3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte de broer is van de moeder van [slachtoffer] en dat hij in de tenlastegelegde periode in de woning van het gezin van [slachtoffer] verbleef. Op vrijdag 21 augustus 2015 was verdachte samen met [slachtoffer] op de zolderverdieping van de woning. [zusje van slachtoffer] , het zusje van [slachtoffer] , is op enig moment binnengekomen en heeft gezien dat verdachte op het bed, bovenop [slachtoffer] lag en dat hij haar probeerde te kussen.
[slachtoffer] heeft later verklaard dat verdachte op enig moment zijn penis in haar mond heeft gestopt. Zij heeft zelf niet verklaard dat verdachte met zijn tong tussen haar schaamlippen is geweest. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting erkend dat hij aan [slachtoffer] heeft gezeten, maar hij heeft ontkend dat hij zijn penis in haar mond heeft gestopt. Op 22 augustus 2015 heeft verdachte verklaard dat hij met zijn tong tussen haar schaamlippen is geweest, maar op 28 maart 2023 heeft hij verklaard dat hij zich dit niet kan herinneren.
De rechtbank overweegt dat bij zedenzaken zich vaak de situatie voordoet dat het gaat om gebeurtenissen waarbij slechts twee personen aanwezig waren: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Ook in deze zaak is dat het geval. Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Getuige [getuige] heeft kort nadat de moeder van [slachtoffer] had ontdekt wat er was gebeurd met verdachte gebeld en hem gevraagd wat hij had gedaan. [getuige] is op
6 februari 2023 gehoord door de politie en weet dan niet meer zeker of verdachte destijds tegen hem heeft gezegd dat hij orale seks had gehad met [slachtoffer] .
De moeder van [slachtoffer] heeft in haar aangifte niet specifiek verklaard over dat verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer] zou hebben gestopt of dat hij met zijn tong tussen haar schaamlippen is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat, nu [slachtoffer] zelf niet heeft verklaard dat verdachte met zijn tong tussen haar schaamlippen is geweest, en dit ook niet uit andere bewijsmiddelen dan de verklaring van verdachte zelf blijkt, voor dat onderdeel onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. De rechtbank is verder, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte op enig moment zijn penis in haar mond heeft gestopt, onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is – overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 20 augustus 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [moeder van slachtoffer] van 3 januari 2023, pagina 24;
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 16 februari 2023, pagina’s 37 tot en met 42.