ECLI:NL:RBOVE:2024:4371

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
ak_24_3143
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met intrekking woningaanbod voor uitgeprocedeerde asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een uitgeprocedeerde asielzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van een woningaanbod door de gemeente Enschede. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker, die al lange tijd in Nederland verblijft, gebruik maakte van de Bed-, Bad-, en Brood-regeling (BBB-regeling), welke per 31 december 2023 is beëindigd. De gemeente Enschede had tijdelijk de woonvoorziening van de stichting overgenomen die de verzoeker begeleidde. Na een incident waarbij de verzoeker een begeleider belaagde, heeft de stichting besloten de begeleiding te beëindigen, wat leidde tot de intrekking van het woningaanbod.

De voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard, omdat het schrijven van de gemeente geen besluit bevatte in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter oordeelde dat de gemeente niet handelde als bestuursorgaan, maar als gevolg van de beslissing van de stichting om de begeleiding te staken. Hierdoor was er geen rechtsmiddel open voor de verzoeker bij de bestuursrechter. De voorzieningenrechter heeft geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek gedaan en heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/3143
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,

gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: mr. I. Dunhof-Lampe.

Procesverloop

Op 29 juli 2024 heeft verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de intrekking van het woningaanbod aan de [adres 1].
Gelijktijdig heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2024. Verzoeker is verschenen bij zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door
[naam], programma-manager vluchtelingenopvang.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Verzoeker is een uitgeprocedeerde asielzoeker die al zeer lang in Nederland verblijft. Hij heeft jarenlang gebruik gemaakt van de Bed-, Bad-, en Brood-regeling (BBB-regeling), op grond waarvan hem onderdak en leefgeld voor de eerste levensbehoeften is verleend.
2. De BBB-regeling is met ingang van 31 december 2023 beëindigd, waarna verzoeker onder begeleiding is gekomen van de [stichting] (hierna: de stichting). Deze stichting begeleidt uitgeprocedeerde asielzoekers waarvan nog sprake is van enig perspectief in Nederland of elders. Iemand die onder de begeleiding van de stichting valt, ontvangt verstrekkingen zoals leefgeld en een woonvoorziening. De gemeente Enschede heeft tijdelijk het onderdeel woonvoorziening van de stichting overgenomen, tot dat de stichting in staat om dit zelf te doen. Als de begeleiding vanuit de stichting stopt, worden de verstrekkingen ook beëindigd.
3. Aan verzoeker is een woonvoorziening toegekend aan de [adres 2]. Bij brief van 27 juni 2024 is verzoeker aangezegd dat hij de woning aan de [adres 2] uiterlijk op 14 juli 2024 moet verlaten. In deze brief is hem tevens een woningaanbod gedaan om te verhuizen naar de [adres 1]. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat hij gebruik wil maken van het woningaanbod.
4. De gemeente Enschede heeft hiertoe een verhuisbedrijf ingehuurd om de verhuizing te organiseren en de woning aan de [adres 2] schoon en leeg op te leveren.
5. Blijkens door de gemeente van de stichting ontvangen informatie hebben op 16 juli 2024 twee begeleiders van de stichting verzoeker bezocht om de perspectiefplannen aan te scherpen, omdat verzoeker niet meewerkt aan zijn persoonlijke ontwikkeling en zinvolle dagbesteding. Bij het betreden van de woning door één van de begeleiders heeft verzoeker deze begeleider belaagd en in het gezicht geslagen. Deze begeleider is daarbij gewond geraakt. Naar aanleiding van dit incident heeft de stichting besloten om de begeleiding van verzoeker te stoppen. Dit heeft als gevolg dat de verstrekkingen zoals leefgeld en de woonvoorziening worden beëindigd.
6. Als gevolg hiervan heeft de gemeente Enschede bij schrijven van 23 juli 2024 het woningaanbod om te verhuizen naar de [adres 1] ingetrokken omdat er geen grondslag meer bestaat voor het faciliteren van een woonvoorziening. Het bezwaar en verzoek om een voorlopige voorziening richten zich tegen dit schrijven.
7. Bij vonnis van 9 augustus 2024 heeft de civiele voorzieningenrechter op vordering van de gemeente Enschede verzoeker veroordeeld om uiterlijk 10 augustus 2024 de woning aan de [adres 2] volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen.
Spoedeisendheid
8. Niet in geschil is dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening aangezien hij na de ontruiming van de woning aan de [adres 2] niet meer beschikt over eigen woonruimte.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
9. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
10. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of hij bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek.
10.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het schrijven van 23 juli 2024 geen besluit bevat als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat daarin enkel een mededeling wordt gedaan dat het eerdere woningaanbod wordt ingetrokken en dit geen publiekrechtelijke rechtshandeling behelst. Om die reden is in de brief ook geen bezwaarclausule opgenomen. Ter zitting is namens verweerder voorts betoogd dat er geen sprake is van een met een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling ten aanzien van een vreemdeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
10.2 Verzoeker bestrijdt dit en stelt zich op het standpunt dat de intrekking door de gemeente van het aanbod voor de woning aan de [adres 1] weldegelijk rechtsgevolgen heeft, al was het maar dat hij daardoor dakloos wordt. Als dat anders zou zijn dan is er in ieder geval sprake van feitelijk handelen ten aanzien van een verzoeker als vreemdeling als bedoeld in artikel 72, derde lid van de Vw 2000, waartegen ook bezwaar en beroep open staat en om een voorlopige voorziening kan worden verzocht.
11. De voorzieningenrechter maakt uit de door verweerder overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting op dat de [stichting] een ideële stichting is, die is opgericht vanuit de gedachte en het doel om uitgeprocedeerde asielzoekers die een binding hebben met Enschede te helpen, omdat de gemeente Enschede geen BBB-regeling meer kent. Het streven van de stichting is om deze mensen een menswaardig bestaan te geven en perspectief te bieden in Nederland of in het land van herkomst. De uitgeprocedeerde moet zelfstandig de hulpvraag bij de stichting indienen en deze hulpvraag wordt dan opgevat als een aanvraag om begeleiding te krijgen van de stichting. De aanvrager ontvangt wekelijks leefgeld en krijgt een woonvoorziening. Gelet op de geringe financiële middelen van de stichting heeft de gemeente Enschede aangeboden de stichting te financieren door middel van een subsidie voor het leefgeld en op verzoek van de stichting voorlopig te zorgen voor huisvesting. Begeleiding door de stichting wordt in het geval van agressie en fysiek geweld per direct beëindigd.
12. Vaststaat dat de gemeente de woning aan de [adres 2] huurde van Woningcorporatie Domijn. Deze woning is vervolgens in bruikleen gegeven aan verzoeker. Omdat de huurovereenkomst tussen de gemeente Enschede en de woningcorporatie Domijn afliep is verzoeker op 27 juni 2024 aangeschreven dat hij uiterlijk op 14 juli 2024 de woning aan de [adres 2] moest verlaten, maar is hem tevens een aanbod gedaan om te verhuizen naar de [adres 1]. Verzoeker heeft op dat moment aangegeven dat hij gebruik wilde maken van dit aanbod en in verband hiermee is afgesproken dat de verhuizing feitelijk zou plaatsvinden op 18 juli 2024.
13. Voor de beoordeling of tegen de intrekking van dit aanbod bezwaar open staat en hangende het bezwaar om een voorlopige voorziening kan worden verzocht acht de voorzieningenrechter bepalend in welke hoedanigheid de gemeente c.q. verweerder hier heeft gehandeld. De voorzieningenrechter deelt niet het standpunt van verweerder dat de gemeente in het geheel geen beslissing heeft genomen nu in de brief van 23 juli 2024 met zoveel woorden staat dat de gemeente Enschede het woningaanbod intrekt. De voorzieningenrechter is vooralsnog wel van oordeel dat dit door gemeente c.q. verweerder niet is gedaan als bestuursorgaan ter uitoefening van een bestuursrechtelijke taak of bevoegdheid maar is gebeurd als uitvloeisel van de beslissing van de stichting om de begeleiding en ondersteuning van verzoeker te staken. Daarmee verviel, zoals in de brief is verwoord, voor verweerder de grondslag om, gelet op de met de stichting gemaakte afspraken, voor de huisvesting van verzoeker te zorgen. Dat er voor verweerder na de beëindiging van de BBB-regeling nog een wettelijke grondslag of anderszins een publiekrechtelijke verplichting bestond om voor de huisvesting van verzoeker te zorgen is niet gebleken. Evenmin bestond er een verplichting om als bestuursorgaan op dit punt een buitenwettelijk begunstigend beleid te (blijven) voeren. Omdat verweerder in casu niet als bestuursorgaan in de uitoefening van een publiekrechtelijke taak heeft gehandeld, is er ook geen sprake van een situatie waarin het handelen op grond van artikel 72, derde lid van de Vw 2000 met een besluit gelijk moet worden gesteld.
14. Ter zitting is nog de vraag op tafel gekomen of de [stichting] besluiten heeft genomen waartegen mogelijk bezwaar kan worden gemaakt en om een voorlopige voorziening kan worden verzocht. Dienaangaande stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat niet een eventueel besluit van de stichting maar de brief van de gemeente onderwerp van deze procedure is. Maar wat daarvan zij, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de [stichting] geen krachtens publiekrecht ingesteld orgaan van een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Evenmin is sprake van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Niet gebleken is van enig wettelijk voorschrift op grond waarvan aan de stichting openbaar gezag is toegekend of van een uitzonderingssituatie op grond waarvan de stichting niettemin als bestuursorgaan moet worden aangemerkt. Dat de stichting subsidie ontvangt van de gemeente om haar doelstellingen te realiseren, maakt dit niet anders.
15. Nu geen sprake is van een besluit dat door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb, is genomen, staan daartegen geen rechtsmiddelen open bij de bestuursrechter.
16. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter kennelijk niet bevoegd om te beslissen op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal zich onbevoegd verklaren. Hierdoor wordt niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, waaronder verzoekers lezing van het incident op 16 juli 2024 en de vraag of hij daadwerkelijk dakloos zal worden of bij familie of bekenden onderdak kan vinden.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.