ECLI:NL:RBOVE:2024:4672

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
11029151 \ CV EXPL 24-798
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een openstaande schuld door ING Bank N.V. aan gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ING Bank N.V. en een gedaagde partij. De eiser, ING Bank N.V., vorderde betaling van een openstaande schuld van € 25.000, die voortkwam uit een aflossingsvrij werkkapitaalkrediet dat op 12 december 2013 was verstrekt aan de gedaagde. De gedaagde had in 2019 aangegeven niet meer aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, waarna ING het dossier overdroeg aan Vesting Finance en de zakelijke rekening van de gedaagde blokkeerde. ING beëindigde de kredietverlening en eiste het uitstaande saldo op, maar de gedaagde stelde dat hij in financiële problemen was gekomen door de blokkade van zijn rekeningen en dat ING haar zorgplicht had geschonden.

De kantonrechter oordeelde dat ING zorgvuldig had gehandeld en dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij in financiële problemen was gekomen door de acties van ING. De rechter concludeerde dat de vordering van ING tot betaling van € 25.000 moest worden toegewezen, evenals de gevorderde rente en proceskosten. De gedaagde werd veroordeeld om het bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van ING, die in totaal € 2.770,84 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11029151 \ CV EXPL 24-798
Vonnis van 3 september 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ING,
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding, de conclusie van antwoord, de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald en de mondelinge behandeling van 22 juli 2024. Op de mondelinge behandeling is [naam] namens ING verschenen en is [gedaagde] verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 12 december 2013 afgesproken dat ING aan [gedaagde] een aflossingsvrij werkkapitaalkrediet zou verstrekken met een kredietlimiet van € 90.000.
2.2.
Het werkkapitaalkrediet was geregistreerd op de rekening-courant van [gedaagde] bij ING. Daarnaast had [gedaagde] bij ING een zakelijke rekening.
2.3.
Op 13 februari 2019 is er tussen ING en [gedaagde] een gesprek geweest waarin [gedaagde] aangaf dat hij niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen.
2.4.
Op 7 maart 2019 heeft ING [gedaagde] laten weten dat het dossier werd overgedragen aan Vesting Finance, omdat er ernstige twijfels waren of [gedaagde] zijn schuld zou kunnen aflossen. De zakelijke rekening van [gedaagde] is die dag geblokkeerd voor uitgaand betalingsverkeer.
2.5.
Op 15 mei 2019 heeft ING de kredietverlening aan [gedaagde] beëindigd en het krediet in rekening courant ingetrokken. Zij heeft het nog uitstaande saldo bij [gedaagde] opgeëist. Dezelfde dag heeft ING in een aparte brief aan [gedaagde] bevestigd dat een voorlopige betalingsregeling tussen partijen is afgesproken.
2.6.
ING heeft op 18 september 2019 aan [gedaagde] laten weten dat de voorlopige betalingsrekening is komen te vervallen, omdat door haar geen aflossingen zijn ontvangen. [gedaagde] is gevraagd voor 2 oktober 2019 een nieuw schriftelijk betalingsvoorstel te sturen indien hij de schuld niet zou kunnen voldoen.
2.7.
Op 17 juni 2020 heeft ING [gedaagde] gevraagd om een betalingsvoorstel.
2.8.
Op 30 juli 2021 en 24 juni 2023 heeft ING [gedaagde] gesommeerd het openstaande bedrag te betalen.
2.9.
De opeisbare schuld van [gedaagde] aan ING bedraagt in ieder geval € 25.000

3.Het geschil

3.1.
ING vordert, samengevat, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.000 met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tot afwijzing van de vordering van ING. Hij stelt zich op het standpunt dat het onnodig was voor ING om Vesting Finance in te schakelen. Hij zou immers een betalingsregeling met ING treffen. De blokkade van zijn rekeningen heeft hem hard getroffen waardoor hij in financiële problemen is gekomen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

Waarover zal de kantonrechter een beslissing nemen?
4.1.
Tussen partijen is niet in discussie dat ING op [gedaagde] een opeisbare vordering heeft van in ieder geval € 25.000.
4.2.
De kantonrechter begrijpt uit de stelling van [gedaagde] dat hij zich erop beroept dat ING met het blokkeren van de zakelijke rekening en het opzeggen van de kredietovereenkomst haar zorgplicht heeft geschonden. Vanwege die zorgplichtschending zou het niet redelijk en billijk zijn om de schuld van [gedaagde] op te eisen, zo begrijpt de kantonrechter de stelling van [gedaagde].
4.3.
De discussie tussen partijen ziet daarom in de kern op de vraag of ING zorgvuldig heeft gehandeld.
De handelswijze van ING is niet onzorgvuldig
4.4.
Hoe ver de zorgplicht van een bank gaat, hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij het opzeggen en afwikkelen van een kredietovereenkomst moet worden gekeken naar de vraag of dit niet een te vergaande stap is geweest en of het ook anders opgelost had kunnen worden (de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit). Er wordt daarbij niet alleen gekeken naar de belangen van [gedaagde], maar ook naar de belangen van ING. De kantonrechter toetst de beslissing van ING tot het blokkeren van de zakelijke rekening en het opzeggen van de kredietovereenkomst in principe terughoudend.
4.5.
Het is aan [gedaagde] om zijn stelling dat ING onzorgvuldig heeft gehandeld te onderbouwen en zo nodig te bewijzen.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan [gedaagde] gevraagd wat ING op dit punt anders had moeten doen. Daar is door [gedaagde] geen duidelijk antwoord op gegeven. Ook heeft [gedaagde] niet concreet gemaakt welke financiële problemen hij precies heeft gehad als gevolg van de rekeningblokkade (voor uitgaande betalingen) en het opzeggen van de kredietovereenkomst. Daarom kan op basis van de enkele stelling van [gedaagde] dat hij, samengevat, in de financiële problemen is gekomen als gevolg van de rekeningblokkade en het opzeggen van de kredietovereenkomst niet worden aangenomen dat ING haar zorgplicht heeft geschonden.
4.7.
Ook uit de handelwijze van ING, zoals die uit het dossier blijkt, kan niet worden opgemaakt dat zij haar zorgplicht zou hebben geschonden. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden – en dat staat ook verder niet ter discussie tussen partijen – dat [gedaagde] niet recentelijk met ING in overleg was over het afbetalen van zijn openstaande schuld, maar al in 2017 in gesprek was met ING over een betalingsregeling. Zij hebben toen afgesproken dat [gedaagde] maandelijks een bedrag zou gaan aflossen. Die regeling is niet (geheel) door [gedaagde] nagekomen. Toen op 13 februari 2019 bleek dat [gedaagde] niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen, heeft ING de zaak voor onderzoek overgedragen aan Vesting Finance, waarna de zakelijke rekening op 7 maart 2019 is geblokkeerd. Hierna heeft ING [gedaagde] gedurende lange tijd de mogelijkheid gegeven om tot een betalingsregeling te komen (getuige de brieven aangehaald in de punten 2.6 tot en met 2.8). Uit deze gang van zaken volgt ook niet dat ING onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
4.8.
De conclusie is dat de vordering van ING van € 25.000 zal worden toegewezen.
De gevorderde rente en kosten worden toegewezen
4.9.
De gevorderde rente over de hoofdsom wordt toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. Dat is vanaf 4 april 2024.
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING Bank N.V. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,84
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.770,84

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ING Bank N.V. te betalen een bedrag van € 25.000, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 4 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.770,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. de Boef en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.