ECLI:NL:RBOVE:2024:4567

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
ak_24_3242
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings-Rassavoor
  • W. Veldman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ZW-uitkering wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 27 augustus 2024, wordt het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een ZW-uitkering, welke door het UWV was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, wat een voorwaarde is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij sinds maart 2024 geen inkomen meer heeft en dat haar financiële situatie problematisch is, maar de voorzieningenrechter concludeert dat haar levensonderhoud is gewaarborgd door haar vriend, die een inkomen heeft. Dit betekent dat er geen acute financiële nood is die een spoedeisend belang rechtvaardigt.

De voorzieningenrechter legt uit dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, het spoedeisend belang niet snel aanwezig is, tenzij er sprake is van onomkeerbare situaties. Verzoekster heeft niet voldoende onderbouwd dat zij in een dergelijke noodsituatie verkeert. Bovendien is het oordeel van de voorzieningenrechter voorlopig en bindt het de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit van het UWV niet evident onrechtmatig is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3242

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster,

gemachtigde: mr. L. Lok,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.3
Het UWV heeft bij besluit van 1 mei 2024 geweigerd verzoekster met ingang van
22 november 2023 een ZW-uitkering toe te kennen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
2.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
2.2
Verzoekster voert hierover aan dat zij sinds maart 2024, na het einde van haar recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) geen inkomen meer heeft. Verzoekster woont en huurt een woning in Heino. Voor een korte periode heeft verzoekster een beroep gedaan op een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) van de gemeente Raalte. Bekend is dat het regime binnen de PW niet bepaald vriendelijk is te noemen. Verzoekster voelt zich door de handelwijze van de gemeente Raalte opgejaagd en onveilig. Zij heeft daarom besloten om te gaan samenwonen met haar vriend. Omdat haar vriend inkomen heeft, is de PW-uitkering van verzoekster beëindigd. De zelfstandigheid van verzoekster is daardoor geheel verdwenen. Zij is nu volledig afhankelijk van haar vriend. Verzoekster heeft hierbij gewezen op het psychologisch verslag van juli 2024 van Dimence.
Verzoekster stelt verder dat klip en klaar is dat het UWV ten onrechte heeft gesteld dat verzoekster geen recht heeft op een ZW-uitkering. Uit het verslag van Dimence blijkt dat verzoekster wel degelijk beperkingen heeft die van wezenlijke invloed zijn op haar persoonlijk functioneren, ook in een arbeidsrechtelijke situatie.
2.3
Verzoekster heeft niet onderbouwd dat sprake is van een financiële noodsituatie. In haar huisvesting en levensonderhoud is voorzien. Zij woont samen met haar vriend en hij heeft een inkomen. Dat verzoekster voor haar levensonderhoud niet afhankelijk wil zijn van haar vriend is begrijpelijk, maar levert geen spoedeisend belang op. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het samenwonen voor verzoekster, blijkens het verslag van Dimence, goed bevalt. [1] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom onvoldoende gebleken dat sprake is van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
3.1
Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het UWV ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de beroepsprocedure in stand zal blijven.
3.2
De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door het UWV ingenomen standpunt. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

4. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
5. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa
,voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vgl. het overgelegde verslag van Dimence, onder het kopje “Leven op dit moment”.