In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 29 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker had op 31 juli 2024 een verzoek ingediend tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, die op 12 juni 2024 was genomen. Het college had eerder op 19 december 2023 een last onder dwangsom opgelegd aan verzoeker, waarbij hij vier overtredingen op zijn perceel diende ongedaan te maken. De dwangsom bedroeg € 18.000,- per overtreding indien niet aan de last werd voldaan.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. Dit besluit is genomen zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van het verzoek, omdat de begunstigingstermijn voor het voldoen aan de last inmiddels was verstreken. Verzoeker had eerder, op 19 juli 2024, ook al een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat eveneens niet-ontvankelijk werd verklaard.
De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker met zijn verzoek om schorsing van het bestreden besluit niet meer kan bereiken dat er geen dwangsommen worden verbeurd, aangezien de termijn voor het voldoen aan de last al was verstreken. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. Smitstra, en is openbaar uitgesproken.