Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering tegen de verdachte, die eerder was vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde feiten. De ontnemingsvordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om aan een veroordeelde de verplichting op te leggen tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 93.044,39, maar na wijziging van de vordering werd dit bedrag verlaagd naar € 37.217,75. De verdediging stelde dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moest worden verklaard, gezien de vrijspraak van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat, omdat de verdachte was vrijgesproken, de grondslag voor de ontnemingsvordering was komen te vervallen. Hierdoor werd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.