ECLI:NL:RBOVE:2024:4502

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
08.266754-23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij het Openbaar Ministerie de rechtbank had verzocht om een bedrag vast te stellen voor wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1978, was bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.F.J. Smeets, en was op de zitting van 6 augustus 2024 aanwezig. Tijdens deze zitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd en een bedrag van € 37.217,75 gevorderd. De verdediging stelde echter dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moest worden verklaard, gezien de bepleite vrijspraak in de onderliggende strafzaak.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op dezelfde datum, 20 augustus 2024, in de strafzaak was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hierdoor was de grondslag voor de ontnemingsvordering komen te vervallen. De rechtbank heeft daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.266754-23
Datum vonnis: 20 augustus 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.De schriftelijke vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 93.044,39.

2.De procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van het met deze schriftelijke ontnemingsvordering samenhangende strafdossier. De vordering is vervolgens gelijktijdig met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte, op 6 augustus 2024, aan de orde gesteld. Verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.F.J. Smeets, advocaat in Amsterdam, is op deze terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de betrokkenheid die verdachte volgens haar bij de ten laste gelegde feiten heeft gehad, op de terechtzitting van 6 augustus 2024 de vordering gewijzigd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat vaststelt op € 93.044,39 en verdachte de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van
€ 37.217,75.
De raadsman heeft zich – zo begrijpt de rechtbank – op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak in de onderliggende strafzaak, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.De beoordeling van de vordering

Artikel 36e, eerste lid, Sr houdt in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 20 augustus 2024 in de strafzaak vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten, zodat de grondslag aan de ontnemingsvordering is komen te vervallen. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de ontnemingsvordering.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart het
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. J.G.M. Fluttert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.