In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om de verdeling van pensioenrechten tussen twee partijen, [partij A] en [partij B], die van 1973 tot 1984 in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Tijdens hun huwelijk heeft [partij B] ouderdomspensioen opgebouwd bij SNS en AEGON. Na hun scheiding in 1984 hebben zij drie minderjarige kinderen. In de jaren 2002, 2016 en 2020 heeft [partij A] contact opgenomen met [partij B] over de pensioenrechten, maar pas in 2021 heeft [partij B] een overzicht van de opgebouwde rechten verstrekt.
[partij A] vordert in deze procedure dat [partij B] duidelijkheid geeft over de pensioenrechten en dat hij haar toekomende deel van het ouderdomspensioen betaalt, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [partij B] verzet zich hiertegen en vordert in reconventie betaling van een geldbedrag van € 7.235,-, dat hij stelt te hebben geleend van zijn vader voor de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pensioenrechten behoren tot de gemeenschap van goederen en dat [partij A] recht heeft op de helft van deze rechten, wat neerkomt op een bedrag van € 10.142,99 per 1 augustus 2024.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [partij B] in verzuim is omdat hij niet heeft voldaan aan de verzoeken van [partij A] om inzicht in de pensioenrechten. De rechtbank heeft het verweer van [partij B] over rechtsverwerking verworpen, omdat enkel tijdsverloop niet voldoende is voor het aannemen van rechtsverwerking. De rechtbank heeft de vordering van [partij B] in reconventie afgewezen en geoordeeld dat de vordering van [partij A] tot betaling van pensioenrechten kan worden verrekend met de vordering van [partij B] in reconventie. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.