres 2] aan [partij A] moet worden toebedeeld uitgaande van een waarde van € 183.000,00. Partijen dienen hun medewerking te verlenen aan het verlijden van de daarvoor benodigde splitsing en notariële (leverings)akte tot tenaamstelling van de panden. De kosten in verband met deze toedeling komen zoals te doen gebruikelijk voor gelijke delen voor rekening van ieder van de erfgenamen.
4.28.
[partij A] heeft recht op de helft van het saldo van de nalatenschap. Dat komt neer op een erfdeel van € 481.250,42 te vermeerderen/verminderen met de doorlopende rente- en kostenposten (in r.o. 4.23 weergegeven als ‘P.M.-posten’). Zij krijgt het pand aan de [adres 2] toebedeeld ter waarde van € 183.000,00. Deze toedeling vindt plaats onder verrekening van de waarde van € 183.000,00 zodat deze waarde moet worden afgetrokken van haar erfdeel. De schuld die [partij A] aan de nalatenschap heeft, in verband met het gebruik van de oogmeetkamer moet worden toegerekend op haar erfdeel (€ 13.500,00) in de zin van artikel 3:184 lid 1 BW. Uitgaande van de stand van de nalatenschap op de vonnisdatum, betekent dit dat [partij A] recht heeft op een bedrag van € 284.750,42 (€ 481.250,42 minus € 183.000,00 en € 13.500,00). Dit bedrag – nog te vermeerderen/verminderen met de PM-posten – kan worden voldaan uit het resterende saldo van de ervenrekening zoals weergegeven in r.o. 4.24 hiervoor.
4.29.
[partij B] heeft eveneens recht op de helft van het saldo van de nalatenschap. Dat is dus net als bij [partij A] een erfdeel van € 481.250,42 te vermeerderen/verminderen met de doorlopende rente- en kostenposten (in r.o. 4.23 weergegeven als ‘P.M.-posten’). Hij krijgt het pand aan de [adres 1] toebedeeld ter waarde van € 267.000,00. Deze toedeling vindt ook plaats onder verrekening van de waarde van € 267.000,00 zodat deze waarde moet worden afgetrokken van zijn erfdeel. Op het resterende bedrag van zijn erfdeel moeten de schulden van [partij B] aan de nalatenschap worden toegerekend. Dat betreft de schuld van zijn lening van € 59.476,00 en de berekende wettelijke rente daarover van € 18.085,26, in totaal op de vonnisdatum een schuld van € 77.561,26. Uitgaande van de stand van de nalatenschap op de vonnisdatum, betekent dit dat [partij B] recht heeft op een bedrag van € 136.689,16 (€ 481.250,42 minus € 267.000,00 en € 77.561,26). Dit bedrag – nog te vermeerderen/verminderen met de PM-posten – kan worden voldaan uit het resterende saldo van de ervenrekening zoals weergegeven in r.o. 4.24 hiervoor.
4.30.
Nu de wijze van verdeling op de hiervoor genoemde manier is gelast, zijn de overige vorderingen van partijen ten aanzien van bestanddelen van de nalatenschap niet meer relevant. Die vorderingen zullen vanwege een gebrek aan belang worden afgewezen.
4.31.
[partij A] heeft gevorderd dat dit vonnis in de plaats zal treden van een notariële akte. Gelet op het feit dat de panden nog eerst moeten worden gesplitst en beide partijen willen dat de panden worden verdeeld zoals in dit vonnis is opgenomen, ziet de rechtbank daarin onvoldoende grond daarvoor.
Kosten deskundige
4.32.
De kosten van de deskundige zijn al door beide partijen bij helfte voorgeschoten. Die verdeling handhaaft de rechtbank gelet op de aard van het geschil.
Proceskosten
4.33.
Gelet op de familierechtelijke verhouding tussen partijen zullen de proceskosten in deze procedure worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat de 2 personenauto’s, te weten de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 1] en de Mini met kenteken [kenteken 2] niet tot de nalatenschap behoren van vader;
in conventie en in reconventie
5.2.
gelast de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater zoals weergegeven
in r.o. 4.27 tot en met r.o. 4.31 van dit vonnis;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.