ECLI:NL:RBOVE:2024:4617

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
C/08/304389 / HA ZA 23-401
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en fiscale gevolgen van alimentatieverrekening

In deze zaak gaat het om de echtscheiding van partij A en partij B1, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Tijdens de echtscheiding hebben zij zich laten bijstaan door Centrum Advocaten, waarbij partij B2 een echtscheidingsconvenant heeft opgesteld. Dit convenant bepaalde dat de gezamenlijke woning aan partij A werd toebedeeld en dat het belang van partij B1 in de woning werd verrekend met een bedrag dat partij B1 aan partij A verschuldigd was voor de afkoop van de alimentatie. Partij A ontving echter een navorderingsaanslag van de Belastingdienst van € 32.473,00, terwijl zij en partij B1 aan partij B2 hadden medegedeeld dat zij een naheffing wilden voorkomen. Partij A vorderde dat partij B1 dit bedrag aan haar zou betalen op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Tevens stelde zij dat Centrum Advocaten en Adcam hun zorgplicht hadden geschonden, wat volgens haar aan te merken was als wanprestatie of onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van partij A op partij B1 en Centrum Advocaten gedeeltelijk werden toegewezen, terwijl de vorderingen op Adcam werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat partij B1 ongerechtvaardigd was verrijkt ten koste van partij A, omdat de aftrekpost voor de partneralimentatie niet aan partij A was toebedeeld, wat resulteerde in een belastingnadeel voor haar. De rechtbank verklaarde Centrum Advocaten hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van partij A op grond van wanprestatie, terwijl de vorderingen tegen Adcam werden afgewezen omdat deze niet tekortgeschoten was in haar zorgplicht.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/304389 / HA ZA 23-401
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1] ,
eiseres,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. T.J.H. Zwiers
hierna te noemen: [partij A] ,
tegen

1.[partij B1] ,

te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. E.C. Meure,
hierna te noemen: [partij B1] ,
2.
DE MAATSCHAP CENTRUM ADVOCATEN,
te Almelo,
gedaagde,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter,
hierna te noemen: Centrum
3.
[partij B2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter,
hierna te noemen: [partij B2] ,
4.
[partij B3],
te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter,
hierna te noemen: [partij B3] ,
5.
[partij B4],
te [woonplaats 5] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter,
hierna te noemen: [partij B4]
gedaagden 2 tot en met 5 worden gezamenlijk aangeduid met Centrum Advocaten

6.6. [partij C] ,

handelend onder de naam
ADCAM ADMINISTRATIES,
te Wierden,
advocaat: mr. R.L. Kamphuis,
hierna te noemen: Adcam,
gedaagde,
eiseres in voorwaardelijke reconventie.

1.Samenvatting

1.1.
[partij A] en [partij B1] zijn getrouwd geweest in gemeenschap van goederen. Zij hebben zich in hun echtscheiding laten bijstaan door Centrum. [partij B2] heeft een echtscheidingsconvenant voor [partij A] en [partij B1] opgesteld. In dit convenant is opgenomen dat de gezamenlijke woning wordt toebedeeld aan [partij A] en dat het belang van [partij B1] in de woning wordt verrekend met het bedrag dat [partij B1] aan [partij A] verschuldigd wordt uit hoofde van de afkoop van de alimentatie. Het convenant is in concept aan een medewerkster van Adcam voorgelegd en haar is gevraagd of zij er opmerkingen bij had. Daarnaast is haar gevraagd om de belastingaangiften over het jaar 2018 voor [partij A] en [partij B1] te verzorgen.
1.2.
[partij A] stelt dat zij een navorderingsaanslag van € 32.473,00 van de Belastingdienst heeft ontvangen. Dit terwijl [partij B1] en [partij A] aan [partij B2] hadden medegedeeld dat zij een naheffing wilden voorkomen. [partij A] stelt dat [partij B1] een belastingteruggave heeft ontvangen. [partij A] vordert (onder meer) dat [partij B1] dit bedrag aan haar betaalt op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Daarnaast stelt [partij A] dat [partij B2] en (een werknemer van) Adcam hun zorgplicht tegenover haar hebben geschonden. Volgens [partij A] is dit aan te merken als een wanprestatie, dan wel onrechtmatige daad. [partij A] vordert (onder meer) schadevergoeding van Centrum Advocaten en Adcam..
1.3.
In dit vonnis zullen de vorderingen van [partij A] op [partij B1] en Centrum Advocaten gedeeltelijk worden toegewezen. De vorderingen op Adcam worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 18 oktober 2023,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [partij B1] van 24 januari 2024,
- de conclusie van antwoord in conventie van Centrum Advocaten van 6 maart 2024 met één productie,
- de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie van Adcam van 6 maart 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie tegen Adcam tevens houdende akte wijziging van eis van [partij A] van 17 april 2024,
- de akte houdende eiswijziging van [partij B1] van 17 april 2024,
- de conclusie van antwoord in reconventie tegen [partij B1] tevens houdende akte wijziging van eis van [partij A] van 15 mei 2024,
- twee nadere producties van [partij B1] van 1 juli 2024,
- de akte wijziging van eis van [partij A] van 12 juli 2024,
- de mondelinge behandeling van 12 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota namens [partij A] ,
- de beknopte aantekeningen namens [partij B1] ,
- de spreekaantekeningen namens Adcam.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] en [partij B1] waren op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Voor hun echtscheiding hebben zij zich laten bijstaan door Centrum. Op 7 september 2018 hebben zij hiervoor een opdrachtbevestiging ondertekend. De werkzaamheden zijn verricht door [partij B2] .
3.2.
Centrum is een maatschap, waarvan [partij B2] , [partij B3] en [partij B4] de vennoten zijn.
3.3.
[partij B2] heeft een echtscheidingsconvenant (hierna ook kortweg: het convenant) opgesteld voor [partij A] en [partij B1] . Hierin zijn onder meer afspraken vastgelegd over de partneralimentatie die [partij B1] aan [partij A] verschuldigd werd en over de verdeling van hun woning aan het adres [adres] .
3.4.
Op 16 september 2018 heeft [partij A] per e-mail het volgende aan [partij B2] voorgelegd:
“(…) Hoe zit het met de belastingen naar beide zijde toe? U zult begrijpen dat we niet zitten te wachten op een naheffing van duizenden euro’s.
Mocht dit toch het geval zijn hebben wij samen besloten het huis onverdeeld te laten, en gaan we samen dit regelen middels een notaris.
3.5.
Op 17 september 2018 heeft [partij B2] per e-mail als volgt gereageerd:
“Het is mijn bedoeling om de afwikkeling van de woning en de alimentatie met gesloten beurzen te laten plaats vinden, dus zonder dat er duizenden euro’s aan belastingen betaald moeten gaan worden. Ik denk dat ik u daar morgen nader over kan informeren. U hoort dan van mij.”
3.6.
Op 15 oktober 2018 heeft [partij B1] – mede namens [partij A] – per e-mail het volgende naar [partij B2] geschreven:
“ [partij A] had nog een vraag over artikel waarin ongeveer wordt gesteld dat wij zelf aansprakelijk zijn. En ondanks dat er vermeld wordt dat wij afzien van financieel advies wij toch echt uit gaan van uw accountant.
Wij gaan er nog thans van uit dat ook het belasting gedeelte daar mee afgehandeld zal zijn.
Of moeten wij wel degelijk zelf financieel advies in winnen? (…)”
3.7.
Op diezelfde datum heeft [partij B2] per e-mail als volgt gereageerd:
“Ik heb vorige week contact gehad met de door mij benaderde accountant. Hij kon zich vinden in de door mij aangedragen constructie. Hij wees mij er evenwel op dat het goed is om reeds nu een pro forma lB berekening te maken over het jaar 2018 aan de hand van jullie inkomens. Aan de hand van die berekening kan worden vastgesteld tegen welk bedrag er, zie artikel 1.3, de alimentatie nu exact wordt afgekocht.
Aan het bedrag dat in het concept convenant staat van € 100.000 ligt geen exacte berekening ten grondslag. Die moet dus alsnog worden gemaakt. Daarmee wordt dus voorkomen dat er alsnog bedragen betaald moeten gaan worden nu dat uitdrukkelijk niet jullie keuze is. De hele transactie dient immers met gesloten beurzen plaats te vinden.
Ik weet niet of jullie een vaste persoon hebben die jullie belastingaangifte doet. Zo ja, is het een goed idee om hem of haar te vragen die pro forma berekening te maken.”
3.8.
Vervolgens is contact opgenomen met Adcam. Adcam is een boekhoudkundig/administratie kantoor dat financiële dienstverlening verricht, zoals het verzorgen van aangiften inkomstenbelasting. [naam] is werkzaam voor Adcam.
3.9.
Op 17 december 2018 heeft [partij B2] per e-mail een aangepast concept van het convenant aan [naam] gestuurd en haar gevraagd of zij nog aanvullingen op het convenant had.
3.10.
Op 20 december 2018 heeft [naam] als volgt gereageerd:
“Ik heb het echtscheidingsconvenant ontvangen zonder de bijlagen waarnaar wordt verwezen in het convenant.
Ik wil graag een inhoudelijk oordeel geven over het echtscheidingsconvenant.
Helaas is dit voor mij onmogelijk. Mede omdat er geen bijlagen bij het zitten, maar nog meer omdat ik geen gesprek heb gehad met beide personen die het echtscheidingsconvenant aangaat, in dit geval de heer [partij B1] en mevrouw [partij A] . De geplande gezamenlijke afspraak op dinsdag 4 december is doorgegaan zonder de aanwezigheid van de heer [partij B1] .
Ik kan daarentegen wel de volgende aanbeveling doen over bijv. de juridische levering van de woning, en een aantal vragen van jouw kant beantwoorden.
De woning is gekocht ten tijde van het huwelijk in gemeenschap van goederen.
Door het indienen van het verzoek tot echtscheiding wordt de formele goederengemeenschap ontbonden en gaat deze over in een gewone gemeenschap, een onverdeeldheid.
Hoe en wanneer wordt de woning juridisch geleverd bij de notaris? Stemmen beide personen in met de juridische levering en werken zij beide mee aan de juridische levering? Wie betaalt dit?
Ik zie hierover geen afspraak in het echtscheidingsconvenant. Wel belangrijk om dit te regelen voor ondertekening van het convenant.
(…)
M.i. is de afkoop van de partneralimentatie in het nadeel van mevrouw [partij A] . Daarnaast heeft zij ook de plicht om de verschuldigde bijdrage zorgverzekeringswet te voldoen over de afkoop van de alimentatie.V.w.b. de toedeling van de betaling van de belastingaanslagen heb ik een ander oordeel. In een jaar waarin het huwelijk (gemeenschap van goederen) bestaat, worden belastingaanslagen samen gedeeld. Hierover had ik graag van gedachten gewisseld met zowel mevrouw [partij A] als de heer [partij B1] . (…)
3.11.
Op 21 december 2018 heeft [partij B2] per e-mail het volgende aan [partij A] en [partij B1] geschreven:
“De op- en aanmerkingen zoals ik die gisteren van mevrouw [naam] heb ontvangen, heb ik inmiddels bekeken. Met sommige opmerkingen kan ik wat mee, met een aantal niet. Eén en ander heb ik hier onder, in het rood, weergegeven en waar nodig in het convenant verwerkt. Ik sluit het gewijzigde convenant bij.
Wanneer dit alles akkoord is, wil ik jullie vragen om vanmiddag om 14.00 uur bij mij op kantoor te komen. Dan kan het convenant getekend worden en kan het echtscheidingsverzoek vandaag nog bij de rechtbank worden ingediend.”
3.12.
Op diezelfde datum hebben [partij A] en [partij B1] het convenant ondertekend en heeft [partij B2] het gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek ingediend.
3.13.
In artikel 1.3 van het convenant is bepaald dat [partij B1] de partneralimentatie die hij aan [partij A] verschuldigd zal zijn, afkoopt door betaling van een netto bedrag van € 65.500,00 aan [partij A] .
3.14.
In artikel 2.3 van het convenant is bepaald dat de woning van [partij A] en [partij B1] wordt toebedeeld aan [partij A] en dat zij daarmee is overbedeeld tot een bedrag van
€ 65.500,00. In artikel 2.4 van het convenant is bepaald dat dit bedrag wordt verrekend met het (netto)bedrag dat [partij B1] aan [partij A] verschuldigd is voor de afkoop van de partneralimentatie.
3.15.
In artikel 4.1 van het convenant is vermeld dat de in dat artikel opgenomen regeling geen vervanging is voor fiscaal advies en dat [partij A] en [partij B1] verklaren dat zij zich hebben laten informeren over de fiscale gevolgen van de regeling of ervoor kiezen geen advies in te winnen en de gevolgen daarvan zelf te dragen.
3.16.
In artikel 4.5 van het convenant is bepaald dat [partij A] en [partij B1] in de gezamenlijke aangifte de belastingheffing voor de afkoopsom van de partneralimentatie zullen neutraliseren, in die zin dat de persoonsgebonden aftrekpost die [partij B1] toekomt, zal worden toegerekend aan [partij A] .
3.17.
Op [datum 1] 2019 is de echtscheiding uitgesproken door de rechtbank en op [datum 2] 2019 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.18.
Op 8 maart 2019 hebben [partij A] en [partij B1] de akte van verdeling van hun woning ondertekend.
3.19.
Op 8 april 2019 zijn [partij A] en [partij B1] bij [naam] op kantoor geweest om de gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting over 2018 te doen.
3.20.
Op 22 september 2022 heeft [partij A] een brief van de Belastingdienst ontvangen waarin staat:
“Op 4 december 2020 is aan u een aanslag inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen 2019 opgelegd.
Ik heb echter nieuwe informatie gekregen. Uit deze informatie blijkt dat de opgelegde aanslag te laag is. Ik ben van plan om u een navorderingsaanslag voor 2019 op te leggen, omdat een bedrag van € 65.500 niet in 2018 maar in 2019 aan u is betaald door uw vroegere fiscaal partner bij wijze van verrekening. Dit bedrag is momenteel als ontvangen alimentatie vastgesteld in uw aanslag 2018. Omdat het bedrag van € 65.500 echter is verrekend op 8 maart 2019, toen de eigendomsoverdracht van de helft van de woning, gelegen aan [adres] , plaatsvond, dient dit bedrag als ontvangen alimentatie te worden vastgesteld in uw aanslag 2019.”
3.21.
In november 2022 heeft [partij A] een navorderingsaanslag van € 32.473,00 voor het jaar 2019 ontvangen van de belastingdienst.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert – na wijziging van eis en samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij B1] veroordeelt om inzage te verschaffen in zijn definitieve aangiften en aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2018 tot en met 2023, dan wel stukken die van belang zijn voor de beoordeling van de vraag of hij ongerechtvaardigd is verrijkt jegens [partij A] ,
II. voor recht verklaart dat [partij B1] ten opzichte van [partij A] ongerechtvaardigd is verrijkt,
III. [partij B1] veroordeelt om het bedrag waarvoor [partij B1] is verrijkt ten opzichte van [partij A] , zijnde in ieder geval € 23.947,00 te vermeerderen met de bedragen die [partij B1] heeft ontvangen van de belastingdienst in het kader van de fiscale uitwerking van het convenant, aan [partij A] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente,
IV. voor recht verklaart dat Centrum Advocaten en Adcam hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [partij A] geleden en nog te lijden schade op grond van wanprestatie, dan wel onrechtmatige daad,
V. Centrum Advocaten en Adcam hoofdelijk veroordeelt om aan [partij A] te betalen de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden van € 33.625,00 – dan wel € 36.230,25 als de voorwaardelijke eis in reconventie van Adcam wordt toegewezen – te verminderen met het bedrag waarvan wordt geoordeeld dat [partij B1] dit moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente,
VI. [partij B1] , Centrum Advocaten en Adcam veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
[partij B1] , Centrum Advocaten en Adcam voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[partij B1] vordert – na wijziging van eis en samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: het convenant en de leveringsakte vernietigt vanwege dwaling en
[partij A] en [partij B1] veroordeelt om de daarop gebaseerde uitvoeringshandelingen ongedaan te maken,
- subsidiair: voor recht verklaart dat het convenant buitengerechtelijk is vernietigd vanwege dwaling en dat de daarop gebaseerde uitvoeringshandelingen ongedaan gemaakt moeten worden,
- meer subsidiair: [partij A] veroordeelt om het 50% belang in de woning aan
[adres] aan [partij B1] terug te leveren op grond van onverschuldigde betaling,
- nog meer subsidiair: voor recht verklaart dat het convenant niet tot stand is gekomen, omdat de ondertekening door [partij B1] berustte op een discrepantie tussen zijn wil en verklaring,
- uiterst subsidiair: [partij A] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding vanwege ongerechtvaardigde verrijking, nader op te maken bij staat,
- [partij A] veroordeelt in de proceskosten.
4.5.
[partij A] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
4.7.
Adcam vordert – samengevat en voor het geval de rechtbank oordeelt dat Adcam een beroepsfout heeft gemaakt en er causaal verband bestaat tussen de beroepsfout en de schade van [partij A] en het beroep op verrekening wordt afgewezen – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij A] veroordeelt tot betaling van € 2.605,25 te vermeerderen met de wettelijke rente,
II. [partij A] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.8.
[partij A] voert verweer.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Wat was de bedoeling van [partij A] en [partij B1] en wat is er misgegaan?
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit het convenant en de overgelegde emails duidelijk volgt, dat het de bedoeling van [partij A] en [partij B1] was om de partneralimentatie die [partij B1] aan [partij A] zou betalen, te verrekenen met de waarde van het aandeel van [partij B1] in de gezamenlijke woning, zonder dat daarbij een grote naheffing van de Belastingdienst zou volgen. Daarover zijn [partij A] en [partij B1] het eens.
5.2.
[partij A] heeft echter wèl een grote naheffing van de Belastingdienst gekregen. Uit de stukken blijkt dat deze naheffing is ontstaan, omdat het fiscaal partnerschap van
[partij A] en [partij B1] in 2018 is geëindigd, terwijl [partij A] de partneralimentatie pas in 2019 heeft ontvangen.
5.3.
Het echtscheidingsverzoek is in 2018 ingediend (terwijl [partij B1] niet meer op hetzelfde adres als [partij A] stond ingeschreven), waardoor het fiscaal partnerschap van [partij A] en [partij B1] in 2018 is geëindigd. De leveringsakte van de gezamenlijke woning is in 2019 is ondertekend. Bij het ondertekenen van die akte heeft de verrekening van de partneralimentatie met het aandeel van [partij B1] in de woning plaatsgevonden. Met andere woorden: in 2019 heeft [partij A] de partneralimentatie ontvangen (door middel van verrekening).
5.4.
Wanneer er sprake is van een fiscaal partnerschap, mogen partners zelf kiezen aan wie een aftrekpost, zoals de partneralimentatie, wordt toebedeeld. Uit artikel 4.5 van het echtscheidingsconvenant blijkt dat het de bedoeling van [partij A] en [partij B1] was om de aftrekpost van de partneralimentatie – die in beginsel aan [partij B1] toekomt – toe te rekenen aan [partij A] . De belastingheffing zou daarmee worden geneutraliseerd. [partij B1] zou de partneralimentatie dan dus niet als aftrekpost hebben gehad, waardoor deze niet in mindering zou worden gebracht op zijn belastbaar inkomen. En [partij A] zou de partneralimentatie juist als aftrekpost hebben gehad, zodat zij geen belasting over de partneralimentatie zou hoeven te betalen.
5.5.
Aangezien [partij A] en [partij B1] in 2019 geen fiscaal partnerschap meer hadden, is de aftrekpost voor de partneralimentatie aan [partij B1] toebedeeld in plaats van aan [partij A] . Als gevolg hiervan heeft [partij B1] geld teruggekregen van de Belastingdienst (zoals blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting van 2019 van [partij B1] ) en heeft [partij A] een naheffing gekregen.
Vorderingen tegen [partij B1]
Juridisch kader: ongerechtvaardigde verrijking
5.6.
In artikel 6:212 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaalt dat degene die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is om de schade van de ander te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking, voor zover dit redelijk is.
Standpunten van partijen
5.7.
[partij A] stelt dat [partij B1] ongerechtvaardigd is verrijkt. [partij A] en [partij B1] hadden bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de intentie om dit met gesloten beurzen te doen, zonder een naheffing van duizenden euro’s van de Belastingdienst. [partij A] heeft echter een naheffing van € 32.473,00 gekregen, terwijl [partij B1] teruggaven van de Belastingdienst heeft ontvangen. Uit de door [partij A] overgelegde aangiftes inkomstenbelasting van 2019 en 2020 van [partij B1] blijkt dat hij in totaal een bedrag van € 23.946,00 heeft teruggekregen over die jaren, aldus [partij A] .
5.8.
[partij B1] betwist dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt, althans voert aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [partij A] zich op artikel 6:212 BW beroept. [partij B1] stelt dat de gemeenschappelijke woning tegen een veel te lage waarde in de verdeling is betrokken, namelijk tegen de WOZ-waarde. Dit was volgens hem geen accurate maatstaf, aangezien de woningmarkt in 2017 en 2018 explosief is gestegen. Daarnaast voert [partij B1] aan dat [partij A] kort na de totstandkoming van het convenant werk heeft gevonden, waardoor zij niet langer behoeftig was, terwijl dat wel werd aangenomen bij de totstandkoming van het convenant in het kader van de partneralimentatie. Voorts voert [partij B1] aan dat de schadevergoeding die [partij A] van Centrum Advocaten en Adcam vordert, in mindering moet worden gebracht op de schadevergoeding die [partij A] van hem vordert. Ten slotte voert [partij B1] aan dat het convenant moet worden vernietigd wegens dwaling. Volgens [partij B1] wilden hij en [partij A] beiden een fiscaal neutrale afwikkeling van hun huwelijk en zou het convenant bij een juiste voorstelling van zaken niet in deze vorm tot stand zijn gekomen. [partij B1] en [partij A] zouden dan hebben gekozen voor onverdeeldheid van de woning.
Is [partij B1] ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [partij A] ?
5.9.
De rechtbank oordeelt dat [partij B1] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [partij A] . [partij A] en [partij B1] hadden afgesproken dat de aftrekpost voor de partneralimentatie aan
[partij A] zou worden toebedeeld. De aftrekpost is echter aan [partij B1] toebedeeld. Daardoor heeft [partij B1] geld van de Belastingdienst ontvangen, dat hij niet zou hebben ontvangen als hij de aftrekpost niet had gehad. Dit is ten koste van [partij A] gegaan. Zij heeft immers méér aan de Belastingdienst moeten betalen, doordat de aftrekpost niet aan haar is toebedeeld.
5.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het beroep van [partij A] op artikel 6:212 lid 1 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het verweer van [partij B1] dat hij niet ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat de woning voor een te lage waarde in de verdeling is betrokken, treft geen doel. [partij B1] en [partij A] hebben in het convenant vastgelegd welke waarde zij aan de woning toekenden. Voor zover [partij B1] stelt dat hij heeft gedwaald over de waarde van de woning, geldt dat hij onvoldoende heeft onderbouwd waarom de WOZ-waarde geen accurate maatstaf was en waarom hij dat op dat moment niet had kunnen weten. Dat er sprake was van een stijging van de prijzen in de woningmarkt in 2017 en 2018, was op dat moment immers bekend.
Het verweer dat [partij B1] niet ongerechtvaardigd is verrijkt of heeft gedwaald, omdat [partij A] en hij er bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant ten onrechte van uitgingen dat
[partij A] behoeftig zou blijven, gaat evenmin op. In artikel 1.1 van het convenant is immers opgenomen dat [partij A] zich ervoor zal inspannen om alsnog inkomen te genereren.
5.11.
[partij B1] voert terecht aan dat partijen een fiscaal neutrale afwikkeling van hun huwelijk wilden en dat dit niet is gelukt, maar naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen geen onjuiste voorstelling van zaken gehad bij het sluiten van het convenant. Het convenant is alleen niet op de juiste wijze uitgevoerd. Het echtscheidingsverzoek en de verrekening van de partneralimentatie hadden in hetzelfde kalenderjaar moeten plaatsvinden (zodat er nog een fiscaal partnerschap was op het moment van de verrekening van de partneralimentatie) en dat is niet gebeurd. Dat betreft echter een toekomstige gebeurtenis. Op grond van artikel 6:228 lid 2 BW kan de vernietiging van de overeenkomst niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft. Het beroep op vernietiging van het convenant zal daarom worden afgewezen.
5.12.
Het verweer van [partij B1] dat de schadevergoeding die [partij A] van Centrum Advocaten en Adcam vordert, in mindering moet worden gebracht op de schadevergoeding die zij van [partij B1] vordert, slaagt niet. [partij A] heeft een vordering op [partij B1] op grond van ongerechtvaardigde verrijking en heeft (zoals hierna zal blijken) een vordering op Centrum Advocaten op grond van wanprestatie en geen vordering op Adcam. De vorderingen tegen [partij B1] en Centrum Advocaten zijn gebaseerd op verschillende grondslagen en creëren afzonderlijke aansprakelijkheden. [partij B1] is aansprakelijk voor het bedrag waarmee hij ongerechtvaardigd is verrijkt.
5.13.
De gevorderde verklaring voor recht dat [partij B1] ongerechtvaardigd is verrijkt ten opzichte van [partij A] zal worden toegewezen.
Met welk bedrag is [partij B1] ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [partij A] ?
5.14.
In de praktijk is de partneralimentatie van € 65.500,00 in 2019 als aftrekpost aan [partij B1] toebedeeld. Dit bedrag is in mindering gebracht op zijn belastbaar inkomen van € 37.946,00, waardoor geen belastbaar inkomen overbleef. [partij B1] hoefde daarom in 2019 geen belasting te betalen en ontving een bedrag van € 661,00 aan heffingskorting. Aangezien er al een bedrag van € 11.548,00 aan loonheffing was ingehouden en hij al een bedrag van € 531,00 had betaald via een voorlopige aanslag, heeft hij € 12.740,00 (€ 661,00 + € 11.548,00 + € 531,00) teruggekregen van de belastingdienst. Dit blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2019 van [partij B1] die [partij A] heeft overgelegd. [partij B1] heeft niet betwist dat hij dit bedrag heeft ontvangen.
5.15.
Aangezien uit niets blijkt dat en waarom in de definitieve belastingaangifte en/of aanslag van 2019 van [partij B1] een hoger bedrag zou zijn vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat [partij A] geen belang heeft bij inzage daarin.
5.16.
Indien de partneralimentatie aan [partij A] was toebedeeld – zoals partijen bedoeld hebben – had [partij B1] in 2019 de partneralimentatie niet als aftrekpost gehad. [partij B1] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij in dat geval het bedrag van € 12.740,00 niet zou hebben ontvangen en dat hij dus met dit bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [partij A] . Hij zal daarom worden veroordeeld om € 12.740,00 aan [partij A] te betalen.
5.17.
Aangezien [partij A] de partneralimentatie in 2019 heeft ontvangen (door middel van verrekening), had de partneralimentatie (alleen) in dat jaar als aftrekpost aan haar moeten worden toebedeeld. Voor zover [partij B1] de partneralimentatie ook in andere jaren als aftrekpost heeft opgevoerd en daardoor bedragen van de belastingdienst heeft ontvangen, is dit niet aan te merken als een ongerechtvaardigde verrijking van [partij B1] ten koste van [partij A] . [partij A] heeft om diezelfde reden ook geen belang bij inzage in de belastingaangiften en -aanslagen van de jaren 2018 en 2020 tot en met 2023.
5.18.
De vordering tot inzage van de belastingaangiften en -aanslagen van 2018 tot en met 2023 wordt bij gebrek aan belang afgewezen.
Vorderingen tegenCentrum Advocaten
Juridisch kader: wanprestatie door schending zorgplicht
5.19.
Artikel 6:74 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht om de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
5.20.
Voor een advocaat geldt dat hij als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid in acht moet nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Een schending van die zorgplicht kan tegenover de wederpartij worden aangemerkt als een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie).
Standpunten van partijen
5.21.
[partij A] stelt dat zij een overeenkomst heeft gesloten met Centrum Advocaten en dat daarmee alle afzonderlijke maten – namelijk [partij B2] , [partij B3] en [partij B4] – contractspartij zijn. Volgens [partij A] is [partij B2] tekortgeschoten in de nakoming van de zorgplicht tegenover haar. [partij B2] heeft de door hem voorgestelde manier van afwikkelen van de huwelijksgemeenschap gehandhaafd ondanks de duidelijke vragen van [partij A] en [partij B1] over denkbare fiscale gevolgen. [partij B2] heeft [partij A] en [partij B1] niet gewezen op de mogelijke nadelige gevolgen van de regeling en heeft [partij A] en [partij B1] er niet op gewezen dat zij nog fiscaal partners zouden moeten zijn op het moment van de verrekening van de partneralimentatie. [partij A] stelt dat haar schade bestaat uit de naheffing van € 32.473,00 minus het bedrag waarmee [partij B1] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van haar.
5.22.
Centrum Advocaten betwist dat [partij B2] niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. [partij B2] heeft een constructie bedacht, maar dat hij beschikt zelf over onvoldoende fiscale expertise om de fiscale consequenties te overzien. Hij heeft het fiscale aspect van de verdeling daarom expliciet niet voor zijn rekening genomen. In artikel 4.1 van het convenant staat dat de regeling in dat artikel geen vervanging is voor fiscaal advies en dat [partij A] en [partij B1] verklaren dat zij zich hebben laten informeren over de fiscale gevolgen van de regeling of ervoor kiezen geen advies in te winnen en de gevolgen daarvan zelf te dragen. [partij B2] heeft de constructie aan een accountant voorgelegd – die zich daarin kon vinden – en heeft [partij A] en [partij B1] geadviseerd om een eigen accountant in te schakelen. [partij A] en [partij B1] hebben [naam] van Adcam ingeschakeld. Volgens [partij B2] heeft [naam] de regeling fiscaal getoetst en had [naam] op eventuele nadelige fiscale consequenties moeten wijzen. Aangezien zij dat niet heeft gedaan, mocht [partij B2] er van uitgaan dat er geen nadelige fiscale consequenties waren, althans moet de schade voor rekening van [partij A] – als opdrachtgever van [naam] – blijven op grond van eigen schuld. Ten slotte voert [partij B2] aan dat in het convenant duidelijke afspraken zijn gemaakt over de verplichting om de aangiftes op elkaar af te stemmen en de partneralimentatie als aftrekpost aan [partij A] toe te rekenen. Volgens hem is het niet zo dat er nu méér belasting betaald is, maar is de te betalen belasting niet verdeeld zoals is afgesproken. Volgens [partij B2] moet [partij B1] de door hem ontvangen belastingteruggave aan [partij A] betalen.
Is Centrum Advocaten tekortgeschoten in haar zorgplicht tegenover [partij A] ?
5.23.
De rechtbank overweegt dat de constructie die [partij B2] heeft bedacht niet onjuist is, maar dat deze op een onjuiste manier is uitgevoerd. Zoals eerder is overwogen – en ook door [partij B2] wordt erkend – had het indienen van het echtscheidingsverzoek in hetzelfde jaar moeten plaatsvinden als de levering van de woning. [partij B2] heeft het echtscheidingsverzoek echter op 21 december 2018 ingediend, terwijl op dat moment duidelijk moet zijn geweest dat de levering van de woning niet meer in dat jaar zou plaatsvinden. [partij B2] is hiermee tekortgeschoten in zijn zorgplicht tegenover [partij A] . In het convenant heeft hij opgenomen dat het fiscaal partnerschap bestaat totdat het echtscheidingsverzoek is ingediend en de gemeenschappelijke inschrijving in de Basisregistratie Personen is beëindigd. Daarnaast heeft hij opgenomen dat [partij A] en [partij B1] in het kalenderjaar waarin het fiscaal partnerschap eindigt, gezamenlijk aangifte zullen doen en de afkoop van de partneralimentatie als aftrekpost aan [partij A] zullen toebedelen. [partij B2] had – als redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat –moeten begrijpen dat de partneralimentatie alleen als aftrekpost kan worden meegenomen in het jaar dat de partneralimentatie is betaald door middel van verrekening bij de levering van de woning en dat die levering niet meer in 2018 zou gaan plaatsvinden. Nu van levering van de woning tussen
21 december en 31 december 2018 geen sprake zou zijn, had hij zich had moeten realiseren dat hij het echtscheidingsverzoek in 2019 had moeten indienen.
5.24.
De rechtbank volgt [partij B2] niet in zijn verweer dat het fiscale aspect van de verdeling niet voor zijn rekening komt.
[partij A] en [partij B1] hebben expliciet aangegeven dat zij een grote naheffing van de Belastingdienst wilden voorkomen en hebben zij gevraagd of zij fiscaal advies moesten inwinnen. [partij B2] heeft de indruk gewekt dat dit niet nodig was, omdat hij de constructie heeft laten beoordelen door een accountant. Hij heeft alleen geadviseerd om een pro forma berekening van de inkomstenbelasting van 2018 te laten maken. [naam] heeft tijdens de mondelinge behandeling in de rechtbank verklaard dat zij hier contact over heeft gehad met [partij B2] , maar dat zij uiteindelijk geen pro forma berekening heeft gemaakt, omdat [partij B1] niet op de afspraak is verschenen en zij de berekening niet zonder hem wilde maken. [partij B2] heeft verklaard dat hij dacht dat er een pro forma berekening was gemaakt. [partij B2] had dit echter moeten controleren, mede omdat hij ook zelf contact had met [naam] .
5.25.
Het verweer van [partij B2] dat hij niet aansprakelijk is, omdat [naam] er niet op heeft gewezen dat de gehele afwikkeling in hetzelfde jaar had moet plaatsvinden, gaat niet op. Allereerst heeft te gelden dat [naam] in haar e-mail van 20 december 2018 schreef dat zij geen inhoudelijk oordeel over het convenant kon geven, omdat de bijlagen ontbraken en zij geen gesprek met [partij B1] had gehad. Daarnaast heeft [naam] een aantal opmerkingen over het convenant gemaakt, waar [partij B2] niet op heeft doorgevraagd. [naam] heeft er in haar email op gewezen dat door het indienen van het verzoek tot echtscheiding de formele goederengemeenschap wordt ontbonden en heeft gevraagd wanneer de woning juridisch wordt geleverd. Ook heeft [naam] er op gewezen dat zij een ander oordeel heeft met betrekking tot de betaling van de belastingaanslagen, dat in een jaar waarin het huwelijk bestaat belastingaanslagen samen worden gedeeld en dat ze daar graag over van gedachten had gewisseld met [partij A] en [partij B1] . [partij B2] heeft niet gereageerd op de e-mail van [naam] . Hij heeft de e-mail alleen doorgestuurd naar [partij A] en [partij B1] (met een aantal opmerkingen en een aantal aanpassingen aan het convenant) en heeft [partij A] en [partij B1] gevraagd om (als zij akkoord waren) het convenant diezelfde dag nog te ondertekenen. [partij B2] heeft niet de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in acht genomen, door niet door te vragen wat [naam] met de genoemde opmerkingen bedoelde. Hierdoor heeft zij zich niet gerealiseerd dat de gehele afwikkeling in hetzelfde jaar moest plaatsvinden en heeft hij het echtscheidingsverzoek niet op het juiste moment ingediend, waardoor [partij A] uiteindelijk een naheffing heeft gekregen. Dit terwijl [partij B2] wist dat het belangrijk voor [partij A] was om een naheffing te voorkomen. [partij B2] is dan ook tekortgeschoten in zijn zorgplicht tegenover [partij A] .
5.26.
De rechtbank zal voor recht verklaren dat Centrum Advocaten hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [partij A] geleden en nog te lijden schade op grond van deze wanprestatie.
Wat is de schade van [partij A] door de wanprestatie van Centrum Advocaten?
5.27.
Doordat [partij B2] het echtscheidingsverzoek in 2018 heeft ingediend, waren [partij A] en [partij B1] geen fiscaal partners meer toen de verrekening van de partneralimentatie in 2019 plaatsvond. Daardoor hebben [partij A] en [partij B1] de partneralimentatie niet als aftrekpost aan [partij A] kunnen toebedelen, zoals was afgesproken in het convenant. [partij B2] heeft niet betwist dat [partij A] hierdoor een bedrag van € 32.473,00 méér aan belasting heeft moeten betalen dan wanneer zij de partneralimentatie wèl als aftrekpost had gehad. Zoals hiervoor is geoordeeld, heeft [partij B1] een belastingteruggave van € 12.740,00 ontvangen, omdat de aftrekpost van de partneralimentatie aan hem is toebedeeld. Hij moet dit bedrag aan [partij A] betalen. De rechtbank zal Centrum Advocaten daarom (hoofdelijk) veroordelen om de resterende schade van [partij A] van € 19.733,00 (€ 32.473,00 -/-
€ 12.740,00) aan [partij A] te betalen.
Vorderingen tegenover Adcam
Juridisch kader: wanprestatie door schending zorgplicht
5.28.
Voor een fiscaal adviseur geldt dat hij als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid in acht moet nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Een schending van die zorgplicht kan tegenover de wederpartij worden aangemerkt als een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie).
Standpunten van partijen
5.29.
[partij A] stelt dat [naam] is tekortgeschoten in haar zorgplicht als fiscaal adviseur, door niet te wijzen op de fiscale risico’s van de afwikkeling van de verdeling van de woning en de betaling van de partneralimentatie. Zij stelt dat Adcam als werkgever verantwoordelijk is voor gedragingen van haar werknemers of hulppersonen. Aangezien [naam] als zzp’er is ingeschakeld door Adcam, is Adcam volgens [partij A] aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden doordat [naam] haar zorgplicht heeft geschonden.
5.30.
Adcam betwist dat [naam] haar zorgplicht heeft geschonden. Volgens haar heeft [naam] alleen de opdracht gekregen om de aangiften inkomstenbelasting over het jaar 2018 van [partij A] en [partij B1] te verzorgen. De fiscale uitwerking van het convenant was niet haar verantwoordelijkheid, maar die van [partij B2] / Centrum. Het was voor [naam] onmogelijk om een inhoudelijk oordeel over het convenant te geven. Mocht zij al een waarschuwingsplicht hebben gehad, dan heeft zij daar volgens Adcam aan voldaan. Bij het verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting 2018 in april 2019 was het [naam] niet bekend dat de echtscheiding niet in 2018 was afgerond. Bovendien had de naheffing op dat moment niet meer voorkomen kunnen worden. Daarnaast voert Adcam aan dat [partij A] niet tijdig heeft geklaagd en dat zij daarom niet heeft voldaan aan haar klachtplicht, althans dat er sprake is van rechtsverwerking. Ten slotte doet Adcam een beroep op verrekening met de bedragen die [partij A] nog moet betalen voor de verrichte werkzaamheden.
Is Adcam aansprakelijk tegenover [partij A] ?
5.31.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam] haar zorgplicht tegenover [partij A] niet geschonden. Allereerst heeft [naam] de opdracht om vóór het ondertekenen van het convenant een pro forma berekening van de inkomstenbelasting 2018 van [partij A] en [partij B1] te maken, niet aangenomen. Zij is hier wel voor benaderd, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij heeft medegedeeld deze berekening niet zonder instemming van [partij B1] te willen maken, dat zij daarna geen gesprek met [partij B1] heeft gehad en dat zij de berekening dan ook niet heeft gemaakt.
5.32.
Daarnaast heeft [partij B2] aan [naam] gevraagd of zij nog aanvullingen op het convenant had. [naam] heeft aangegeven dat zij geen inhoudelijk oordeel kon geven, omdat de bijlagen ontbraken en zij geen gesprek met [partij B1] heeft gehad. Zij heeft echter nog wel een aantal opmerkingen over het convenant gemaakt. Zoals eerder overwogen, heeft zij opgemerkt dat door het indienen van het echtscheidingsverzoek de formele goederengemeenschap wordt ontbonden en heeft zij gevraagd wanneer de woning juridisch wordt geleverd. Ook heeft zij opgemerkt dat zij een ander oordeel heeft met betrekking tot de betaling van de belastingaanslagen, dat in een jaar waarin het huwelijk bestaat belastingaanslagen samen worden gedeeld en dat ze daar graag over van gedachten had gewisseld met [partij A] en [partij B1] . [partij B2] , [partij A] en [partij B1] hebben hier echter niet op gereageerd en hebben het echtscheidingsconvenant een dag later definitief gemaakt en ondertekend.
5.33.
Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat [naam] niet aan haar zorgplicht heeft voldaan door niet te waarschuwen dat het echtscheidingsverzoek en de verrekening van de partneralimentatie in hetzelfde jaar moesten plaatsvinden. Het opstellen van het convenant viel immers niet onder haar verantwoordelijkheid, zij heeft de opdracht om vooraf een pro forma berekening van de inkomstenbelasting te maken niet geaccepteerd en zij heeft verklaard het convenant niet inhoudelijk te kunnen beoordelen, maar heeft wel enkele relevante aandachtspunten genoemd, waar niet op is gereageerd. [naam] heeft verder geen invloed gehad op het moment van het indienen van het echtscheidingsverzoek en het moment van de levering van de woning. Voor zover [partij A] stelt dat het aan [naam] te wijten is dat in de belastingaangiften over het jaar 2018 onjuist is opgenomen dat [partij B1] de partneralimentatie in dat jaar heeft betaald, oordeelt de rechtbank het volgende. [partij A] heeft hierdoor weliswaar pas later een naheffing van de belastingdienst gekregen, maar dát zij dit bedrag aan belasting over het jaar 2018 moest betalen, had [naam] niet kunnen voorkomen bij het opstellen van de belastingaangiften in 2019.
5.34.
De rechtbank concludeert dan ook dat Adcam, waar [naam] werkzaam was, niet aansprakelijk is voor de schade – bestaande uit het bedrag van de naheffing – die [partij A] heeft geleden.
Proceskosten
5.35.
In de omstandigheid dat de vorderingen van [partij A] jegens [partij B1] en Centrum Advocaten slechts gedeeltelijk zijn toegewezen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.36.
[partij A] is in het ongelijk gesteld jegens Adcam en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Adcam betalen. De proceskosten van Adcam worden begroot op:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
3.046,00
5.37.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
in reconventie
Vernietiging echtscheidingsovereenkomst vanwege dwaling
5.38.
[partij B1] vordert in reconventie primair vernietiging van het convenant en de leveringsakte vanwege dwaling, dan wel subsidiair een verklaring voor recht dat het convenant buitengerechtelijk is vernietigd vanwege dwaling. Zoals in conventie echter al is geoordeeld, moet het beroep op dwaling worden afgewezen. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
Terugleveren belang woning vanwege onverschuldigde betaling
5.39.
Meer subsidiair vordert [partij B1] dat [partij A] zijn belang van 50% in de woning aan
[adres] aan hem teruglevert op grond van onverschuldigde betaling. [partij B1] stelt dat hij zijn belang in de woning zonder rechtsgrond aan [partij A] heeft gegeven. Een verdeling is volgens hem geen zelfstandige rechtsgrond.
5.40.
[partij A] en [partij B1] zijn in het convenant echter overeengekomen dat de woning aan [partij A] wordt toebedeeld. Er is dus wel degelijk sprake van een rechtsgrond, namelijk het convenant. Er is dan ook geen sprake van onverschuldigde betaling. De vordering wordt daarom afgewezen.
Echtscheidingsconvenant niet tot stand gekomen vanwege discrepantie wil en verklaring
5.41.
Nog meer subsidiair vordert [partij B1] dat voor recht wordt verklaard dat het convenant niet tot stand is gekomen, omdat zijn verklaring niet overeenstemde met zijn wil. [partij B1] stelt dat hij zijn belang in de woning gratis en voor niets heeft weggegeven, terwijl schenking daarvan niet door hem beoogd was.
5.42.
In het convenant is echter opgenomen dat de woning aan [partij A] wordt toebedeeld en dat zij hierdoor is overbedeeld tot een bedrag van € 65.500,00. Dit bedrag is uiteindelijk verrekend met het bedrag dat [partij B1] aan [partij A] verschuldigd was (althans wat zij zijn overeengekomen) voor de afkoop van de partneralimentatie. [partij B1] heeft zijn belang in de woning dus niet gratis weggegeven. Er is geen sprake van een verschil tussen de wil en de verklaring van [partij B1] . Deze vordering zal worden afgewezen.
Schadevergoeding vanwege ongerechtvaardigde verrijking
5.43.
Uiterst subsidiair vordert [partij B1] schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking, omdat [partij B1] zijn belang in de woning heeft overgedragen zonder enige daartegenover staande prestatie. Volgens [partij B1] vertegenwoordigde de woning een hogere waarde dan € 65.500,00.
5.44.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [partij B1] zijn belang in de woning niet overgedragen zonder dat daar een prestatie tegenover stond. [partij A] en [partij B1] hebben de overbedeling van [partij A] vastgesteld op een bedrag van € 65.500,00. [partij B1] is dit bedrag zelf overeengekomen. Er is dan ook geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking. Deze vordering wordt daarom ook afgewezen.
Proceskosten
5.45.
[partij B1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [partij A] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [partij B1] niet worden veroordeeld tot betaling van de betekeningskosten. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
100,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
714,00
in voorwaardelijke reconventie
5.46.
Adcam heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld, voor het geval de rechtbank oordeelt dat zij een beroepsfout heeft gemaakt en er causaal verband bestaat tussen de beroepsfout en de schade van [partij A] . Aangezien de rechtbank niet tot dat oordeel is gekomen, behoeft de voorwaardelijke eis in reconventie niet te worden behandeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [partij B1] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [partij A] ,
6.2.
veroordeelt [partij B1] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 12.740,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 18 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart voor recht dat Centrum Advocaten hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [partij A] geleden en nog te lijden schade op grond van wanprestatie,
6.4.
veroordeelt Centrum Advocaten hoofdelijk om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 19.733,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 18 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.5.
compenseert de proceskosten tussen enerzijds [partij A] en anderzijds [partij B1] en Centrum Advocaten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van Adcam van € 3.046,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 90,00 als [partij B1] en/of [partij B2] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
veroordeelt [partij A] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.8.
verklaart de veroordelingen van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.10.
wijst de vorderingen van [partij B1] af,
6.11.
veroordeelt [partij B1] in de proceskosten van € 714,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [partij B1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.12.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.