ECLI:NL:RBOVE:2024:4651

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
ak_23_1772
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor besturen motorrijtuig; beroep ongegrond met toekenning schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft eiser, wiens rijbewijs in 2017 ongeldig was verklaard, een aanvraag ingediend voor een Verklaring van geschiktheid om zijn rijbewijs terug te krijgen. De aanvraag werd door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) afgewezen, omdat eiser niet volledig had meegewerkt aan de beoordeling van zijn rijgeschiktheid. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde en het CBR opdroeg een nieuw besluit te nemen. Het CBR verklaarde het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond, wat leidde tot een nieuw beroep van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan de benodigde medische keuringen, wat de beoordeling van zijn rijgeschiktheid bemoeilijkte. Eiser betwistte de rapportages van de keurend artsen en stelde dat hij wel degelijk had meegewerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de keurend psychiater en arts de geschiktheid van eiser op basis van de beschikbare informatie hadden beoordeeld en dat het CBR terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 500,- aan eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bevestigde de schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/1772

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.C.H. Pronk,
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,

gemachtigde: S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom.

Procesverloop

Eisers rijbewijs is in 2017 ongeldig verklaard. Op 29 juli 2021 heeft eiser bij verweerder een aanvraag voor een Verklaring van geschiktheid ingediend om zijn rijbewijs terug te kunnen krijgen.
Bij besluit van 22 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eisers rijbewijs ongeldig blijft, omdat hij niet volledig heeft meegewerkt aan de beoordeling van zijn rijgeschiktheid. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 30 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Tegen dat besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 13 juli 2023, zaaknummer ZWO 22/1003, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 mei 2022 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 22 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard en het primaire besluit – met een aanvulling van de motivering – in stand gelaten.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2024. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1.1
Verweerder heeft eisers rijbewijs bij besluit van 13 maart 2017 ongeldig verklaard, omdat hij niet had meegewerkt aan een hem opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer.
1.2
Op 29 juli 2021 heeft eiser bij verweerder een aanvraag voor een Verklaring van geschiktheid ingediend om zijn rijbewijs terug te kunnen krijgen.
1.3
Aangezien eiser bij zijn aanvraag heeft vermeld dat hij een ziekte van hart of bloedvaten heeft en er sprake is van alcoholmisbruik in de voorgeschiedenis, heeft verweerder eiser op 10 augustus 2021 voor keuring verwezen naar een arts hart- en vaatziekten en een psychiater.
1.4
Omdat verweerder begin oktober 2021 nog geen rapport van de keurend artsen had ontvangen, heeft hij eiser bij brief van 5 oktober 2021 gevraagd de benodigde informatie alsnog voor 16 november 2021 op te sturen. Dat is echter niet gebeurd.
1.5
Bij brief van 1 maart 2022 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de afspraken bij de arts hart- en vaatzieken en de psychiater niet meer door hoeven te gaan en dat hij binnenkort meer informatie ontvangt over de vervolgprocedure.
1.6
Op 14 maart 2022 heeft verweerder alsnog een rapport ontvangen van psychiater drs. [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ), werkzaam bij Rijbewijsbelang te Zwolle. Zij heeft eiser op 20 december 2021 onderzocht. In haar rapport is vermeld dat eiser niet coöperatief was en dat het onderzoek voortijdig is afgebroken. [naam 2] heeft aanvullende gegevens van eisers huisarts ontvangen, waaruit blijkt dat eiser sinds 2013 bekend is met depressieve klachten. De gevraagde specifieke informatie van eisers behandelaar van de GGZ werd echter niet door [naam 2] ontvangen. Wel heeft eiser op 25 januari 2022 een grote hoeveelheid medische informatie aan [naam 2] toegestuurd, die volgens haar afkomstig leek te zijn uit het huisartsendossier.
1.7
Wat betreft de alcoholdiagnostiek komt [naam 2] in haar rapport tot de conclusie dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor de diagnose alcoholmisbruik. Zij adviseert daarom tot geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen van beide categorieën met een termijnbeperking van 1 jaar.
1.8
[naam 2] schrijft in haar rapport dat zij zich door onvoldoende medewerking van eiser en het ontbreken van informatie uit de behandelende sector moet onthouden van een psychiatrische diagnose en advies.
1.9
Op 17 maart 2022 heeft verweerder ook nog een rapport ontvangen van [naam 3] , apotheekhoudend huisarts te [plaats] , die eiser op 16 maart 2022 heeft onderzocht in verband met zijn hart- en vaatziekten. Hij geeft aan dat bij eiser sprake is (geweest) van een acuut coronair syndroom in de vorm van een myocardinfarct op 5 juli 2020. Volgens [naam 3] is er bij eiser geen sprake van functionele hartschade (hartfalen).
1.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij niet alle stappen heeft doorlopen in de beoordeling van de rijgeschiktheid en dat er daarom geen besluit kan worden genomen over zijn (medische) rijgeschiktheid. Eisers rijbewijs blijft daarom ongeldig. Verweerder heeft dit besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.

Beroepsgronden

2.1
Eiser is het niet eens met verweerders besluit. Hij betwist dat hij niet alle stappen heeft doorlopen. Eiser stelt dat hij naar het onderzoek is geweest, de onderzoekskosten heeft betaald, vragen heeft beantwoord, heeft meegewerkt aan een bloedonderzoek en desgevraagd aanvullende stukken heeft opgestuurd. Hij vindt daarom dat het bestreden besluit onrechtmatig is en om die reden niet in stand kan blijven.
2.2
Uit het beroepschrift blijkt dat het eiser met name gaat om de volgende aspecten:
. onzorgvuldige voorbereiding en onvoldoende motivering;
. ongeschiktheid en partijdigheid keurend arts/schending vrije artsenkeuze;
. schending vertrouwensbeginsel;
. onevenredigheid.

Overwegingen van de rechtbank

Onzorgvuldige voorbereiding/onvoldoende motivering
3.1
Eiser vindt dat verweerder hem niet, althans onvoldoende, gelegenheid heeft geboden om de benodigde medische informatie te verkrijgen en dat verweerder daartoe ook zelf geen inspanningen heeft verricht. Naar de mening van eiser heeft verweerder daarmee het beginsel van zorgvuldige voorbereiding geschonden.
3.2
Eiser stelt dat hij van zijn kant wel heeft willen meewerken aan onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en daarvoor kosten heeft betaald, maar dat de keurend arts(en) in gebreke is(zijn) gebleven om de gecontracteerde dienst te leveren. Eiser vindt dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om elders een keuring te ondergaan.
3.3
Eiser is het ook inhoudelijk niet eens met de rapportage van keurend psychiater [naam 2] . Hij stelt dat [naam 2] aannames heeft gedaan over onderwerpen die buiten haar expertise liggen, zoals de kans dat iemand in een alcoholcontrole terechtkomt (“pakkans”) en de hoeveelheid alcohol die in sociaal verband gedronken wordt (sociaal alcoholpatroon).
3.4
Eiser geeft aan dat [naam 2] in haar rapportage klaagt over het feit dat hij tijdens het onderzoek wijdlopig zou hebben geantwoord, maar volgens eiser heeft zij zelf juist veel vragen gesteld over zaken die niets te maken hebben met alcoholmisbruik.
3.5
Verder stelt eiser dat hij informatie heeft opgevraagd bij zijn behandelaar van de GGZ, maar dat hij daar geen reactie op heeft gekregen. Eiser vindt dat hem dat niet kan worden verweten, omdat hij daarbij afhankelijk is van de medewerking van derden.
3.6
De rechtbank overweegt dat zowel de arts hart- en vaatziekten [naam 3] als de psychiater [naam 2] , bij wie eiser een afspraak voor een keuring had gemaakt, eiser hebben onderzocht en hebben gerapporteerd aan verweerder. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de keurend arts en psychiater de geschiktheid van eiser hebben beoordeeld op grond van de Regeling eisen rijgeschiktheid 2000. Daarmee hebben zij gedaan wat aan hen was gevraagd. Door onvoldoende medewerking van eiser en het ontbreken van (specifieke) informatie van de behandelaar van de GGZ heeft [naam 2] zich onthouden van een psychiatrische diagnose en advies.
3.7
[naam 2] concludeert in haar rapport van 23 februari 2022 op basis van psychiatrisch onderzoek in engere zin alsmede op grond van de medische informatie die eiser heeft aangeleverd, dat er bij eiser zeer waarschijnlijk sprake is van een ernstige en complexe psychiatrische stoornis, waarbij deze zich in de context van een rijbewijskeuring onvoldoende goed laat beoordelen. Hierbij speelde volgens [naam 2] eisers non-coöperatieve houding tijdens het psychiatrisch onderzoek een belangrijke rol. Deze bestond volgens haar onder meer uit het niet geven van volledige en gerichte antwoorden en het uitweiden over zaken die niet relevant waren voor het onderzoek. De stemming van eiser tijdens het onderzoek was volgens [naam 2] al na enige minuten voornamelijk geagiteerd te noemen. Om die reden moest het onderzoek voortijdig worden beëindigd. Daarnaast heeft eiser volgens [naam 2] niet voldoende medewerking verleend aan het verzoek om informatie op te vragen bij de behandelaar van de GGZ.
3.8
De rechtbank overweegt dat uit het verslag van het gesprek tussen [naam 2] en eiser volgt dat het gesprek moeizaam verliep en dat [naam 2] geen (duidelijk) antwoord kreeg op door haar gestelde vragen. De rechtbank acht het daarom voorstelbaar dat [naam 2] het noodzakelijk achtte om nadere informatie te verkrijgen van de behandelend sector. Uit de rapportage van [naam 2] volgt dat eiser is verzocht om specifieke informatie aan te leveren van zijn behandelaren bij de GGZ. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het hierbij ging om de gestelde diagnose(s), de behandeling en eventueel medicatiegebruik. Eiser heeft in de gronden van beroep aangevoerd dat hij geprobeerd heeft informatie te verkrijgen, maar dat de GGZ niet heeft gereageerd op zijn verzoek. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. De rechtbank acht deze enkele stelling onvoldoende om er vanuit te gaan dat het voor eiser niet mogelijk was om aan het verzoek van [naam 2] te voldoen. Dit te meer nu uit het bestreden besluit volgt dat eiser in een telefoongesprek op 10 mei 2022 - waarin door een medewerker van verweerder is uitgelegd welke informatie nog ontbreekt - heeft verklaard dat hij de verzochte informatie niet zal aanleveren. Dit betekent dat eiser niet aan het verzoek heeft voldaan, terwijl niet is gebleken dat dit voor hem niet mogelijk was. Nu [naam 2] door dit gebrek aan informatie geen advies heeft kunnen geven over eisers rijgeschiktheid in het kader van psychiatrische co-morbiditeit, heeft verweerder eisers aanvraag kunnen afwijzen.
3.9
De rechtbank ziet in de kritiek die eiser heeft geleverd op de rapportage van [naam 2] geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder zijn besluit niet op deze rapportage heeft kunnen baseren. Daarbij is tevens het navolgende van belang.
Ondeskundigheid en partijdigheid keurend arts/schending vrije artsenkeuze
3.11
Eiser stelt dat verweerder mensen dwingt om zich te laten keuren door een bij het CBR aangesloten arts. Alleen artsen die volgens eiser bereid zijn om met een onwetenschappelijke standaard te werken, kunnen in aanmerking komen voor de goedkeuring door het CBR. De vergoeding die zij vragen is drie keer zo hoog als marktconforme tarieven. Daardoor ontstaat volgens eiser een prikkel om verweerder ter wille te zijn door zoveel mogelijk verklaringen af te geven dat belanghebbenden rijongeschikt zijn. De keurend artsen zijn daardoor niet onpartijdig en niet geschikt om als deskundige op te treden, aldus eiser.
3.12
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd bevat naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de deskundigheid of onafhankelijkheid van de keurend psychiater [naam 2] of om anderszins te oordelen dat verweerder haar rapportage niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn besluit dat eisers rijgeschiktheid niet kan worden beoordeeld.
3.13
De rechtbank overweegt dat verweerder gebruik maakt van vaste deskundigen, waaronder artsen verbonden aan Rijbewijsbelang, die met regelmaat rijbewijskeuringen verrichten en die op de hoogte zijn van de specifieke eisen wat de geschiktheid betreft.
3.14
Eiser heeft in beroep geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die kunnen leiden tot het oordeel dat de samenwerking tussen verweerder en Rijbewijsbelang reden is voor twijfel aan de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de psychiater die hem heeft onderzocht. De keuringsartsen van Rijbewijsbelang zijn niet bij verweerder in dienst en verweerder heeft ook anderszins geen invloed op de wijze waarop zij hun werkzaamheden uitoefenen of op de tarieven die zij voor hun diensten in rekening brengen. Overigens zijn de keuringsartsen bij de vaststelling van hun tarieven gebonden aan de maximale tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit. De stelling van eiser dat er van die tarieven een prikkel zou uitgaan voor de keurend artsen om zoveel mogelijk mensen rijongeschikt te verklaren, acht de rechtbank dan ook ongefundeerd.
3.15
Het feit dat de aanleiding voor het onderzoek naar eisers rijgeschiktheid is gelegen in het aspect alcoholmisbruik, betekent niet dat de keurend arts geen rekening mag houden met andere omstandigheden die voor de beoordeling van de medische rijgeschiktheid relevant kunnen zijn en daarover vragen mag stellen tijdens het psychiatrisch onderzoek.
3.16
Ook deze beroepsgrond van eiser faalt.
Vertrouwensbeginsel geschonden
3.17
Eiser voert aan dat verweerder hem op 1 maart 2022 brieven heeft gestuurd dat het aanleveren van gegevens niet meer nodig was en dat hij bericht zou ontvangen over het verdere verloop van de procedure. Hij stelt dat verweerder daarmee bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat een gunstige beslissing genomen zou worden op zijn verzoek om een Verklaring van geschiktheid.
3.18
De rechtbank volgt eiser hierin niet. In de brieven van 1 maart 2022 waar eiser op doelt, wordt alleen meegedeeld dat het verzoek om een afspraak te maken bij een arts (hart- en vaatziekten) respectievelijk bij een psychiater (onafhankelijk specialist/psychiater alcohol) niet meer door hoeft te gaan en dat eiser binnenkort meer informatie ontvangt over de vervolgprocedure.
3.19
Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de strekking van deze brief voor eiser wellicht niet geheel duidelijk was, worden daarin geen toezeggingen gedaan over eisers rijgeschiktheid. Ook worden er in die brieven geen andere mededelingen gedaan die bij eiser het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen hebben gewekt dat verweerder een voor hem gunstige beslissing zou nemen over zijn rijgeschiktheid en dat de gevraagde medische gegevens om die reden niet meer nodig waren.
3.2
Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
Evenredigheidsbeginsel
3.21
Eiser stelt dat de gevolgen van het besluit onevenredig voor hem zijn. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Het feit dat eiser zijn rijbewijs niet terugkrijgt omdat hij geen (volledige) medewerking heeft verleend aan het psychiatrisch onderzoek waardoor zijn rijgeschiktheid niet kan worden beoordeeld, is naar het oordeel van de rechtbank geen onevenredig gevolg. Dat onderzoek is een noodzakelijk en geschikt middel om het belang van de verkeersveiligheid te dienen. Dat eiser slecht ter been is en zijn familie niet kan bezoeken als hij niet over een rijbewijs beschikt, zoals op de zitting is gesteld, heeft hij niet met nadere gegevens onderbouwd. Eiser heeft inmiddels al sinds 2017 geen rijbewijs meer. Niet is gesteld of gebleken dat eiser in de afgelopen jaren zijn sociale contacten niet op andere wijze heeft kunnen onderhouden, bijvoorbeeld door gebruik te maken van openbaar vervoer.
3.22
Het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel wordt verworpen.

Conclusie

4.1
Nu verweerder door toedoen van eiser niet heeft kunnen beschikken over alle informatie die nodig is om zijn rijgeschiktheid te beoordelen, mocht verweerder de gevraagde Verklaring van geschiktheid weigeren. Dat heeft tot gevolg dat eisers rijbewijs ongeldig blijft.
4.2
Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit kan in stand blijven.

Griffierecht en proceskosten

5.1
Eiser heeft aangevoerd dat de kosten voor het rijgeschiktheidsonderzoek en de opleggingskosten moeten worden kwijtgescholden of vergoed als hij door de rechtbank in het gelijk wordt gesteld. Verder claimt eiser vergoeding van de proceskosten in beroep en bezwaar.
5.2
Omdat eiser niet in het gelijk wordt gesteld, heeft hij geen aanspraak op vergoeding van de door hem genoemde onderzoeks- en opleggingskosten bij wijze van schadevergoeding. Ook is er geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

5.3
Eiser heeft in beroep ook gevraagd om toekenning van immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep.
5.4
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
5.5
Ingevolge artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder, bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging, recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
5.6
Voor de bestuursrechtpraktijk is in de jurisprudentie bepaald dat de vraag of de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld en het processuele gedrag van de verzoeker gedurende de gehele procesgang. In beginsel is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd.
5.7
Wordt deze termijn overschreden, dan moet de overheid € 500,- aan immateriële schadevergoeding betalen voor ieder half jaar overschrijding (of een gedeelte daarvan).
5.8
Voor de bezwaarfase bij het bestuursorgaan wordt daarbij uitgegaan van een beslistermijn van een half jaar, voor de procedure bij de rechtbank van anderhalf jaar.
5.9
Hieruit volgt dat de hele procedure tot de uitspraak van de rechtbank in beginsel ten hoogste twee jaar mag duren.
5.1
Als een zaak na een eerdere vernietiging opnieuw aan de bestuursrechter wordt voorgelegd, of als in een zaak een tussenuitspraak is gedaan, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan, tenzij in de rechterlijke fase de redelijke behandelingsduur is overschreden.
5.11
In dit geval is de beslistermijn aangevangen op 22 mei 2022, toen eiser zijn bezwaarschrift heeft ingediend. Dit betekent dat het inhoudelijke geschil uiterlijk op 22 mei 2024 beslecht had moeten zijn door een rechterlijke uitspraak. Dat is niet gebeurd omdat de rechtbank pas vandaag, dus na 22 mei 2024, uitspraak heeft gedaan in deze procedure. De redelijke termijn is daarom met (afgerond) een half jaar overschreden.
5.12
Omdat de zaak na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechtbank is voorgelegd en de redelijke behandelingsduur in de rechterlijke fase niet was overschreden ten tijde van de eerste uitspraak op 13 juli 2023, wordt deze termijnoverschrijding geheel aan verweerder toegerekend. Verweerder moet daarom aan eiser een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding betalen.
5.13
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan
eiser tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.