In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel over de weigering van handhavend optreden tegen een mestvergistingsinstallatie. De eiser had in 2021 een handhavingsverzoek ingediend, omdat hij stelde dat de installatie geur- en geluidsnormen overtrad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, na een controle door de Omgevingsdienst IJsselland, concludeerde dat de geurvoorschriften werden overtreden, maar dat er zicht op legalisatie was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet handhavend hoefde op te treden, omdat er een ontwerpbesluit tot verlening van een omgevingsvergunning was, waarmee de overtredingen gelegaliseerd zouden worden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat deze niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van overtredingen die handhaving vereisten. De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende onderzoek had gedaan en dat de hoogte van de opgelegde dwangsommen passend was. De uitspraak bevestigt dat handhaving niet altijd noodzakelijk is als er zicht op legalisatie is.