ECLI:NL:RBOVE:2024:4415

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
ak_23_695
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het Natura 2000 beheerplan Bergvennen & Brecklenkampse Veld

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eisers tegen het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 30 augustus 2022, waarbij het Natura 2000 beheerplan voor het gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat projecten die voorheen vergunningsplichtig waren, door de vaststelling van het beheerplan vergunningsvrij zijn geworden. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep, aangezien artikel 8.1, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) bepaalt dat een beroep tegen een beheerplan alleen kan worden ingesteld als er sprake is van vergunningsvrijstelling voor eerder vergunningsplichtige projecten. De rechtbank heeft de zaak op 28 mei 2024 behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. L.R. de Groot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat de vaststelling van het beheerplan hen in hun belangen schaadt, en dat de rechtbank daarom niet bevoegd is om het beroep te behandelen. De uitspraak houdt in dat het bestreden besluit ongewijzigd blijft en dat de eisers geen griffierecht terugkrijgen, noch een vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 23/695

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

De Bergvennen Ontwikkel B.V., uit Lattrop-Breklenkamp,

Recreatiepark De Bergvennen B.V., uit Lattrop-Breklenkamp,
[eiser 1], uit [woonplaats 1] ,
[eiser 2], uit [woonplaats 2] ,
[eiser 3], uit [woonplaats 3] ,
[eiser 4], uit [woonplaats 4] ,
[eiser 5], uit [woonplaats 5] ,
[eiser 6], uit [woonplaats 6] ,
[eiser 7], uit [woonplaats 7] ,
[eiser 8], uit [woonplaats 8] ,
[eiser 9], uit [woonplaats 9] ,
[eiser 10], uit [woonplaats 10] ,
[eisers 1], uit [woonplaats 11] ,
[eiser 11], uit [woonplaats 12] ,
[eiser 12], uit [woonplaats 13] ,
[eiser 13], uit [woonplaats 14] ,
[eiser 14], uit [woonplaats 15] ,
[eiser 15], uit [woonplaats 16] ,
[eiser 16], uit [woonplaats 17] ,
[eiser 17], uit [woonplaats 18] ,
[eiser 18], uit [woonplaats 19] ,
[eiser 19], uit [woonplaats 20] ,
[eiser 20], uit [woonplaats 21] ,
[eisers 2], uit [woonplaats 22] ,
[eiser 21], uit [woonplaats 23] ,
[eiser 22], uit [woonplaats 24] ,
[eisers 3], uit [woonplaats 25] ,
[eiser 23], uit [woonplaats 26] ,
[eiser 24], uit [woonplaats 27] ,
[eiser 25], uit [woonplaats 28] ,
[eiser 26], uit [woonplaats 29] ,
[eiser 27], uit [woonplaats 30] ,
[eiser 28], uit [woonplaats 31] ,
[eiser 29], uit [woonplaats 32] ,
[eiser 30], uit [woonplaats 33] ,
[eiser 31], uit [woonplaats 34] ,
[eiser 32], uit [woonplaats 35] ,
[eiser 33], uit [woonplaats 36] ,
[eiser 34], uit [woonplaats 37] ,
[eiser 35], uit [woonplaats 38] ,
[eiser 36], uit [woonplaats 39] ,
[eiser 37], uit [woonplaats 40] ,
[eiser 38], uit [woonplaats 41] ,
[eiser 39], uit [woonplaats 42] ,
[eiser 40], uit [woonplaats 43] en [woonplaats 44] ,
[eiser 41], uit [woonplaats 45] ,
[eiser 42], uit [woonplaats 46] ,
[eiser 43], uit [woonplaats 47] ,
[eiser 44], uit De [woonplaats 48] ,
eisers,
gemachtigde: mr. L.R. de Groot,
en

het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) tot vaststelling van het Natura 2000 beheerplan Bergvennen & Brecklenkampse Veld (hierna: het beheerplan).
Verweerder heeft verweer gevoerd.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens verweerder hebben
mr. [naam 1], [naam 2] en [naam 3] aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet (de Aanvullingswet) in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is, blijft op grond van artikel 2.9, tweede lid, van de Aanvullingswet het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk is of, als tegen het besluit geen beroep openstaat, tot het besluit van kracht is.
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van het bestreden besluit en het ontwerp daarvan is ter inzage gelegd vóór de inwerkingtreding van de Aanvullingswet. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft op het bestreden besluit.
Aanleiding
1.1
Het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld (hierna: het Natura 2000-gebied) is op 23 mei 2013 als zodanig aangewezen op grond van artikel 10a van de destijds geldende Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet).
1.2
Artikel 2.3, eerste lid, van de Wnb, de opvolger van de Nbwet, schrijft voor dat voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan wordt opgesteld. Een Natura 2000-beheerplan beschrijft het gebied, de te behalen instandhoudingsdoelstellingen en wat er nodig is om deze te realiseren. Een beheerplan kan ook antwoord geven op de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden (bestaande) activiteiten in en rond het gebied mogen plaatsvinden en het maakt duidelijk welke (bestaande) activiteiten vergunningsplichtig zijn.
1.3
Op 16 november 2021 heeft verweerder het ontwerp van het beheerplan vastgesteld, waarna dit van 7 december 2021 tot en met 17 januari 2022 ter inzage heeft gelegen. Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend. Verweerder heeft daarna het beheerplan, ten opzichte van het ontwerpbeheerplan, ongewijzigd vastgesteld.
Het beheerplan
2. In het beheerplan zijn de natuurherstelmaatregelen beschreven die volgens verweerder nodig en technisch mogelijk zijn om de doelen voor het Natura 2000-gebied te realiseren en de natuur te herstellen en te versterken.
Standpunten eisers
3.1
De Bergvennen Ontwikkel B.V. is eigenaar, ontwikkelaar, beheerder en exploitant van (een gedeelte van) de gronden gelegen op het recreatiepark De Bergvennen (hierna: het recreatiepark), aan de [adres].
Recreatiepark De Bergvennen B.V. is gevestigd en gelegen op het recreatiepark. Deze B.V. verhuurt vakantiehuisjes en appartementen en ontwikkelt en exploiteert het recreatiepark.
De overige eisers zijn eigenaren van percelen die op het recreatiepark liggen.
3.2
Eisers hebben erop gewezen dat verweerder gelijktijdig met het beheerplan ook het Provinciaal inpassingsplan Bergvennen en Brecklenkampse Veld (hierna: het PIP) in procedure heeft gebracht. Tegen dit PIP hebben eisers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). In de onderhavige procedure voeren eisers, kort samengevat, het volgende aan.
Door het PIP wijzigen de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de gronden van het recreatiepark aanzienlijk. Zowel de uit te voeren werkzaamheden op basis van het beheerplan als de planologische wijzigingen als gevolg van het PIP leiden voor eisers tot aanzienlijke schade. De maatregelen uit het beheerplan hebben natschade tot gevolg en met het omzetten in het PIP van de bestemming van een deel van het recreatiepark naar de bestemming ‘Natuur’ gaat er oppervlakte verloren waar kan worden gekampeerd. Ook wordt hierdoor het recreatiepark in tweeën geknipt. Bij het vaststellen van het beheerplan heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met deze schade en met de belangen van eisers. Ook is de wijziging van een deel van het recreatiepark niet in overeenstemming met het aanwijzingsbesluit van 23 mei 2013, omdat het recreatiepark geen onderdeel is van het Natura 2000-gebied, maar daar volledig buiten ligt. In overleg met de eigenaar van het recreatiepark moet worden onderzocht of op het recreatiepark maatregelen moeten worden genomen om ongewenste effecten van vernatting (natschade) als gevolg van de
instandhoudingsmaatregelen uit het beheerplan tegen te gaan, te voorkomen of te compenseren. Dat volgt onder meer uit de gebiedsanalyse die voor het Natura 2000-gebied is opgesteld. Effecten als gevolg van het beheerplan zijn niet uit te sluiten, sterker nog, juist wél te verwachten, en het beheerplan is daarom onjuist en onvoldoende gemotiveerd. Verder is onvoldoende gemotiveerd waarom de gronden in het recreatiepark nodig zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en waarom die doelstellingen niet op een minder bezwarende manier kunnen worden gehaald. Met name is onduidelijk waarom de functiewijziging op het park noodzakelijk is, zeker omdat het recreatiepark volgens de gebiedsanalyse buiten de beheermaatregelen valt en het huidige gebruik van het park niet in de weg staat aan de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. De gronden die wél in het beheerplan zijn opgenomen en waarvoor maatregelen zijn opgenomen, maar die geen onderdeel zijn van het Natura 2000-gebied, moeten daarom uit het beheerplan worden gehaald.
Beoordeling
4.1
Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet zij beoordelen of zij bevoegd is om daarvan kennis te nemen.
4.2
Artikel 8.1, tweede lid, van de Wnb, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit en voor zover hier van belang, bepaalt dat een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een beheerplan alleen betrekking kan hebben op de beschrijvingen van projecten als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, handelingen als bedoeld in artikel 3.3, zevende lid, onderdeel b, artikel 3.8, zevende lid, onderdeel b, al dan niet in samenhang met artikel 3.10, tweede lid.
Artikel 2.9, eerste lid, van de Wnb luidde ten tijde van het bestreden besluit als volgt:
Het verbod, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, is niet van toepassing op projecten die zijn beschreven in en worden gerealiseerd overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3 of een programma als bedoeld in artikel 1.13, eerste, zevende, of achtste lid, of een plan of programma als bedoeld in artikel 2.3, vijfde lid, indien:
a. ten aanzien van het plan of het programma, althans het desbetreffende onderdeel, een passende beoordeling van projecten is uitgevoerd waaruit de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten, en
b. het bestuursorgaan dat het plan of het programma heeft vastgesteld tevens
bevoegd is voor de verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, voor een dergelijk project, of, als dat niet het geval is, het laatst-bedoelde bestuursorgaan heeft ingestemd met het onderdeel van het plan of programma dat betrekking heeft op het project.
4.3
Artikel 8.1, tweede lid, van de Wnb moet zo worden begrepen dat tegen een beschrijving van projecten als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, alleen dan beroep kan worden ingesteld indien voor dergelijke projecten door de vaststelling van het beheerplan een op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb geldend verbod tot het uitvoeren zonder vergunning van deze projecten komt te vervallen. In een dergelijk geval worden deze projecten namelijk op grond van artikel 2.9, eerste lid, van de Wnb vergunningsvrij gemaakt. [1]
4.4
Het is de rechtbank niet gebleken dat projecten die gevolgen hebben voor de gronden van eisers, die voorheen op grond van het bepaalde in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb (zonder daarvoor verleende vergunning) verboden waren, door de vaststelling van het beheerplan (Wnb-)vergunningsvrij zijn geworden.
4.5
Eisers hebben in dit verband in beroep en ter zitting gewezen op hoofdstuk 9 van het beheerplan en maatregel M3c die in hoofdstuk 6, op pagina 68, van het beheerplan wordt genoemd. Volgens eisers heeft maatregel M3c betrekking op het recreatiepark en wordt in hoofdstuk 9 van het beheerplan, op pagina 90, aangegeven dat maatregelen uit hoofdstuk 6 vergunningsvrij zijn. Volgens eisers moet dit zo worden gelezen dat maatregel M3c eerst vergunningsplichtig was op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, maar door de vaststelling van het beheerplan vergunningsvrij is gemaakt.
4.6
De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. Zoals verweerder ter zitting ook heeft toegelicht, zijn in hoofdstuk 5 van het beheerplan de effecten van bestaande activiteiten in en rondom het Natura 2000-gebied op de instandhoudingsdoelstellingen beschreven en beoordeeld. In hoofdstuk 6 van het beheerplan zijn de maatregelen besproken die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. In hoofdstuk 9 van het beheerplan zijn de vergunningsplicht en -procedure vanuit de Wnb nader beschreven. In dat hoofdstuk is aangegeven dat op de (Wnb-)vergunningsplicht een wettelijke uitzondering geldt voor activiteiten die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Daarbij is het volgende gesteld: ‘Dit betekent dat voor de maatregelen in dit beheerplan, die zijn gericht op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen en het beheer van het gebied (zie hoofdstuk 6) geen vergunning nodig is.’.
Uit deze zin volgt niet dat maatregel M3c vóór de vaststelling van het beheerplan vergunningsplichtig was op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb en ná die vaststelling niet meer. Met deze zin is alleen, in het algemeen, aangegeven dat voor maatregelen die direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is vereist. Eisers hebben niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat uit hoofdstuk 9 van het beheerplan volgt dat door de vaststelling van dat plan projecten die voorheen Wnb-vergunningsplichtig waren vergunningsvrij zijn geworden.
4.7
Eisers hebben verder nog aangevoerd dat artikel 8.1, tweede lid, van de Wnb in dit geval niet van toepassing is, omdat verweerder een beheerplan heeft gemaakt waarin meer gronden zijn betrokken dan alleen het Natura 2000-gebied zonder dat daarvoor een grondslag bestaat. Verweerder heeft in reactie hierop aangegeven dat in voorkomende gevallen buiten een Natura 2000-gebied maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld hydrologische maatregelen, om de omgevingscondities voor de instandhoudingsdoelstellingen binnen de begrenzing van het gebied op orde te brengen. De rechtbank ziet niet in waarom artikel 8.1, tweede lid, van de Wnb in een dergelijk geval niet van toepassing zou zijn.
4.8
Verder is gesteld noch gebleken dat het beroep van eisers is gericht tegen een beschrijving van handelingen ten aanzien van soorten, als bedoeld in artikel in artikel 3.3, zevende lid, onderdeel b, artikel 3.8, zevende lid, onderdeel b, al dan niet in samenhang met artikel 3.10, tweede lid, van de Wnb.
4.9
Op grond van het bepaalde in artikel 8.1, tweede lid, van de Wnb kan in dit geval dan ook geen beroep worden ingesteld tegen de vaststelling van het beheerplan. De rechtbank is daarom niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep.

Conclusie en gevolgen

5.1
De rechtbank is niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep en het bestreden besluit ongewijzigd blijft.
5.2
Omdat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep, krijgen eisers het door hen betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3397.