In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 27 augustus 2024, wordt het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een ZW-uitkering, welke door het UWV was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, wat een voorwaarde is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij sinds maart 2024 geen inkomen meer heeft en dat haar financiële situatie problematisch is, maar de voorzieningenrechter concludeert dat haar levensonderhoud is gewaarborgd door haar vriend, die een inkomen heeft. Dit betekent dat er geen acute financiële nood is die een spoedeisend belang rechtvaardigt.
De voorzieningenrechter legt uit dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, het spoedeisend belang niet snel aanwezig is, tenzij er sprake is van onomkeerbare situaties. Verzoekster heeft niet voldoende onderbouwd dat zij in een dergelijke noodsituatie verkeert. Bovendien is het oordeel van de voorzieningenrechter voorlopig en bindt het de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit van het UWV niet evident onrechtmatig is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.