In deze zaak vordert de eiser de ontruiming van zijn vakantiewoning, met veroordeling van de gedaagde tot het betalen van een gebruiksvergoeding en bijkomende kosten. De kantonrechter heeft het gevorderde grotendeels toegewezen, omdat er sprake was van een tijdelijk huurcontract dat per 1 juni 2024 is beëindigd. De gedaagde verblijft sindsdien zonder recht of titel in de vakantiewoning en moet deze binnen drie dagen na betekening van het vonnis ontruimen.
De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 8 augustus 2024, waarbij de eiser met zijn gemachtigde aanwezig was, terwijl de gedaagde niet verscheen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst tussen de partijen van tijdelijke aard was en dat de gedaagde geen recht had om in de woning te blijven na de beëindiging van het huurcontract.
De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de belangen van de minderjarige kinderen van de gedaagde niet voldoende opwegen tegen de eigendomsrechten van de eiser. De gedaagde moet de vakantiewoning in goede staat opleveren en een gebruiksvergoeding van € 3.000,- betalen voor de maanden juni, juli en augustus 2024, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast moet de gedaagde de proceskosten van de eiser vergoeden, die in totaal € 901,72 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de gedaagde is in het ongelijk gesteld.