ECLI:NL:RBOVE:2024:4539

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
318881 KG RK 24-324
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen kantonrechter in arbeidsovereenkomst geschil

In de zaak van verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M.T.M. Fluitman LLB, heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 22 augustus 2024 het verzoek tot wraking van mr. G.W.G. Wijnands ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 26 juli 2024, na een mondelinge behandeling op 18 juli 2024, waarin verzoekster de kantonrechter beschuldigde van partijdigheid. Verzoekster stelde dat de kantonrechter tijdens de behandeling vragen stelde die de indruk wekten dat zij zelf verantwoordelijk was voor de gang van zaken, en dat de kantonrechter niet ingreep toen een vertegenwoordiger van de gedaagde haar voor leugenaar uitmaakte.

De kantonrechter verdedigde zijn handelen door te stellen dat zijn vragen bedoeld waren om de feiten te verifiëren en dat hij niet geregistreerd had dat de term 'leugenaar' was gebruikt. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de kantonrechter. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter een grote vrijheid heeft om kritische vragen te stellen en dat het enkele feit dat hij niet ingreep bij uitlatingen van partijen niet automatisch leidt tot de conclusie van partijdigheid.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat verzoekster geen feiten had aangedragen die de indruk van partijdigheid konden rechtvaardigen, en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de griffier mr. A. de Bruin aanwezig was.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 318881 KG RK 24-324
Beslissing van 22 augustus 2024
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking,
gemachtigde: M.T.M. Fluitman LLB.

1.De procedure

1.1.
Op 26 juli 2024 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. G.W.G. Wijnands, kantonrechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder zaaknummer 11139510 EJ VERZ 24-200.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak had plaatsgevonden in Zwolle op 18 juli 2024 door mr. Wijnands. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Op 23 juli 2024 heeft de rechtbank namens verzoekster de aankondiging tot een verzoek tot wraking ontvangen. Het verzoek met gronden is namens verzoekster op 26 juli 2024 ingediend.
1.4.
De kantonrechter heeft niet berust in de wraking. Hij heeft op 30 juli 2024 schriftelijk gereageerd.
1.5.
Het wrakingsverzoek van verzoekster is op 14 augustus 2024 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoekster en haar gemachtigde.
De kantonrechter en de gemachtigde van Stichting Bestuur [gedaagde] (hierna: [gedaagde] ), gedaagde in de zaak, hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster is eiseres in bovengenoemde kantonzaak, waarin zij de nakoming van gedaagdes verplichtingen uit een arbeidsovereenkomst vordert. Aanleiding hiervoor is dat gedaagde (hierna: [gedaagde] ) de arbeidsovereenkomst per 1 september 2023 heeft voortgezet voor bepaalde tijd, in plaats van overeenkomstig de CAO VO, voor onbepaalde tijd.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekster heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
3.2
De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling aan verzoekster de vraag gesteld waarom zij haar mond heeft gehouden toen [gedaagde] haar eerste contract voor bepaalde tijd verlengde met een tweede contract voor bepaalde tijd, terwijl ze wist dat deze handelswijze in strijd was met de CAO VO. Door het stellen van deze vraag heeft de kantonrechter de indruk gewekt dat de gang van zaken haar eigen schuld is en bestaat er een gerechtvaardigd vermoeden van partijdigheid van de kantonrechter.
3.2
De kantonrechter heeft vervolgens geen enkele kritische vraag gesteld aan [gedaagde] over haar handelswijze.
3.3
Verder heeft de kantonrechter niet ingegrepen toen verzoekster door de heer [naam] van [gedaagde] werd uitgemaakt voor leugenaar. Door dit na te laten heeft de rechter vooringenomen gehandeld en blijk gegeven van partijdigheid.
3.4
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft Fluitman het wrakingsverzoek toegelicht. Wat betreft punt 3.3 heeft Fluitman verklaard dat de heer [naam] van [gedaagde] heeft gezegd dat verzoekster ‘leugens verkondigt’. Hij heeft niet expliciet het woord leugenaar gebruikt, maar door zijn woordkeus heeft hij dat impliciet wel gezegd.
3.5
Ten aanzien van de tijdigheid van het wrakingsverzoek heeft Fluitman verklaard dat hij na de mondelinge behandeling met verzoekster heeft overlegd en heeft besloten om af te wachten tot hij het proces-verbaal van de behandeling zou ontvangen om adequaat te kunnen reageren. Toen hij het proces-verbaal had ontvangen heeft hij diezelfde dag (dinsdag 23 juli 2024) de rechtbank bericht dat er een wrakingsverzoek zou volgen en het verzoek op vrijdag 26 juli 2024 ingediend.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De kantonrechter heeft allereerst aangevoerd dat het wrakingsverzoek eerst op 26 juli 2024 bij de rechtbank is ingediend, na een aankondiging van het wrakingsverzoek op 23 juli 2024, terwijl de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2024. Dat roept de vraag op of het verzoek is gedaan ‘zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden’, zoals artikel 37 lid 1 Rv voorschrijft.
4.2
Vooropgesteld dat rechters een grote vrijheid hebben om kritische vragen te stellen over de kern van de zaak en aanpalende onderwerpen, heeft de rechter aangevoerd dat hij de vraag over het tweede contract voor bepaalde tijd heeft gesteld om te kunnen verifiëren wat de reden van haar zwijgen was, om vervolgens de visie van [gedaagde] daarop te horen. De vraag en de context waarin de rechter de vraag stelde gaf volgens hem geen aanleiding voor de schijn van partijdigheid.
4.3
De rechter heeft aangevoerd dat [gedaagde] een uitgebreid verweerschrift had ingediend, waarin zowel haar lezing van de feiten als de juridische duiding die zij daar aan gaf gedetailleerd uiteengezet was. Hierdoor bestond voor de rechter minder aanleiding tot het stellen van vragen aan [gedaagde] .
4.4
De rechter heeft ten slotte aangevoerd dat hij niet heeft geregistreerd dat de heer [naam] van [gedaagde] de term ‘leugenaar’ heeft gebruikt. De rechter is het met verzoeker eens dat deze kwalificatie aanleiding geeft voor rechterlijk ingrijpen en hij betreurt het indien hij dat niet heeft gedaan. Desalniettemin kan uit deze omstandigheid niet de conclusie worden getrokken dat sprake was van partijdigheid of de schijn daarvan.

5.De beoordeling

Tijdigheid wrakingsverzoek

5.1.
Volgens artikel 37 lid 1Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. De rechtbank constateert dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking verzoekster bekend zijn geworden tijdens de zitting, maar meer in het bijzonder op de dag dat zij het proces-verbaal van de behandeling heeft ontvangen. Op diezelfde dag heeft Fluitman namens verzoekster het wrakingsverzoek aangekondigd bij de rechtbank.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek als tijdig kan worden aangemerkt. Verzoekster is ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
Rechterlijke onpartijdigheid
5.2.
De wrakingskamer moet vervolgens de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoekster heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoekster, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
5.3.
Het is de taak van de rechter om feiten vast te stellen en vragen te stellen naar de aspecten die daarop van invloed zijn. Dit brengt met zich mee dat de rechter partijen confronteert met feiten en mogelijke gevolgtrekkingen, hetzij in vraagvorm, hetzij door het poneren van stellingen, met als doel een reactie dan wel een verklaring te verkrijgen over de feiten. Ook in dat licht moet de gegeven uitleg van de rechter worden gezien over zijn manier van vragen stellen dan wel het nalaten van het stellen van vragen, zowel aan verzoekster als aan [gedaagde] .
De door de rechter gestelde vraag aan verzoekster dient in het onderhavige geval te worden gezien als onderdeel van een indringende manier van ondervragen. Deze manier van ondervragen staat de rechter vrij en brengt nog niet mee dat de objectieve vrees gerechtvaardigd was dat de rechter een vooringenomenheid jegens verzoekster koesterde.
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek kwam naar voren dat de heer [naam] verzoekster geen leugenaar heeft genoemd, maar dat hij heeft gezegd dat zij leugens verkondigde. Hoewel ook die bewoordingen niet blijken uit het proces-verbaal van de behandeling van 18 juli 2024, merkt de wrakingskamer op dat ook al zou er gesproken zijn over leugens, de rechter niet verplicht is in te grijpen. Het enkele feit dat de rechter niets doet met/tegen de uitlatingen van partijen kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van vooringenomenheid bij de rechter, ook niet in die zin dat bij partijen objectief de gerechtvaardigde vrees gewekt wordt dat de rechter vooringenomen is jegens een van de partijen.
5.5.
Nu verzoekster ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de rechter blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is, zal de rechtbank het wrakingsverzoek ongegrond verklaren.

6.De beslissing

De wrakingskamer
6.1.
verklaarthet verzoek tot wraking van mr. G.W.G. Wijnands
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, J.H.M. Hesseling en A. van Holten in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bruin en in openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.