In deze zaak vordert eiser, een stichting, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning die gedaagde huurt. Eiser stelt dat gedaagde niet haar hoofdverblijf in de woning heeft, terwijl gedaagde dit ontkent en stelt dat zij wel degelijk in de woning woont. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden, waarbij eiser haar vorderingen baseert op de stelling dat gedaagde tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst. Eiser heeft verschillende bezoeken aan de woning gedaan en stelt dat bij deze bezoeken onbekende personen de deur openden, wat volgens haar wijst op onderverhuur. Gedaagde heeft echter schriftelijke verklaringen van familie en buren overgelegd die bevestigen dat zij in de woning woont. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde aan haar verzwaarde motiveringsplicht heeft voldaan en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar vorderingen te onderbouwen. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt haar in de proceskosten van gedaagde. De uitspraak is gedaan op 20 augustus 2024.