ECLI:NL:RBOVE:2024:4336

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
08.088876.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een schroevendraaier na conflict

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het meer subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling, maar sprak hem vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, waaronder poging tot moord en poging tot zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een conflict op 12 maart 2024, waarbij de verdachte met een schroevendraaier in de richting van het onderbeen van het slachtoffer stak, wat resulteerde in een steekwond. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, in zijn vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een toewijzing van € 500,-- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank overwoog bij de strafoplegging de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de impact van het geweld op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.088876.24 (P)
Datum vonnis: 13 augustus 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats],
nu verblijvende in P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 juni 2024 en van 30 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]) door zijn advocaat mr. Y. ten Tuijnte is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Zwolle, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een schroevendraaier en/of mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of bovenlichaam heeft gestoken en/of in de enkel, althans in het onderbeen heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Zwolle, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een schroevendraaier en/of mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of bovenlichaam heeft gestoken en/of in de enkel, althans in het onderbeen heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Zwolle, althans in Nederland
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een schroevendraaier en/of mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of bovenlichaam te steken en/of in de enkel, althans in het onderbeen te steken.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte meermalen met een schroevendraaier in de richting van het hoofd en bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestoken. Deze gedragingen van verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het dodelijk raken van [slachtoffer], dat verdachte de aanmerkelijk kans op het intreden van de dood heeft aanvaard. Het primair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat niet wettig kan worden bewezen dat verdachte in de richting van het hoofd, het bovenlichaam of een ander vitaal lichaamsdeel heeft gestoken. Hierdoor was geen sprake van een aanmerkelijke kans op een dodelijk gevolg of zwaar lichamelijk letsel. Voor wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat dit kan worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna als bijlage aangehechte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 maart 2024 was er aan het begin van de dag een conflict tussen verdachte en
getuige [getuige]. Dit conflict liep uit op een worsteling, en daarna zijn verdachte en [getuige] ieder hun eigen weg gegaan. Later die dag reed verdachte als bijrijder in een Renault Twingo enige tijd achter een witte Volkswagen Caddy waar [getuige] en [slachtoffer] in reden. Op een gegeven moment kwamen de beide voertuigen met elkaar in botsing. De Caddy raakte daardoor van de weg en kwam tot stilstand tegen een schutting in een naast de weg gelegen tuin. De auto waar verdachte in zat stopte op straat en verdachte stapte uit met een schroevendraaier in zijn hand. Verdachte rende in de richting van de Caddy. Verdachte wilde naar eigen zeggen eigenlijk naar [getuige] toe gaan, maar omdat die al was weggerend, rende verdachte naar de bijrijderskant van de auto, waar [slachtoffer] nog zat. De autodeur was open en [slachtoffer] maakte zittend vanaf de bijrijdersstoel (met zijn benen uit de auto) schoppende bewegingen richting verdachte, terwijl verdachte met de schroevendraaier meermalen stekende bewegingen richting het onderbeen van [slachtoffer] maakte. [slachtoffer] heeft daardoor een (steek)wond aan zijn linker onderbeen opgelopen.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de stekende bewegingen die verdachte heeft gemaakt gericht waren op het hoofd of bovenlichaam van [slachtoffer] en daarmee op de dood van, danwel het zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan [slachtoffer]. Dat verdachte met een schroevendraaier in het onderbeen van [slachtoffer] heeft gestoken levert geen aanmerkelijke kans op het intreden van de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het hiervoor vastgestelde en overwogene wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair
hij op 12 maart 2024 te Zwolle, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met een schroevendraaier in de richting van het onderbeen te steken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiair
het misdrijf: mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een 38v-maatregel op te leggen, inhoudende dat verdachte geen contact heeft met [slachtoffer] voor de duur van vijf jaren, op straffe van één week gevangenisstraf per overtreding van die maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om bij het bepalen van de straf rekening te houden met hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd, met de rol van aangever bij het incident en het positieve reclasseringsadvies.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling met een schroevendraaier. Na een eerder conflict is verdachte achter de auto van [getuige] aangereden. De auto waar verdachte in zat, kwam in een woonwijk in botsing met de auto waarin [slachtoffer] als bijrijder zat, waardoor beide auto’s tot stilstand kwamen. Verdachte is toen direct uitgestapt en met een schroevendraaier in zijn hand naar [slachtoffer] gerend, die nog in de auto zat. Verdachte heeft toen met de schroevendraaier in de richting van het onderbeen van [slachtoffer] gestoken, en hem daar ook geraakt. Verdachte heeft door zijn manier van handelen angst en leed veroorzaakt bij [slachtoffer] en de andere inzittende van de auto, [getuige]. Dit soort feiten veroorzaken daarnaast gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij meent conflictsituaties met geweld te moeten oplossen.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 15 mei 2024. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte een belast verleden heeft. Vanaf dertienjarige leeftijd kwam hij regelmatig met justitie in aanraking in verband met vooral geweldsdelicten en verkeersovertredingen. Hij heeft eerder een traject bij de jeugdreclassering gevolgd en een toezicht bij de volwassenenreclassering, maar dit heeft niet geleid tot het stoppen van de justitiecontacten.
De belangrijkste criminogene factor wordt gevormd door de denkpatronen van verdachte. Verdachte lijkt af te wegen wat hij in bepaalde situaties van mishandeling, bedreiging en intimideren tussen hem en anderen moet doen, om vervolgens bewust te kiezen voor het gebruiken van geweld. Hij zegt dat hij het onderhavige feit mede heeft begaan, om zijn gezin te beschermen, terwijl zijn moeder liever ziet dat hij confrontaties uit de weg gaat. De overige leefgebieden van verdachte zijn op orde. Het gezin kan als beschermend worden gezien omdat hij de gezinsleden niet in de problemen wil brengen, maar er wordt door hen geen stevig tegenwicht geboden tegen de overtuigingen waarmee verdachte zijn gedrag goedpraat. De reclassering heeft de indruk dat bij verdachte wel leervermogen aanwezig is en zij adviseren aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan vier bijzondere voorwaarden te verbinden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het gepleegde feit en de recidive kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier weken passend is. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om daarnaast ook nog een 38v-maatregel, inhoudende een contactverbod, aan verdachte op te leggen.
Nu verdachte ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting al langer in voorlopige hechtenis verbleef dan vier weken, deed zich een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering voor. In verband daarmee heeft de rechtbank bij afzonderlijk bevel de opheffing van de voorlopige hechtenis reeds bevolen.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.600,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post ‘inkomstenderving’ en bedraagt € 600,--. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover die betrekking heeft op materiële schade, nu dit niet is onderbouwd. De gevorderde immateriële schade van € 3.000,- kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover die betrekking heeft op materiële schade, nu dit niet is onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdediging wil aannemen dat er schade is geleden, maar zij verzoekt het gevorderde bedrag drastisch te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De onder de post ‘inkomstenderving’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De benadeelde partij is door verdachte met een schroevendraaier in zijn onderbeen gestoken en heeft daar pijn en een blijvend litteken door opgelopen.
Nu vaststaat dat de benadeelde partij door de mishandeling lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft de benadeelde partij op de voet van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval en acht geslagen op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank stelt de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 12 maart 2024. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
meer subsidiair
het misdrijf:
mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het meer subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,-- (immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 3.100,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.M. Fluttert, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.
Buiten staat
Mr. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024115174. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 juli 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik was op 12 maart 2024 de bijrijder van de zwarte Renault Twingo die in aanrijding kwam met de witte Volkswagen Caddy. Ik ben de man van wie op de camerabeelden te zien is dat die aan de rechterkant van de auto uitstapt en naar de andere auto toe rent. Ik had op dat moment een schroevendraaier in mijn hand. Ik ben daarmee richting de auto gelopen en de deur van de bijrijderskant ging open. [slachtoffer] deed de deur open en hij begon te trappen met zijn benen uit de auto richting mij. Toen heb ik mij verweerd en ik heb hem met de schroevendraaier in zijn enkel geraakt.
2.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 12 maart 2024, pagina’s 21 en 22, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op 12 maart 2024 was ik samen met een vriend, [getuige], van mij op pad met zijn auto. Wij vertrokken vanuit de werkplaats weer terug richting Zwolle. Wij reden in een witte Caddy. Op het moment dat moment wij op de Waallaan reden probeerde een auto ons in te halen. Ik weet dat dit een zwarte auto betrof. Dit was vlak voor de paaltjes op de weg dicht bij waar wij in de tuin zijn beland. Ik kan niet goed vertellen vanuit welke richting wij gereden kwamen. Ik voelde ineens dat wij naar links gingen. Wij belanden toen in de tuin naast de weg. Ik probeerde uit de auto te komen en deed de autodeur open. Ik zag in de spiegel een jongen op mij af komen rennen. Ik zag dat deze jongen iets bij zich had. Ik zag iets van ijzer en dat het lang was. Ik weet niet precies wat het was een schroevendraaier of een mes. Ik bleef in de auto zitten en begon te schoppen in de richting van deze rennende jongen. Ik had het gevoel dat deze jongen mij wat aan wilde doen. Ik zag dat de jongen meerdere keren een stekende beweging in mijn richting maken. Ik zag dat de jongen niet dichterbij mij kon komen doordat ik schopte.
Ik zag op dat moment dat mijn linker enkel aan het bloeden was. Ik voelde op dat moment
ook direct een beetje pijn. Ik moet nu nog naar de huisarts om de steekwond te laten hechten. Ik ben ter plaatse nagekeken door de ambulance welke de wond goed heeft schoongemaakt en verbonden.