ECLI:NL:RBOVE:2024:4532

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
11056178 \ CV EXPL 24-1593
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van een aannemingsovereenkomst

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een klusbedrijf, en gedaagde, een aannemer en bestuurder van een B.V. Eiser vorderde betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 1.511,28 voor werkzaamheden die hij had verricht in vier recreatiewoningen. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de overeenkomst niet met hem, maar met een onderaannemer was gesloten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen tussen eiser en gedaagde, en dat gedaagde de facturen niet tijdig had betwist. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde de facturen moest betalen, inclusief wettelijke rente, maar wees de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af omdat de betalingstermijn van acht dagen te kort was. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 873,12 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11056178 \ CV EXPL 24-1593
Vonnis van 20 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde] B.V. mede handelend onder de naam [gedaagde],
te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 11 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[gedaagde] is bestuurder van [gedaagde] B.V., ook bekend onder de naam [gedaagde] Hij was als aannemer betrokken bij de inrichting van recreatiewoningen in het vakantiepark [bedrijf 1]. Voor de aanleg van vloeren en plinten heeft [gedaagde] de onderaannemers [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ingehuurd.
2.2.
[eiser] heeft een klusbedrijf. Hij stelt dat hij met [gedaagde] een overeenkomst is aangegaan voor het aanbrengen en afkitten van plinten in vier recreatiewoningen. Voor die werkzaamheden heeft [eiser] in totaal een bedrag van € 1.511,28 aan [gedaagde] gefactureerd.
2.3.
[gedaagde] heeft de facturen niet betaald. Hij stelt dat de overeenkomst niet met hem, maar met onderaannemer [bedrijf 2] tot stand is gekomen. [gedaagde] begrijpt echter wel dat [eiser] de facturen naar hem heeft gestuurd, omdat de onderaannemers hun zaken niet op orde hebben. [gedaagde] is in beginsel ook wel bereid om de facturen voor zijn rekening te nemen, maar niet overgegaan tot betaling, omdat [eiser] de werkzaamheden niet naar behoren heeft gedaan.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

[eiser] heeft een overeenkomst met [gedaagde]
3.1.
Ter zitting heeft [eiser] nader toegelicht hoe de overeenkomst tot stand is gekomen. [eiser] was op het project [bedrijf 1] aanwezig. [bedrijf 2] zette hem in bij het egaliseren van vloeren. Omdat er tijdsdruk zat op het project is het idee ontstaan dat [eiser] in vier recreatiewoningen het aanbrengen en afkitten van plinten voor zijn rekening zou nemen. [eiser] heeft dit voorgesteld aan [gedaagde] en die ging akkoord. [gedaagde] is de zoon van [gedaagde]. Hij had de feitelijke leiding over het project en was dagelijks aanwezig op de werkvloer.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] er vanuit mocht gaan dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen hem en [gedaagde]. Op locatie heeft [eiser] met [gedaagde] afspraken gemaakt over de werkzaamheden, de meterprijs en de opleverdatum. Daarnaast zijn [gedaagde] en [eiser] de modelwoning samen doorgelopen, zodat [eiser] kon zien wat er van hem werd verwacht. Tussentijds hield [gedaagde] toezicht op het werk en gaf hij [eiser] per Whatsapp instructies over de werkzaamheden. Ter zitting heeft [gedaagde] dit niet betwist. [eiser] heeft de facturen dus naar het juiste adres en de juiste persoon gestuurd.
[gedaagde] moet de facturen betalen
3.3.
[gedaagde] stelt dat hij de facturen niet hoeft te betalen omdat sprake is van meerdere gebreken in de oplevering van de werkzaamheden. [gedaagde] stelt dat hij [eiser] nog de gelegenheid heeft gegeven tot herstel, maar omdat hij geen reactie heeft ontvangen, is hij zelf tot herstel overgegaan en heeft hij de factuur daarvoor (voor een bedrag van € 1.452,00) op de vordering in mindering gebracht.
3.4.
[eiser] voert aan dat [gedaagde] hem per Whatsapp op enkele gebreken heeft gewezen, waarna [eiser] deze heeft hersteld. Vervolgens heeft hij de sleutels ingeleverd en ging hij er vanuit dat hij zijn werk in de recreatiewoningen juist had opgeleverd. Als [gedaagde] vond dat dit niet geval was, dan is aan hem ten onrechte geen gelegenheid gegeven om binnen een redelijke termijn de overeengekomen prestatie alsnog naar behoren uit te voeren en is [gedaagde] ten onrechte meteen zelf tot herstel overgegaan.
3.5.
Dat [gedaagde] vindt dat de werkzaamheden van [eiser] op bepaalde punten niet goed zijn verricht, maakt niet dat [gedaagde] [eiser] niet voor deze werkzaamheden hoeft te betalen. [eiser] heeft onbestreden aangevoerd dat hij de gebreken die door [gedaagde] per Whatsapp aan hem zijn gemeld, heeft hersteld. In de tijd tussen het afronden van de werkzaamheden begin december 2023 en het versturen van de facturen door [eiser] blijkt niet dat hij is gewezen op verdere gebreken. Ter zitting heeft [gedaagde] bevestigd dat er geen oplevering meer is geweest, na de herstelwerkzaamheden van [eiser]. [eiser] mocht er dus vanuit gaan dat hij zijn werk correct heeft opgeleverd en daarom heeft hij op 23 december 2024 de facturen kunnen verzenden. Op 8 januari 2024 heeft [gedaagde] contact opgenomen met [eiser] over de herstelwerkzaamheden (‘2 man 2 dagen') nadat die reeds waren uitgevoerd, zonder dat aan [eiser] de gelegenheid is geboden om gebreken te herstellen. Er is dus geen grond voor [gedaagde] om de facturen van [eiser] niet te betalen.
De bijkomende kosten
3.6.
[eiser] vordert naast betalingen van de facturen ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 226,69 en de wettelijke handelsrente van € 46,00 berekend tot 9 april 2024.
3.7.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft namelijk op 23 december 2023 facturen verstuurd naar [gedaagde] met een betalingstermijn van acht dagen. [gedaagde] stelt dat de termijn wel heel kort is met het oog op de kerstperiode en zijn bedrijfssluiting gedurende twee weken. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin. Uit artikel 6:119a lid 2 BW volgt dat de wettelijke betalingstermijn van een factuur 30 dagen bedraagt, tenzij anders is overeengekomen. Niet is gebleken dat [eiser] en [gedaagde] een kortere betalingstermijn zijn overeengekomen. Dit betekent dat [gedaagde] op het moment van inschakelen van de gemachtigde op 3 januari 2024 nog niet in verzuim verkeerde, omdat de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen nog niet was verstreken.
3.8.
De kantonrechter wijst de gevorderde wettelijke handelsrente van € 46,00 berekend tot 9 april 2024 af, omdat [eiser] onterecht een betalingstermijn van acht dagen heeft gehanteerd. [eiser] heeft pas recht op de wettelijke handelsrente na de datum van verzuim. De kantonrechter zal de wettelijke handelsrente dan ook toewijzen vanaf de datum van verzuim (30 dagen na de factuurdatum) tot aan de dag van volledige betaling.
De proceskosten
3.9.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,12
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2,00 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
Totaal
873,12

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.511,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf 30 dagen na de factuurdatum tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 873,12, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening, indien [gedaagde] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024. (jjm)