ECLI:NL:RBOVE:2024:4387

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
11024581 \ CV EXPL 24-1306
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van factuur voor administratiewerkzaamheden en geschil over opdrachtverlening

In deze zaak heeft eiser administratiewerkzaamheden verricht voor gedaagde en een factuur gestuurd die gedaagde niet heeft betaald. Gedaagde betwist de volledige factuur en stelt dat zij slechts voor één van de posten opdracht heeft gegeven. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet de gehele factuur hoeft te betalen, maar wel het bedrag voor de werkzaamheden waarvoor zij opdracht heeft gegeven. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot betaling van € 365,00 toe, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 3 mei 2023. Daarnaast wordt een bedrag van € 54,75 aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door kantonrechter A.M. Koene op 13 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11024581 \ CV EXPL 24-1306
Vonnis van 13 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [bedrijf 1],
uit [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: Incassocenter B.V.,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [bedrijf 2],
uit [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend zonder gemachtigde.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] heeft administratiewerkzaamheden voor [gedaagde] verricht en [gedaagde] daarvoor een factuur gestuurd. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald. [gedaagde] zegt dat zij maar voor één van de posten die in de factuur staat, opdracht heeft gegeven. [gedaagde] wil alleen voor die opdracht betalen, maar heeft dat uitgesteld tot [eiser] een aangepaste factuur stuurt. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet de gehele factuur hoeft te betalen. [gedaagde] moet wel de post betalen waarvoor zij opdracht heeft gegeven. De betaling daarvan mocht zij niet opschorten. Dat oordeel wordt hierna uitgelegd.

2.Het procesverloop

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 5 maart 2024;
  • de conclusie van antwoord met producties van 23 april 2024;
  • de e-mail van 30 april 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 10 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die in het dossier worden bewaard.
2.2.
Ondanks behoorlijke oproepring daartoe, is [eiser] niet op de mondelinge behandeling verschenen. [gedaagde] is in persoon verschenen.
2.3.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft administratiewerkzaamheden verricht voor [gedaagde].
3.2.
Op 18 april 2023 heeft [eiser] [gedaagde] daarvoor de volgende factuur gestuurd:
[Afbeelding]
3.3.
[gedaagde] heeft de factuur niet betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld om € 965,18 aan haar te betalen. Dit bedrag bestaat uit het factuurbedrag van € 743,05, de wettelijke handelsrente van € 87,26, de buitengerechtelijke incassokosten van € 111,46 en een bedrag van € 23,41 aan BTW over de incassokosten. [eiser] vordert daarnaast de wettelijke handelsrente over € 965,18 vanaf de dag van de dagvaarding. [eiser] wil ook dat [gedaagde] een vergoeding moet betalen voor haar proceskosten.
4.2.
[eiser] baseert haar vorderingen op de stelling dat [gedaagde] haar opdracht heeft gegeven de werkzaamheden te verrichten zoals ze in de factuur staan vermeld. Omdat [gedaagde] de factuur niet heeft betaald, is [gedaagde] volgens [eiser] ook de extra kosten verschuldigd.
4.3.
[gedaagde] voert verweer.
4.4.
De kantonrechter gaat hierna, voor zover dat nodig is voor haar beslissing, verder in op de stellingen van beide partijen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] en [gedaagde] het erover eens zijn dat zij een mondelinge overeenkomst van opdracht hebben gesloten op grond waarvan [eiser] administratiewerkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde]. Waar [eiser] en [gedaagde] het niet over eens zijn, is voor welke werkzaamheden [gedaagde] opdracht heeft gegeven.
[gedaagde] moet € 365,00 en de wettelijke handelsrente betalen
5.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] haar opdracht heeft gegeven voor alle werkzaamheden die in de factuur staan. [gedaagde] heeft daartegen verweer gevoerd en ter zitting een andere lezing van de gemaakte afspraken gegeven. [gedaagde] zegt dat zij alleen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden die op de factuur onder de noemer ‘Jaarafsluiting 2021’ (de eerste post) in rekening zijn gebracht. Dat zit zo: de jaarafsluiting 2021 was volgens [gedaagde] een totaalpakket dat door [eiser] werd aangeboden. In dat totaalpakket zat ook het opstellen van de BTW-aangifte. De aangifte inkomstenbelasting zat niet standaard in het totaalpakket. Omdat [gedaagde] de BTW-aangifte zelf zou opstellen, hebben partijen volgens [gedaagde] afgesproken dat [eiser] de BTW-aangifte uit het totaalpakket zou halen en in plaats daarvan binnen het totaalpakket de inkomstenbelasting voor [gedaagde] zou verzorgen. Daarom is het volgens [gedaagde] niet terecht dat [eiser] haar meer dan de afgesproken pakketprijs in rekening brengt. Dit op zichzelf niet onlogische relaas heeft [eiser], door niet ter zitting te verschijnen, onweersproken gelaten. De kantonrechter gaat daarom uit dat de door [gedaagde] gepresenteerde gang van zaken juist is.
5.3.
Daarmee staat vast dat [eiser] alleen de eerste post van € 365,00 [gedaagde] terecht in rekening heeft gebracht. [gedaagde] is ook bereid hiervoor te betalen, maar heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij dat nog niet heeft gedaan omdat [eiser] geen credit-factuur heeft gestuurd, terwijl [gedaagde] daar om had gevraagd.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het opschorten van betaling door [gedaagde] niet terecht was. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [gedaagde] de post die zij (vanaf het begin) erkende schuldig te zijn in afwachting van een credit-factuur voor de overige posten niet alvast kon betalen. Haar bewering dat zij, zonder een credit-factuur daarmee de betrouwbaarheid van haar hele boekhouding in gevaar zou brengen, acht de kantonrechter niet overtuigend. Daarom wordt de vordering van [eiser] tot betaling van € 365,00 toegewezen. Doordat [gedaagde] de € 365,00 niet binnen de factuurtermijn van 14 dagen heeft betaald en het hier gaat om een overeenkomst tussen twee natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, is [gedaagde] vanaf 3 mei 2023 de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) verschuldigd.
[gedaagde] moet een vergoeding betalen voor de buitengerechtelijke incassokosten
5.5.
[eiser] vordert € 111,46 aan vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke incassokosten zijn de kosten die [eiser] heeft gemaakt om, in een poging een gang naar de kantonrechter te voorkomen, betaling van [gedaagde] te ontvangen.
5.6.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat werkzaamheden zijn verricht waarvoor een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten kan worden gevorderd.
5.7.
De hoogte van de vergoeding is op grond van het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’ alleen gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde hoofdsom. [eiser] heeft het gevorderde bedrag berekend over de gevorderde hoofdsom van € 743,05. Omdat de kantonrechter aan hoofdsom € 365,00 zal toewijzen, zal de kantonrechter het daarbij behorende tarief van € 54,75 toewijzen.
De BTW over de buitengerechtelijke incassokosten hoeft [gedaagde] niet te betalen
5.8.
[eiser] heeft ook nog BTW over de incassokosten gevorderd. De BTW is niet toewijsbaar, omdat [eiser] niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie te hebben verricht. Bovendien heeft [eiser] [gedaagde] ook niet voor de BTW aangemaand.
[eiser] en [gedaagde] moeten ieder de eigen proceskosten dragen
5.9.
In deze procedure krijgen [eiser] en [gedaagde] over en weer ongelijk. De kantonrechter ziet daarin aanleiding de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 365,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag met ingang van 3 mei 2023, tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 54,75 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.