ECLI:NL:RBOVE:2024:4389

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
C/08/309754 / HA ZA 24-57
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van laatste termijnfactuur en meerwerk in aannemingsovereenkomst

In deze zaak vordert [eiser] B.V. betaling van de laatste termijnfactuur en meerwerk van [gedaagde] B.V. in het kader van een aannemingsovereenkomst voor de levering en plaatsing van aluminium ramen, deuren en kozijnen. [eiser] stelt dat [gedaagde] onterecht betaling heeft opgeschort, omdat er geen tekortkoming aan de zijde van [eiser] is. [gedaagde] voert aan dat zij niet voor al het meerwerk toestemming heeft gegeven en beroept zich op verrekening van kosten voor herstelwerkzaamheden die door een derde zijn uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] onterecht de betaling heeft opgeschort en dat de vordering van [eiser] grotendeels toewijsbaar is. De rechtbank wijst de vordering tot betaling van de laatste termijnfactuur van € 18.500,00 toe, evenals een deel van de meerwerkfacturen, en kent wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten toe. De proceskosten worden eveneens aan [gedaagde] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/309754 / HA ZA 24-57
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.E. de Groot,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. T.A.C. Blankestijn.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] aluminium ramen, deuren en kozijnen geleverd en geplaatst voor een bouwproject in [plaats]. In deze procedure vraagt [eiser] om betaling van de laatste termijnfactuur van die werkzaamheden, en om betaling van door haar verricht meerwerk.
1.2.
[gedaagde] heeft verschillende verweren aangevoerd. Zo meent [gedaagde] dat zij terecht betaling van door [eiser] verstuurde facturen heeft opgeschort, omdat [eiser] volgens [gedaagde] is tekortgeschoten in de uitvoering van de werkzaamheden. Verder is [gedaagde] van mening dat zij niet voor al het door [eiser] in rekening gebrachte meerwerk voorafgaande toestemming heeft gegeven. Bovenal beroept [gedaagde] zich op verrekening, omdat zij (herstel)werkzaamheden die [eiser] had moeten uitvoeren, door een derde heeft laten uitvoeren en zij daarvoor kosten heeft gemaakt.
1.3.
De rechtbank wijst de vordering van [eiser] vrijwel geheel toe. Kort gezegd is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onterecht betaling van de laatste termijnfactuur van [eiser] heeft opgeschort. Daarnaast heeft [gedaagde] een tekortkoming aan de kant van [eiser] onvoldoende onderbouwd, zodat van een tegenvordering geen sprake kan zijn. Het beroep op verrekening gaat dan ook niet op. Wat betreft één van de meerwerkfacturen geldt dat niet is vast komen te staan dat [gedaagde] vooraf toestemming heeft gegeven voor het meerwerk, zodat betaling van deze factuur wordt afgewezen.
1.4.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 30 januari 2024,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte tot rectificatie van [eiser],
- producties 12 tot en met 16 aan de kant van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 1 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- spreekaantekeningen van beide kanten.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft op 1 december 2014 een opdrachtbevestiging naar [gedaagde] gestuurd, voor het door [eiser] leveren en plaatsen van aluminium kozijnen ten behoeve van het bouwproject Huis voor Cultuur en Bestuur in [plaats] (hierna: het bouwproject). [gedaagde] was de hoofdaannemer van dit project, [eiser] (een) onderaannemer. De opdrachtbevestiging is namens [eiser] voorzien van een aantal toevoegingen dan wel aantekeningen en is op 28 januari 2015 door beide partijen ondertekend. De aanneemsom bedroeg € 370.000,00. In ‘bijlage 2’ bij de overeenkomst staat dat meerwerk voorafgaand door de projectleider moet worden goedgekeurd.
3.2.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1]), directeur en eigenaar van [eiser], heeft medio 2015 contact gehad met de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]), projectleider namens [gedaagde], over het verrichten van meerwerk door [eiser].
3.3.
[eiser] heeft twaalf facturen voor meerwerk naar [gedaagde] gestuurd, met een totaalbedrag van € 48.780,20. Zeven van deze facturen heeft [eiser] op 12 oktober 2015 naar [gedaagde] gestuurd, de overige vijf facturen op 10 juni 2016. [gedaagde] heeft geen van deze facturen betaald.
3.4.
Op 22 maart 2016 heeft de heer [naam 3] (hierna: [naam 3]), inkoper en mede-eigenaar van [gedaagde], het volgende aan [naam 1] gemaild:

Goedemorgen [naam 1],
Zou je mij voor as donderdag onderstaande info kunnen aanleveren?
-
voorstel akoestische folie
-
brandwerend attest merk AL
-
graag willen ze zwarte bemonstering van het raambeslag van de staatsramen op de 2e verdieping
Op de miva deuren willen ze graag een glasplaat, kun jij vooraanzicht schetsen wat nu mogelijk is en wat je aangeboden hebt?
(…)
3.5.
[naam 3] heeft op 30 maart 2016 bovenstaande e-mail nogmaals naar [naam 1] gestuurd, en heeft daar het volgende bij geschreven:

Hallo [naam 1],
Hoe staat het met onderstaande??
Daarnaast willen we ook nog graag een eenduidig attest over het doorvalveiligheid van de Beglazing puien S01, A01 en A02
Wil je zorgen dat ik deze week de gegevens heb?
3.6.
Op 6 april 2016 heeft [eiser] de laatste termijnfactuur voor haar werkzaamheden, met een bedrag van € 18.500,00, naar [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft deze factuur niet betaald.
3.7.
Op 6 april 2016 heeft [naam 3] per e-mail aan [naam 1] nogmaals om een reactie gevraagd op de e-mails van 22 en 30 maart 2016.
3.8.
[naam 1] heeft op 13 april 2016 het volgende aan [naam 3] gemaild:

Hoi [naam 3],
Inzake de folie, hebben wij met meerdere leveranciers gesproken, onder andere met connecties tot in Amerika. Hierbij komt naar voren dat men wel de folies kan plakken, maar niet exact weet wat iets nu in DB waarden scheelt cq gaat schelen!
Attest zie bijlage
Raambeslag zwart, indertijd ook met Bert besproken indien we een demo moeten verzorgen dan moeten we een juiste kruk bestellen dat duurt lange tijd, dan kun je beter voor alles tegelijk bestellen. Dit is overigens dezelfde kruk die er nu op zit maar dan zwart!
Miva zie bijlage
[naam 3] heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd:

Dag [naam 1],
Wat betreft de folie had ik een aantal voorstellen verwacht, hier kunnen wij niks mee na de opdrachtgever toe. Kun je documentatie of de gespreksnotitie aanleveren?
Verder graag ook antwoordt op de doorvalveiligheid van een aantal puien (zie bijgaande mail).
Wat is de levertijd van het raambeslag, lijkt me verstandig dat je de zwarte kleur in bestelling neemt voor de ronde taatsramen.
Kun je me vandaag nog gegeven aanleveren. We zitten erop te wachten.
[naam 1] heeft even later als volgt gereageerd:

Hoi [naam 3],
Wat voor voorstel moet ik dan geven? Je zal dan praten over blanke folie.
Ben nu niet op kantoor dus inzake doorvalveiligheid hoor je nog even
Inzake de krukken, moet dat dan voor alles Je bent een wk of 5 kwijt hiervoor
[naam 3] heeft hierop als volgt gereageerd:

Hoi [naam 1],
Een informatieblad van de folie?
3.9.
Op 14 april 2016 heeft [naam 3] per e-mail aan [naam 1] gevraagd om een reactie over de folie en doorvalveiligheid.
3.10.
Bij e-mail van 1 juni 2016 heeft de heer [naam 4], werkzaam bij [gedaagde] (hierna: [naam 4]), [naam 1] gesommeerd om met een reactie te komen, en heeft hij [naam 1] daarvoor een termijn gegeven tot 3 juni 2016 om 15:00 uur. Verder heeft [naam 4] in deze e-mail aangegeven dat [gedaagde] zelf een oplossing zal zoeken als [eiser] niet binnen deze termijn met een reactie komt. In zijn reactie heeft [naam 1] aangegeven niet te weten om welke herstelpunten het gaat.
3.11.
[naam 3] en [naam 1] hebben op 7 en 8 juni 2016 e-mailcontact gehad over de door [eiser] toegezonden meerwerkfacturen en de openstaande laatste termijnfactuur.
3.12.
Op 7 juni 2016 heeft [naam 4] een e-mail naar [naam 1] gestuurd, waarna [naam 1] diezelfde dag heeft gereageerd. [naam 1] heeft zijn reactie in het rood in de e-mail van [naam 4] opgenomen: [1]
(…)

Dank voor uw reactie, ik hoop dat het geen ernstige reden was, uw afwezigheid bedoel ik dan. Over naar het inhoudelijke deel:

De DB waarde, volgens [naam 3] had u aangegeven dat u een folie had waar het probleem van deze waarde kan worden opgelost. In het bestek staat immers een andere waarde dan de door u geleverde producten. Graag zien we uw voorstel per ommegaande hoe u dit probleem gaat oplossen.
Wij hebben aangegeven dat je dmv folie wat DB kan terughalen, echter zijn daar geen rapporten van. De keuze van huidige geleverde is geheel in samenspraak en in opdracht van jullie werkvoorbereiding gegaan. Dit kan ook niet anders overigens! Je kan dus blanke folie aanbrengen, maar je hebt geen zekerheid op welke Db je dan ook exact uitkomt.

Betreft de doorvalveiligheid, dit zal [naam 3] beoordelen en als er actie van u verwacht wordt melden wij ons.
Ok

Beslag ronde ramen, zit daar nu nog z’n lange levertijd op? En loopt dit punt nu dan?
Neen dit loopt nog niet. hebben hierbij dan nu formeel opdracht? Zo ja dan zullen we het gaan bestellen

Betreft openstaande termijnen, bij ons niet bekend. Dus er wordt deze week niets betaald. Vanwaar deze verwarring?
Openstaande termijnen is bij jullie en bij [naam 3] zeker bekend. Heb overigens vanmiddag naar [naam 3] daar nog weer een aanvullende mail over gestuurd!”
(…)
3.13.
Op 9 juni 2016 heeft [naam 3] een e-mail naar [naam 1] gestuurd. Als bijlage bij deze e-mail zit een ‘staat van bemerkingen’, met als datum 25 mei 2016. Bovenaan deze lijst staat “
Status staat van bemerkingen: opname behorende bij procesverbaal van oplevering”. Verder staat in deze e-mail het volgende:

Beste [naam 1],
Bijgaand de openstaande punten. Deze punten zijn niet gereed. Wij geven jou tot volgende week dinsdag de tijd om deze punten op te lossen anders gaan we het op een andere manier regelen en de kosten verrekenen.
Daarnaast hebben wij geen facturen openstaan van jou. Zoals ook al eerder aangegeven verwijzen wij naar het contract omtrent de goedkeuring van meerwerk, dus geaccordeerde opdrachten door ondergetekende.
3.14.
Partijen zijn vervolgens met elkaar in gesprek gegaan. Op 17 juni 2016 heeft [naam 4] het volgende gemaild aan [naam 1]:
(…)
“Naar aanleiding van vanmorgen, wat een prettig gesprek was, het volgende:
-
komende week (dus 20 – 24 juni) zal [eiser] de punten oplossen waar geen levertijden aan verbonden zijn.
-
[naam 5] geeft deze week het aantal rozetten wat nog nodig is door en maakt een foto van de breukruit en zorg dat die bij [eiser] komt.
-
As maandag ontvang je van [naam 3] de aangepaste puntenlijst.
-
Jij zorgt dat [naam 3] de getekende meerwerk opdracht van je ontvangt.
(…)
3.15.
[naam 3] heeft op 20 juni 2016 een “
Restpunten lijst” naar [naam 1] gestuurd. Verder staat in deze e-mail onder meer het volgende:

Zoals besproken:

Laatste lijst met opleverpunten

Er zijn nog 11 cilinder rozetten te weinig

Foto breukruit toegevoegd.
Graag willen we ook een opgave voor een 30 minuten kozijn en deur van de techniekruimte 2e verd. Graag willen we ook een aanbieding voor de vastzetinrichting van de terrasdeuren( zie bijgevoegde mail)
Daarnaast ontvangen wij de juiste attesten mbt brandwerendheid en de doorvalveiligheid van de juiste puien.
(…)
3.16.
[naam 3] heeft bij e-mail van 28 juni 2016 het volgende aan [naam 1] gevraagd:
(…)

Ik heb begrepen dat je afgelopen vrijdag in [plaats] geweest bent.
Graag ontvangen we hier vandaag een terugkoppeling van wat de status is, en “ ontvangen wij van de andere punten ook reactie.
(…)
[naam 1] reageert diezelfde dag per e-mail:

Ben vandaag niet op de zaak dus dat lukt niet, maar dit krijg je morgen of overmorgen.
Heb je ook al naar de betalingen gekeken!!
(…)
3.17.
[naam 4] heeft bij e-mail van 9 september 2016 het volgende naar [naam 1] gestuurd:
(…)

Ondanks de sommatie en diverse verzoeken tot afronding van het door u aangenomen contract lukt het ons niet tot een einde te komen.
[gedaagde] gaat zelf met een andere partij een en ander afwikkelen en zal dit bij [eiser] in rekening stellen.
Wij betreuren het dat u in gebreke blijft.
(…)
3.18.
[gedaagde] heeft (herstel)werkzaamheden laten verrichten aan het bouwproject, en heeft daarvoor [bedrijf] B.V. ingeschakeld. [gedaagde] heeft een kostenoverzicht van de (herstel)werkzaamheden opgesteld.
3.19.
[eiser] heeft [gedaagde] op 28 januari 2017 gesommeerd om tot betaling van de laatste termijnfactuur en de meerwerkfacturen over te gaan. Bij brief van 2 februari 2017 heeft [gedaagde] aangegeven dat zij niet tot betaling zal overgaan.
3.20.
Op 24 oktober 2017 heeft [eiser] [gedaagde] nogmaals gesommeerd om openstaande facturen te betalen. Bij brief van 22 december 2017 heeft [gedaagde] inhoudelijk gereageerd.
3.21.
In 2022 vindt een nadere briefwisseling tussen (de advocaten van) partijen plaats, waaronder de verzending van een stuitingsbrief namens [eiser]. De standpunten van partijen zijn hierin ongewijzigd gebleven.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – kort samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 67.280,20 exclusief btw (€ 81.409,06 inclusief btw), te vermeerderen de wettelijke handelsrente, betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De laatste termijnfactuur
5.1.
[eiser] vordert betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 18.500,00, zijnde de laatste termijn van de overeengekomen aanneemsom van het bouwproject, waarvoor [eiser] op 6 april 2016 een factuur naar [gedaagde] heeft gestuurd.
5.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zij in beginsel gehouden was deze factuur te voldoen, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet meer hoeft te betalen omdat [eiser] de werkzaamheden niet (deugdelijk) heeft uitgevoerd, omdat [eiser] in schuldeisersverzuim verkeert, omdat [gedaagde] de betaling rechtsgeldig heeft opgeschort en omdat [gedaagde] zich op verrekening beroept.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter onderbouwing van haar standpunt dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst heeft [gedaagde] verwezen naar de e-mailwisseling tussen partijen, die is begonnen met de e-mail van [naam 3] op 22 maart 2016. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit deze e-mailwisseling onvoldoende naar voren dat [eiser] op dat moment niet aan haar verplichtingen van de aanneemovereenkomst had voldaan. De rechtbank leidt uit de e-mails afkomstig van [gedaagde] af dat zij [eiser] in eerste instantie heeft verzocht om informatie, over onder meer akoestische folie voor ramen en over attesten met betrekking tot doorvalveiligheid van ramen. Door [gedaagde] is niet gesteld, en verder is het de rechtbank ook niet gebleken, dat [eiser] ertoe gehouden was deze informatie aan [gedaagde] te verschaffen. Evenmin is er door [gedaagde] in haar e-mails van eind maart tot en met mei 2016 verwezen naar de twee lijsten die later onderwerp van gesprek zijn geworden, namelijk voor het eerst op 9 juni 2016. Dit maakt dat [gedaagde], mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser], naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser] vóór juni 2016 ten aanzien van de in de e-mails van [gedaagde] genoemde punten is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten aanneemovereenkomst. Er was naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen grond voor [gedaagde] om betaling van de laatste termijnfactuur van [eiser] op te schorten.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] eveneens onvoldoende onderbouwd dat [eiser] na mei 2016 is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten aanneemovereenkomst. Voor dit oordeel is het volgende van belang. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij haar werkzaamheden met betrekking tot het bouwproject op 18 maart 2016 heeft opgeleverd. Hiertoe heeft [eiser] aangevoerd dat partijen uitvoerig over de datum van oplevering hebben gecorrespondeerd, wat heeft geresulteerd in 18 maart 2016, en dat op die dag het werk is opgeleverd. De werkzaamheden die na de oplevering nog gedaan moesten worden heeft [eiser] genoteerd en deze zijn volgens [eiser] in de periode kort na oplevering verricht. [gedaagde] heeft de stelling van [eiser] dat de werkzaamheden op 18 maart 2016 zijn opgeleverd alleen in algemene termen betwist. Dat is gelet op de onderbouwing van [eiser], met de daarbij door [eiser] overgelegde lijst met openstaande punten (productie 12 bij dagvaarding), onvoldoende. Verder blijkt ook uit de e-mails die partijen naar elkaar hebben gestuurd dat [eiser] ervan uitging dat er was opgeleverd, en dat door [gedaagde] op geen enkel moment de stelling is ingenomen dat er niet was opgeleverd. De verklaring van [gedaagde] ter zitting dat het onwaarschijnlijk is dat er op 18 maart 2016 is opgeleverd, omdat op die dag de oplevering van [gedaagde] met haar opdrachtgever plaatsvond, maakt dit oordeel niet anders. Door [gedaagde] zelf is namelijk aangevoerd dat er op 18 maart 2016 een ‘eerste opname’ heeft plaatsgevonden. Gelet hierop heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weersproken dat de werkzaamheden van [eiser] op 18 maart 2016 zijn opgeleverd.
5.5.
Vervolgens spreken partijen elkaar op of rondom 17 juni 2016. Hierover heeft [eiser] aangevoerd dat nadat [gedaagde] op 9 juni 2016 met een sommatie kwam om openstaande punten op te lossen, zij aan [gedaagde] heeft voorgesteld om daarover in gesprek te gaan. Dit blijkt uit de door [eiser] overgelegde e-mailwisseling. [eiser] heeft dit naar eigen zeggen voorgesteld omdat zij daar iets in wilde betekenen, omdat het volgens haar grotendeels meerwerk betrof, maar ook met de gedachte dat vanuit [gedaagde] betaling van facturen toegezegd zou kunnen worden. Deze stelling van [eiser] wordt ondersteund door de e-mailwisseling van partijen rond die tijd, en ook door de enige tijd later door [naam 1] gestuurde e-mail van 28 juni 2016, waarin hij [naam 3] vraagt of hij naar de betalingen heeft gekeken. Dit ondersteunt eveneens de stelling van [eiser] dat het gesprek van medio juni 2016 over de punten uit de lijst in de context was vanuit de toezegging van [gedaagde] dat zij betalingen aan [eiser] zou uitvoeren, en niet vanuit de gedachte dat [eiser] ertoe gehouden was de werkzaamheden uit de lijst te verrichten. De e-mailberichten die partijen in die periode naar elkaar hebben gestuurd wijzen er naar het oordeel van de rechtbank daarnaast niet op, in het licht van de hiervoor genoemde onderbouwing van [eiser], dat partijen met de lijsten die door [gedaagde] zijn overgelegd tekortkomingen aan de kant van [eiser] hebben geïdentificeerd. Er kan op basis daarvan dan ook niet worden vastgesteld dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Dit betekent dat [eiser] niet in verzuim is geraakt en dat [gedaagde] geen tegenvordering heeft op [eiser]. Daardoor komt aan [gedaagde] geen beroep op verrekening toe.
5.6.
Gelet op het voorgaande slagen de verweren van [gedaagde] niet. Dit betekent dat de vordering tot betaling van de laatste termijnfactuur zal worden toegewezen.
De twaalf facturen voor meerwerk
5.7.
[eiser] vordert betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 48.780,20 aan door [eiser] verricht meerwerk, waarvoor [eiser] op 12 oktober 2015 en op 10 juni 2016 in totaal twaalf facturen naar [gedaagde] heeft gestuurd. [eiser] heeft deze facturen aangemerkt met projectnummer 14-238A tot en met 14-238M (minus de letter I). De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van de meerwerkfacturen de belettering A tot en met M (minus de letter I) aanhouden.
De meerwerkfacturen B, C, E, H, J en L
5.8.
Wat deze facturen betreft heeft [gedaagde] niet betwist dat partijen dit meerwerk zijn overeengekomen. Evenmin heeft [gedaagde] de hoogte van de facturen betwist. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat een tekortkoming van [eiser] door [gedaagde] onvoldoende is onderbouwd en dus niet is vast komen te staan, en er ook geen sprake is van verzuim van [eiser], en dat [gedaagde] haar betalingsverplichting niet mocht opschorten en dat aan [gedaagde] ook geen beroep op verrekening toekomt, is een bedrag van € 32.755,10 toewijsbaar.
De meerwerkfacturen A, D, F, G, K en M
5.9.
[gedaagde] heeft betwist dat zij ten aanzien van dit meerwerk voorafgaande goedkeuring heeft gegeven aan [eiser] om dit meerwerk te verrichten. Ook heeft [gedaagde] betwist dat de werkzaamheden als meerwerk zijn aan te merken.
5.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat zij zijn overeengekomen dat voor meerwerk voorafgaande goedkeuring van de projectleider vereist was. Onder die afspraak moet naar het oordeel van de rechtbank echter ook de situatie worden begrepen dat [gedaagde] wensen aan [eiser] doorgeeft over een gewijzigde uitvoering, ten opzichte van de oorspronkelijk afgesproken uitvoering. In die zin is redelijkerwijs met ‘voorafgaande goedkeuring’ gelijk te stellen de situatie dat meerwerk weliswaar niet daadwerkelijk voorafgaand door [gedaagde] wordt goedgekeurd, maar dat er aan de kant van [gedaagde] om wordt gevraagd, door de projectleider of degene die diens rol vervult, en [eiser] daar vervolgens mee aan de slag gaat. Dit omdat het partijen naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet kunnen hebben bedoeld af te spreken dat wanneer [gedaagde] om een wijziging vraagt waarvan duidelijk is dat deze kostenverhogend uitpakt, en [eiser] die vervolgens doorvoert, dat [eiser] daarvoor per definitie de rekening zou moeten oppakken.
5.11.
Na deze inleidende overweging zal de rechtbank de verschillende door [gedaagde] weersproken meerwerkfacturen nader bespreken.
Meerwerkfacturen A, D en F
5.12.
In stellingen van [eiser] met betrekking tot deze facturen ligt besloten dat waar zij bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruik maakte van aanpassingen in tekeningen, er aan die aanpassingen een wens van [gedaagde] ten grondslag heeft gelegen. Met andere woorden zijn die aanpassingen op basis van een wens van [gedaagde] bij [eiser] terecht gekomen en vervolgens door [eiser] op die manier uitgevoerd. Dat betekent dat als kan worden vastgesteld dat er sprake is van een afwijking ten opzichte van de oorspronkelijke tekening, hier een veranderde wens van [gedaagde] aan ten grondslag ligt. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen moet die situatie redelijkerwijs als voorafgaande goedkeuring met betrekking tot meerwerk worden gezien. Dus blijft over de vraag of de tekeningen wijzigingen vertonen.
5.13.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door [eiser] overgelegde tekeningen die zij bij de uitvoering van de werkzaamheden heeft gebruikt, van wijzigingen ten aanzien van de oorspronkelijke tekeningen. Gelet daarop, en de toelichting bij die tekeningen, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat er wat deze facturen sprake is van meerwerk. Nu deze gang van zaken redelijkerwijs als voorafgaande goedkeuring met betrekking tot meerwerk worden gezien, zal dit deel van de vordering van [eiser] worden toegewezen. Dat deze werkzaamheden geen meerwerk betreft is door [gedaagde] wel gesteld, maar niet onderbouwd. Aan die stelling gaat de rechtbank dan ook voorbij.
Meerwerkfactuur G
5.14.
Dit deel van de vordering zal de rechtbank afwijzen. Ter onderbouwing heeft [eiser] verwezen naar een e-mailwisseling tussen partijen. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat [gedaagde] aan [eiser] heeft gevraagd of zij deze werkzaamheden wilde verrichten, en evenmin dat [gedaagde] daar (later) mee akkoord is gegaan.
Meerwerkfactuur K
5.15.
Deze meerwerkfactuur van [eiser] ziet op kosten voor het huren van materieel voor het aanbrengen van glas in een gevel. Op de zitting heeft [eiser] uitgelegd dat zij het glas al op een eerder moment wilde aanbrengen, maar dat zij toen met het daarvoor benodigde materieel, namelijk kranen, niet op de bestrating onder de betreffende gevel mocht komen. [eiser] was daarom genoodzaakt de werkzaamheden op een andere dag uit te voeren, en daarvoor opnieuw kranen te huren. Nu [gedaagde] deze uitleg niet heeft betwist, zal dit deel van de vordering worden toegewezen. Dat deze werkzaamheden geen meerwerk betreft is door [gedaagde] wel gesteld, maar niet onderbouwd. Aan die stelling gaat de rechtbank dan ook voorbij.
Meerwerkfactuur M
5.16.
Deze meerwerkfactuur ziet op het herstellen dan wel opnieuw aanbrengen van deurdrangers. Op de zitting heeft [eiser] onweersproken gesteld dat de initieel door haar aangebrachte deurdrangers door iemand die onder de verantwoordelijkheid van [gedaagde] als hoofdaannemer viel, defect zijn gemaakt, en dat [gedaagde] haar heeft verzocht deze te herstellen dan wel opnieuw aan te brengen. Nu [gedaagde] deze toelichting niet heeft betwist, zal dit deel van de vordering worden toegewezen. Dat deze werkzaamheden geen meerwerk betreft is door [gedaagde] wel gesteld, maar niet onderbouwd. Aan die stelling gaat de rechtbank dan ook voorbij.
Conclusie meerwerk
5.17.
Gelet op het voorgaande zal een bedrag van € 47.966,20 worden toegewezen.
De wettelijke handelsrente
5.18.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde wettelijke handelsrente. Kort gezegd heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij vanwege haar beroep op opschorting en het schuldeisersverzuim aan de kant van [eiser] geen wettelijke (handels)rente verschuldigd is. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer [gedaagde] vanaf de vervaldata van de verschillende facturen waarvan [eiser] betaling vordert de (gehele) wettelijke handelsrente verschuldigd zou zijn. Ook heeft [gedaagde] in dit kader aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld van [eiser] en heeft [gedaagde] een beroep gedaan op matiging op grond van artikel 6:109 BW.
5.19.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat een tekortkoming van [eiser] niet is vast komen te staan en dat [gedaagde] niet bevoegd was haar betalingsverplichtingen richting [eiser] op te schorten. Deze verweren tegen de wettelijke handelsrente gaan dan ook niet op.
5.20.
Wat betreft de overige verweren overweegt de rechtbank als volgt. Dat toewijzing van de wettelijke handelsrente tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Hiertoe heeft [gedaagde] namelijk enkel aangevoerd dat zij de verschuldigdheid van de facturen al in een vroeg stadium inhoudelijk heeft betwist, en dat [eiser] vervolgens heeft stilgezeten alvorens een gerechtelijke procedure te beginnen, waar [eiser] naar de mening van [gedaagde] niet voor beloond zou mogen worden. Dit is onvoldoende. [gedaagde] heeft er zelf voor gekozen de facturen tot op de dag van vandaag niet te betalen, ook niet onder protest. [gedaagde] moet ermee bekend worden geacht dat de wettelijke (handels)rente is gaan lopen, en dat zij met het niet betalen aan [eiser] het risico op zich heeft genomen dat die rente op enig moment verschuldigd zou kunnen worden.
5.21.
Tot slot het beroep van [gedaagde] op matiging op de voet van artikel 6:109 BW. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Wettelijke (handels)rente is een vorm van schadevergoeding, namelijk een vergoeding van schade die het gevolg is van het te laat betalen van een geldsom. Dit betekent dat de rechtbank, net als bij andere vormen van schadevergoeding, de bevoegdheid heeft om die schadevergoeding te matigen. Voor matiging is ruimte als toekenning van de volledige schadevergoeding in een specifiek geval tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Dat is op zichzelf al een hoge drempel. Daarbij geldt bovendien dat die matigingsbevoegdheid bij wettelijke (handels)rente in het bijzonder terughoudend moet worden gebruikt (zie het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2001, ECLI:HR:2001:AB0382). Dat heeft te maken met de aard van deze schadevergoeding: het is een door de wet gefixeerde vergoeding van schade. Er wordt dus al geabstraheerd van de werkelijke schade. Daarbij past niet dat de rechtbank snel tot matiging overgaat.
5.22.
De omstandigheid die [gedaagde] heeft aangevoerd, namelijk dat [eiser] heeft gewacht met het starten van een procedure, geeft de rechtbank geen aanleiding om de rente te matigen. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat het hier gaat om onaanvaardbare gevolgen. Het stond [eiser] vrij om op enig moment naar de rechter de stappen om betaling van haar facturen af te dwingen. Het enkele feit dat [eiser] dit pas geruime tijd later heeft gedaan, geeft geen reden tot matiging. [gedaagde] heeft daarnaast zelf een risico genomen door niet te betalen en zich op opschorting te beroepen, en door die situatie vervolgens te laten bestaan. Dit betekent dus dat [gedaagde] de wettelijke handelsrente verschuldigd is, nu ook vaststaat dat [gedaagde] in verzuim is met de betaling van een geldsom.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.23.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.447,80 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.439,66 bij € 66.466,20 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 1.439,66 toe.
5.24.
De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is eveneens toewijsbaar.
5.25.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,12
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.610,12
5.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 66.466,20 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.439,66 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.610,12, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024. (wv)

Voetnoten

1.Ten behoeve van de leesbaarheid in zwartwit geeft de rechtbank de tekst van [naam 4] weer in cursief, en de (in rode kleur weergegeven) tekst van [naam 1] in niet-cursieve belettering weer.