ECLI:NL:RBOVE:2024:4668

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
08.288084.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 26 februari 2022 te Bruchterveld, waarbij een andere verkeersdeelnemer, [slachtoffer 4], om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een Audi, reed met een snelheid tussen de 97 en 130 km/uur op een weg waar de maximumsnelheid 60 km/uur was. Het ongeval vond plaats onder mistige omstandigheden, wat het zicht beperkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos en onvoorzichtig heeft gereden, wat heeft geleid tot de fatale aanrijding. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar geëist, maar de rechtbank heeft de taakstraf verlaagd tot 100 uren en de ontzegging voorwaardelijk opgelegd voor een jaar, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de rechtsgang. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval, en dat zijn gedrag aanmerkelijke schuld opleverde in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.288084.22 (P)
Datum vonnis: 3 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A. Lubbers, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door mr. I. Assink, namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorgedragen slachtofferverklaring en de door [slachtoffer 3] zelf voorgedragen slachtofferverklaring.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een personenauto schuldig is aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor
[slachtoffer 4] is overleden, dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt dan wel onvoldoende zijn snelheid heeft geregeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2022 te Bruchterveld in de gemeente Hardenberg, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk
Audi), komende uit de richting van de Meester van Engbrinkstraat, gaande in de
richting van de Kuilenweg, daarmede rijdende over de weg de Broekdijk en
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie en/of
terwijl dit een smalle weg was met een rijbaan van (ongeveer) 4 meter breed en/of
terwijl het wegdek vochtig was en/of
terwijl het mistig was,
heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met
een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse
geboden was, namelijk met een snelheid gelegen tussen de 97 km/uur en 130
km/uur en/of
terwijl een ander voertuig (personenauto, merk Citroën) doende was vanuit een
uitrit die weg op te rijden,
niet of onvoldoende heeft opgelet op het overige verkeer en/of het overstekende
verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
in strijd met artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
(heeft geremd en vervolgens) met een snelheid van ongeveer (ten minste) 99
km/uur, althans met een snelheid gelegen tussen de 89 km/uur en 118 km/uur, is
gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat andere voertuig
(personenauto, merk Citroën),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 4]
[slachtoffer 4]) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2022 te Bruchterveld in de gemeente Hardenberg, als
bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Audi), komende uit de richting
van de Meester van Engbrinkstraat, gaande in de richting van de Kuilenweg,
daarmede heeft gereden over de weg de Broekdijk en
heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met
een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse
geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer tussen de 97 km/uur en 130 km/uur en/of
in strijd met artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde
voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van ander voertuig
(personenauto, merk Citroën) en/of is hij met ongeveer (ten minste) 99 km/uur,
althans ongeveer (ten minste) 89 km/uur, gebotst tegen, althans in aanrijding
gekomen met dat andere voertuig (personenauto, merk Citroën),
en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2022 te Bruchterveld, gemeente Hardenberg als
bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Audi) rijdende op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Broekdijk, zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers kon hij
niet op tijd stoppen voor een ander voertuig.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval, zoals bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW), in die zin dat sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag. Het primair tenlastegelegde kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit en daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het ongeluk is ontstaan door schuld van verdachte. Er is sprake van een situatie – de Citroën die opeens vlak voor het botspunt de weg op is gereden – waar verdachte, ook indien hij niet te hard reed, niet op kon anticiperen om een ongeluk te voorkomen. Verdachte kan alleen worden verweten dat hij de maximumsnelheid heeft overschreden, zodat hoogstens het subsidiaire dan wel het meer subsidiaire bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte reed op 26 februari 2022 als bestuurder van een grijze Audi A4 op de Broekdijk in Bruchterveld in de richting van de Kuilenweg. De rijbaan had een breedte van circa 4 meter. Verdachte reed harder dan de ter plaatse maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur. Verdachte was bekend met deze weg en rijdt hier dagelijks. Het wegdek was vochtig en er was sprake van mist, waardoor er beperkt zicht was. Op het moment dat verdachte naderde, reed mevrouw [slachtoffer 4] (Verder te noemen: [slachtoffer 4]) als bestuurder van haar voertuig (een groene Citroën Saxo) vanaf de oprit van perceelnummer 8 van de Broekdijk te Bruchterveld, de rijbaan op van de Broekdijk. [slachtoffer 4] verleende bij het afrijden van de oprit geen voorrang aan verdachte die op dat moment van links kwam aanrijden. Hierdoor ontstond een aanrijding. [slachtoffer 4] is aan de verwondingen die ten gevolge van de aanrijding zijn ontstaan op de plaats van het ongeval overleden.
Na onderzoek is berekend dat verdachte over de Broekdijk kwam aanrijden met een snelheid van tenminste 97 kilometer per uur en maximaal 130 kilometer per uur en dat zijn snelheid tussen de 89 en 118 kilometer per uur was gelegen toen hij met [slachtoffer 4] in aanrijding kwam. Verdachte heeft erkend dat hij harder heeft gereden dan de maximaal toegestane snelheid, maar kan zich niet voorstellen dat hij de hiervoor genoemde snelheden heeft gereden. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de uitgevoerde berekeningen over de door verdachte gereden naderingssnelheid en de botssnelheid. Deze berekeningen zijn uitgevoerd door een deskundige van het NFI en worden uitgebreid uiteengezet en toegelicht in een rapport en in de uitkomst is een marge verwerkt. In een aanvullend proces-verbaal dat is opgesteld naar aanleiding van door de verdediging opgeworpen vragen, zijn door de Forensische Opsporing Verkeer de bevindingen bovendien nog nader toegelicht. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte kwam aanrijden met een snelheid gelegen tussen de 97 en 130 kilometer per uur en dat zijn snelheid tussen de 89 en 118 kilometer per uur lag, toen hij met [slachtoffer 4] in aanrijding kwam.
Ten aanzien van de vraag of het rijgedrag van verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW oplevert overweegt de rechtbank als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet vastgesteld kunnen worden dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten, dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, de dood van een persoon tot gevolg. Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als “roekeloos, in ieder geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam”.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of
één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van
artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van
verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige
omstandigheden van het geval. Verder kan niet alleen uit de ernst van de gevolgen van
verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer
worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
De rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden zoals die hiervoor zijn weergegeven van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gehandeld. Verdachte overschreed fors de maximum toegestane snelheid, terwijl het mistig was, waardoor zijn zicht werd beperkt. Verdachte was ter plaatse bekend en wist dus dat hij op een smalle weg reed, met aan beide kanten in- en uitritten. Verdachte had, gelet op deze omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank extra oplettend moeten zijn en zijn snelheid moeten aanpassen en matigen. Dit heeft verdachte niet gedaan. Het verkeersongeval is daarom aan zijn schuld, als bedoeld in artikel 6 WVW, te wijten.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 26 februari 2022 te Bruchterveld in de gemeente Hardenberg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Audi), komende uit de richting van de Meester van Engbrinkstraat, gaande in de richting van de Kuilenweg, daarmede rijdende over de weg de Broekdijk en aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie en
terwijl dit een smalle weg was met een rijbaan van (ongeveer) 4 meter breed en
terwijl het wegdek vochtig was en
terwijl het mistig was,
heeft gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, namelijk met een snelheid gelegen tussen de 97 km/uur en 130 km/uur en terwijl een ander voertuig (personenauto, merk Citroën) doende was vanuit een uitrit die weg op te rijden, niet of onvoldoende heeft opgelet op het overstekende verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en in strijd met artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en (heeft geremd en vervolgens) met een snelheid gelegen tussen de 89 km/uur en 118 km/uur, is gebotst tegen dat andere voertuig (personenauto, merk Citroën), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander genaamd [slachtoffer 4] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 6 en 175 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, met de omstandigheid dat verdachte heeft geprobeerd contact te zoeken met de nabestaanden en met de grote impact die deze gebeurtenis op het leven van verdachte en zijn gezin heeft. De raadsvrouw heeft gesteld geen belang te zien in het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf en verzocht de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk op te leggen, omdat verdachte kostwinner is en hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte reed, terwijl het mistig was, met zijn personenauto op de Broekdijk, een voor hem bekende weg waar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur geldt. Verdachte reed op enig moment minimaal 97 kilometer per uur, toen [slachtoffer 4] vanaf een oprit de weg opstuurde en daarbij aan verdachte geen voorrang verleende. Verdachte kon niet meer op tijd remmen en door de hierop volgende aanrijding heeft [slachtoffer 4] dusdanig ernstige verwondingen opgelopen dat zij daaraan ter plekke is overleden.
Van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij of zij op de hoogte is van de gevaren in het verkeer, hierop anticipeert en het eigen verkeersgedrag daarop aanpast. Verdachte is hierin ernstig tekort geschoten, terwijl hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse.
Het overlijden van [slachtoffer 4] heeft onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan haar nabestaanden. Zij laat een partner, drie jonge kinderen en andere familieleden achter. Het gemis is voor hen, zoals ook uit de ter zitting voorgedragen verklaringen blijkt, enorm. Hoewel verdachte dat niet heeft gewild, is de aanrijding aan zijn schuld te wijten. De rechtbank zal aan verdachte daarom een straf opleggen, al realiseert zij zich dat geen enkele straf het verdriet en het leed van de nabestaanden kan wegnemen. Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. De LOVS oriëntatiepunten geven als uitgangspunt – bij sprake van aanmerkelijke schuld en geen alcoholgebruik – een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging voor de duur van een jaar.
In deze zaak zijn er naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden die aanleiding geven om ten gunste van verdachte van de oriëntatiepunten af te wijken.
Verdachte heeft geprobeerd om met de nabestaanden in contact te komen om hen persoonlijk zijn medeleven en excuses aan te bieden. Dat dit niet is gelukt, is niet aan verdachte te wijten. Ook ter terechtzitting heeft verdachte zich schuldbewust getoond. Verdachte heeft zich gewend tot de nabestaande die aanwezig was in de rechtszaal en zijn spijt betuigd. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat het hem iedere dag bezighoudt dat ten gevolge van zijn rijgedrag een persoon is komen te overlijden. Hij zal met dat besef moeten leven. De aanrijding heeft dan ook een impact gehad op zijn kinderen, die in de Audi zaten. Ook is er grote invloed op zijn (verkeers)gedrag, zijn leven en zijn gezin aan de orde. Daarnaast is verdachte kostwinner en is hij voor zijn werk afhankelijk van zijn rijbewijs.
De rechtbank acht ook van belang dat verdachte, blijkens zijn strafblad van 9 juli 2024, nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voor wat betreft het recht op berechting binnen een redelijke termijn overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat het ten laste gelegde op 26 februari 2022 heeft plaatsgevonden en dat verdachte op 17 mei 2022 in verband met de ten laste gelegde feiten is verhoord. De datum van het verhoor geldt als startpunt van de redelijke termijn. Het vonnis wordt gewezen op
3 september 2024, ongeveer twee jaren en drieënhalve maand na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus overschreden met ongeveer drieënhalve maand, terwijl geen sprake is van omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal de overschrijding daarom verdisconteren in de hoogte van de op te leggen taakstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in beginsel passend en geboden is een taakstraf van 110 uren aan verdachte op te leggen. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de duur van de op te leggen taakstraf beperken tot 100 uren. De rechtbank zal verdachte daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar opleggen, maar zij zal deze gelet op de persoonlijke situatie van verdachte zoals hiervoor beschreven, geheel voorwaardelijk opleggen. De rechtbank bepaalt de proeftijd op een jaar.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en 179 WVW.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. J.G.M. Fluttert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022496739. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 augustus 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 26 februari 2022 reed ik als bestuurder in mijn Audi over de Broekdijk in Bruchterveld. Ik rijd daar elke dag. We reden in de richting van de Kuilenweg, want we waren onderweg naar de Covid teststraat. In een flits gebeurde het en er was geen houden meer aan. Ik botste tegen de Citroën met daarin mevrouw [slachtoffer 4]. Ik ben mij er wel bewust van dat ik te hard reed, maar ik ben van mening dat het niet die snelheid was die uit het onderzoek is gekomen. Ik weet dat het mistig was.
2.
Het proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer (VerkeersOngevallenAnalyse) van
6 oktober 2022, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], pagina’s 59, 60, en 62 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten:
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten was aan een technische bijzonderheid, doch moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig 1.2.1 (Citroen) en van voertuig 1.2.2 (Audi). De bestuurder van voertuig 1.2.1 (Citroen) reed vanaf de uitrit van perceel Broekdijk 8 de Broekdijk op en liet tijdens deze bijzondere manoeuvre de van links naderende bestuurder van voertuig 1.2.2 (Audi) niet voor gaan. Tijdens deze manoeuvre werd haar zicht beperkt door erfbeplanting en een houten toegangshek. Ook werd haar zicht mogelijk beperkt door de mist en de zon die haar in het gezicht scheen. De bestuurder van voertuig 1.2.2 (Audi) reed over de Broekdijk komende uit de richting Bruchterveld. Op dat moment was het zicht vanwege mist beperkt. Verder werd het zicht beperkt door erfbeplanting en een houten toegangshek. De rijbaan had een breedte van circa 4 meter. Het wegdek was vochtig. De bestuurder van de personenauto Audi reed een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 60 km/h. Bij de botsing is een hoogste snelheid van 103 km/u geregistreerd. Berekening op basis van de uitgangspunten als genoemd in dit rapport, maar losstaand van de registratie, resulteert in een botssnelheid tussen 89 en 118 km/u (99%-kansniveau) en een snelheid bij aanvang van de remsporen tussen 97 en 130 km/u.
3.
Het NFI rapport betreffende “Onderzoek naar aanleiding van een verkeersongeval in Broekdijk, Burchterveld op 26 februari 2022” van 11 juli 2022, van rapporteur [verbalisant 4], pagina 124, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die rapporteur:
Bij de botsing is een hoogste snelheid van 103 km/u geregistreerd. Er zijn verschillende aanwijzingen, waaronder een goede overeenkomst met de uitkomst van de berekening, die de betrouwbaarheid van de registratie onderschrijven.
Berekening op basis van de uitganspunten als genoemd in dit rapport, maar losstaand van de registratie, resulteert in een botssnelheid tussen 89 en 118 km/u (99%-kansniveau) en een snelheid bij aanvang van de remsporen tussen 97 en 130 km/u.
4.
Een schriftelijk bescheid, te weten het schouwverslag opgemaakt door drs. T. Gelderman, forensisch arts, van 26 februari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Een 35-jarige vrouw is vanochtend slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Haar auto is in de linker flank geraakt en in de sloot terechtgekomen. Bij de schouw valt de soepelheid van het hoofd naar rechts op en de vele ribbreuken links en rechts. Eventuele nekbreuken hoeven niet voelbaar te zijn.
Conclusie: Niet-natuurlijk overlijden na een verkeersongeval. Doodsoorzaak vermoedelijk nekletsel en/of inwendig borstletsel.

Voetnoten

1.HR 1 juni 2004, NJ 2005, LJN AO 5822.