ECLI:NL:RBOVE:2024:4496

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
C/08/280561 / HA ZA 22-146
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelvonnis inzake dwangsomveroordeling en verbetering van eerdere uitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 augustus 2024 een herstelvonnis gewezen in de procedure tussen [partij A] B.V. en [partij B] B.V. en anderen. [partij A] had eerder, op 17 juli 2024, een vonnis verkregen waarin [partij B] werd veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor overtredingen van bepaalde verboden. Na het vonnis heeft [partij A] verzocht om verbetering van het vonnis, omdat in de overwegingen niet was opgenomen dat de dwangsom ook gold voor iedere dag dat de overtreding voortduurde. De rechtbank heeft [partij B] in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar [partij B] heeft bezwaar gemaakt tegen de inwilliging van het verzoek, stellende dat er geen sprake was van een kennelijke fout.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een kennelijke fout in het dictum van het eerdere vonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [partij A] om de dwangsom ook per dag te laten verbeuren, niet correct was weergegeven in het dictum. De rechtbank heeft daarom besloten het eerdere vonnis te verbeteren, zodat de dwangsom voortaan ook geldt voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 1.000.000,- aan te verbeuren dwangsommen. Deze verbetering heeft effect vanaf 22 augustus 2024.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de verbetering op de minuut van het eerdere vonnis moet worden vermeld en dat partijen de ontvangen afschriften van het eerdere vonnis moeten retourneren aan de griffie. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.N. Bartels.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/280561 / HA ZA 22-146
Herstelvonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[partij A] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat mr. M.H. Elferink en mr. M. Kortier te Enschede,
tegen

1.[partij B 1] B.V.,

2.
[partij B 2] B.V.,
3.
[partij B 3],
allen te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B]
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn en mr. Q. Schier te Utrecht.

1.Het verzoek tot verbetering

1.1.
Bij e-mail van 29 juli 2024 heeft mr. Kortier namens [partij A] verzocht om verbetering van het op 17 juli 2024 in deze zaak gewezen vonnis ex artikel 31 Rv. Daartoe is aangevoerd dat in r.o. 4.5 per abuis niet is bepaald dat de dwangsom ook geldt voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
1.2.
De rechtbank heeft [partij B] in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten. Bij e-mailbericht van 30 juli 2024 heeft mr. Schier namens [partij B] aan de rechtbank bericht tegen inwilliging van dat verzoek bezwaar te hebben omdat van een kennelijke fout geen sprake is.

2.De beoordeling

2.1.
De vordering van [partij A] is opgenomen in r.o. 3.26 onder VIII van voornoemd eindvonnis van 17 juli 2024. [partij A] heeft gevorderd om
“[partij B] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [partij A] van een dwangsom ter hoogte van € 10.000,- voor iedere overtreding van één of meer van de hiervoor genoemde ge- en verboden, dan wel naar keuze van [partij A] voor iedere dag of daggedeelte dat [partij B] in strijd handelt met enig bovengenoemd verbod of bevel, of enig gedeelte daarvan, met een maximum van te verbeuren dwangsommen van € 5.000.000”.
2.2.
In r.o. 3.88 is ten aanzien van de dwangsom overwogen:
“De onder VIII gevorderde dwangsomveroordeling komt eveneens voor toewijzing in aanmerking, als in het dictum nader bepaald (…)”
2.3.
In het dictum heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, bepaald:
“4.3. verbiedt [partij B] direct of indirect gebruik te maken van know how en bedrijfsgeheimen van [partij A] die [partij B 1] tijdens haar contractuele relatie met [partij A] in de periode van 1 februari 2021- 22 februari 2022 ter kennis zijn gekomen;
4.4.
beveelt [partij B] hoofdelijk binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van [partij A] een schriftelijke, gespecificeerde, onderbouwde en waarheidsgetrouwe opgave te (laten) doen van:
  • het aantal GS-fundamenten dat door, in opdracht van of ten behoeve van [partij B] direct of indirect zijn aangeboden en vervaardigd in de periode 1 februari 2021 – 22 februari 2022,
  • het aantal GS-fundamenten dat door, in opdracht van of ten behoeve van [partij B] direct of indirect zijn afgeleverd in de periode 1 februari 2021 – 22 februari 2022;
4.5.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom ter hoogte van
€ 10.000,- voor iedere overtreding van het hiervoor genoemde verbod en bevel, met een maximum van te verbeuren dwangsommen van € 1.000.000,-;”
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat in r.o. 4.5 sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 31 Rv. In r.o. 3.88 is bepaald dat de gevorderde dwangsomveroordeling voor toewijzing in aanmerking komt. In het dictum is per abuis niet opgenomen dat de dwangsom ook geldt voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, zoals door [partij A] wel is gevorderd. Anders dan [partij B] heeft aangevoerd kan de vordering bij een zorgvuldige lezing niet worden aangemerkt als een primaire en subsidiaire variant.
2.5.
Deze fout in het dictum was voor [partij B] ook kenbaar of had dat moeten zijn. Indien de rechtbank dit deel van de gevorderde dwangsomveroordeling had willen afwijzen had zij deze afwijzing inhoudelijk gemotiveerd zoals ook bij andere (deel)vorderingen in het vonnis is gebeurd. De toevoeging “zoals bij dictum nader is bepaald” kan niet gelden als een gemotiveerde afwijzing. Deze zinsnede ziet slechts op de formulering van de veroordeling. Daarnaast volgt ook uit de discrepantie tussen de dwangsom van € 10.000,- en het maximum van € 1.000.000,- (verbonden aan 4.3 en 4.4.) dat de fout voor [partij B] kenbaar had moeten zijn. Dit maximum strookt in redelijkheid niet met het eenmaal verbeuren van een dwangsom per overtreding, in het bijzonder overtreding van 4.4.
2.6.
Het voorgaande betekent dat het verzoek om verbetering zal worden toegewezen. De rechtbank bepaalt dat de verbetering ten aanzien van het eventueel verbeuren van dwangsommen effect zal hebben vanaf 22 augustus 2024.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat r.o. 4.5 van het op 17 juli 2024 tussen [partij A] en [partij B] gewezen vonnis, waar staat “4.5. veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom ter hoogte van € 10.000,- voor iedere overtreding van het hiervoor genoemde verbod en bevel, met een maximum van te verbeuren dwangsommen van € 1.000.000,-”, wordt gewijzigd in:
4.5.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom ter hoogte van € 10.000,- voor iedere overtreding van het hiervoor genoemde verbod en bevel, en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van te verbeuren dwangsommen van € 1.000.000,-;
3.2.
bepaalt dat deze verbetering vanaf 22 augustus 2024 effect heeft;
3.3.
bepaalt dat deze verbetering onder de vermelding van de datum 21 augustus 2024 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 17 juli 2024;
3.4.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 17 juli 2024 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.