In deze zaak heeft eiser, wiens rijbewijs in 2017 ongeldig was verklaard, een aanvraag ingediend voor een Verklaring van geschiktheid om zijn rijbewijs terug te krijgen. De aanvraag werd door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) afgewezen, omdat eiser niet volledig had meegewerkt aan de beoordeling van zijn rijgeschiktheid. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde en het CBR opdroeg een nieuw besluit te nemen. Het CBR verklaarde het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond, wat leidde tot een nieuw beroep van eiser.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan de benodigde medische keuringen, wat de beoordeling van zijn rijgeschiktheid bemoeilijkte. Eiser betwistte de rapportages van de keurend artsen en stelde dat hij wel degelijk had meegewerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de keurend psychiater en arts de geschiktheid van eiser op basis van de beschikbare informatie hadden beoordeeld en dat het CBR terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 500,- aan eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bevestigde de schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn.