Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij het Openbaar Ministerie de rechtbank had verzocht om een bedrag vast te stellen voor wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1978, was bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.F.J. Smeets, en was op de zitting van 6 augustus 2024 aanwezig. Tijdens deze zitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd en een bedrag van € 37.217,75 gevorderd. De verdediging stelde echter dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moest worden verklaard, gezien de bepleite vrijspraak in de onderliggende strafzaak.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op dezelfde datum, 20 augustus 2024, in de strafzaak was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hierdoor was de grondslag voor de ontnemingsvordering komen te vervallen. De rechtbank heeft daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.