ECLI:NL:RBOVE:2024:4328

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
10685598 \ CV EXPL 23-1962
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurkosten voor gehuurde machines na niet-terugbrengen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door de heer W. Kistemaker, vorderde betaling van een bedrag van € 2.017,75 voor de huur van een betonfrees en een parketschuurmachine die door de gedaagde waren gehuurd maar niet tijdig waren teruggebracht. De procedure volgde op een mondelinge behandeling en getuigenverhoren die plaatsvonden in februari en april 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de machines had gehuurd in de periode van 13 juni 2022 tot en met 10 juli 2022, maar deze niet had teruggebracht. De gedaagde heeft ontkend de machines te hebben gehuurd, maar de getuigenverklaringen van medewerkers van de eiser waren consistent en ondersteunden de vordering van de eiser. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst, hoewel niet ondertekend, wel degelijk tot stand was gekomen en dat de eiser recht had op betaling van de huurkosten. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten en wettelijke handelsrente toegewezen. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10685598 \ CV EXPL 23-1962
Vonnis van 13 augustus 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: de heer W. Kistemaker (AGIN Timmermans),
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de heer [gemachtigde].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 6 februari 2024 gehouden mondelinge behandeling tevens mondeling tussenvonnis;
- de machtiging van [gedaagde] dat [gemachtigde] bevoegd is om namens haar als gemachtigde op te treden;
- het proces-verbaal van het op 10 april 2024 gehouden (contra-)getuigenverhoor;
- de namens [gedaagde] overgelegde productie;
- de conclusie na getuigenverhoor met producties 9 t/m 12 van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar en handhaaft wat in het voornoemd tussenvonnis van 6 februari 2024 is overwogen en beslist. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiser] opgedragen te bewijzen dat [gedaagde] in de periode van 13 juni 2022 t/m 10 juli 2022 een betonfrees en parketschuurmachine van haar gehuurd heeft.
2.2.
In het kader van de bewijsopdracht heeft [eiser] op 10 april 2024 door de kantonrechter mevrouw [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en mevrouw [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) als getuigen laten horen. In contra-enquête, die ook op 10 april 2024 plaatsvond, is door de kantonrechter de heer [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]) als getuige gehoord.
De getuigenverklaringen
2.3.
[gemachtigde] is de echtgenoot van [gedaagde] en werkzaam voor haar eenmanszaak. [gemachtigde] heeft namens [gedaagde] werkzaamheden verricht aan de vloer in het filiaal van [eiser] in [plaats] in opdracht van de eigenaar van het pand. [getuige 1] en [getuige 2] waren op het moment dat [gemachtigde] de werkzaamheden verrichtte werknemers van [eiser] en aanwezig in het filiaal in [plaats]. [getuige 1] is nog steeds in dienst van [eiser], [getuige 2] vanaf 1 juni 2023 niet meer.
Door [getuige 1] is, onder meer, het volgende verklaard:
‘(…)
De heer [gemachtigde] kwam bij mij en vertelde mij dat bij het werken aan de vloer in de winkel iets niet goed was gegaan en dat hij iets nodig had om wat hij eerder had aangebracht er weer af te halen. Ik weet dat hij ongeveer drie machines zelf had meegenomen, waaronder een stofzuiger. Ik heb hem twee machines meegegeven, waaronder een schuurmachine.
(…)
Ik weet niet meer wat de heer [gemachtigde] in de winkel had gedaan voordat hij zich bij mij bij de balie meldde. Ik weet bijna 100% zeker dat de heer [gemachtigde] zich bij mij meldde omdat er iets niet goed was gegaan en hij machines nodig had. Ik heb destijds een contract opgemaakt in verband met de twee machines, dat contract is niet ondertekend. Waarom het contract niet is ondertekend weet ik niet meer. Ik weet niet meer hoelang de heer [gemachtigde] met de beide machines aan het werk is geweest. U vertelt mij dat in de factuur staat dat een betonfrees en een parketschuurmachine is gehuurd. Nu u mij dit zegt, kan ik mij dit weer herinneren. Een parketschuurmachine heeft aan de onderzijde een grote schijf waar je meer mee kan schuren dan alleen parket. Een betonfrees is een frees die in dit geval een kleine laag van het beton afhaalt en dus niet een machine die sleuven freest.
(…)’
Door [getuige 2] is, onder meer, het volgende verklaard:
‘(…)
De man die het werk zou gaan uitvoeren noemde zichzelf [gedaagde]. Hij had een schuurmachine nodig om de bestaande coatinglaag van de vloer te verwijderen. [gedaagde] heeft van ons een parketschuurmachine in ontvangst genomen om de coating te verwijderen. Ik zeg ons, omdat ik met [getuige 1], die u ook als getuige heeft verhoord, de balie bemande. [getuige 1] heeft het huurcontract opgesteld. U vraagt mij of [gedaagde] nog andere machines van [eiser] heeft gehuurd, maar ik herinner mij alleen de parketschuurmachine. Ik weet dat hij ook schuurvellen (schuurpapier) heeft opgehaald om met de parketschuurmachine te gebruiken. Het huurcontract is niet getekend omdat [gedaagde] zij dat hij dat wel later zou doen nu hij nog bezig was met zijn werkzaamheden aan de vloer. Ik kan mij ook nog herinneren dat [gedaagde] een coating had aangebracht die nogal een penetrante geur afgaf. [gedaagde] zei opgegeven moment dat de coating die hij al had gebruikt niet de juiste kleur had en dat hij een andere coating zou ophalen, maar ik heb hem vervolgens nooit meer teruggezien. Het contract is daarom niet ondertekend. [gemachtigde] is een aantal dagen aan het werk geweest en vervolgens vertrokken en nooit meer teruggekomen.
U vertelt mij dat volgens de factuur ook een betonfrees is gehuurd, maar dat herinner ik mij niet.
(…)’
Door [gemachtigde] is in contra-enquête, onder meer, het volgende verklaard:
‘(…)
Ik heb werkzaamheden uitgevoerd bij [eiser] in opdracht van de heer [naam]. Dat bestond uit het opruwen, reinigen en coaten van de bestaande vloer. Die vloer was al van een coating voorzien. Ik heb voor deze werkzaamheden de eigen boenschuurmachine gebruikt voor het opruwen en reinigen van de bestaande vloer. Met de eigen stofzuiger heb ik het materiaal dat bij het opruwen vrijkomt, opgezogen. Een betonfrees had ik helemaal niet nodig. Je gebruikt een dergelijke frees als sprake is van een betonvloer met grind erin die je helemaal vlak wil maken. Dat was hier niet aan de orde. Een parketschuurmachine heb ik uiteraard niet nodig gehad, want ik heb geen parket geschuurd.
Ik overhandig u en de wederpartij e-mail die ik in februari van dit jaar met [eiser] heb gewisseld. Daaruit volgt dat je alleen een machine kan huren nadat er een contract is opgemaakt en door beide partijen ondertekend, een borgsom is betaald en een legitimatiebewijs is getoond. Dat is in 2022 toen ik de opdracht uitvoerde niet gebeurd en dat is dan toch wel raar.
(…)’
De conclusie na getuigenverhoor
2.4.
Na het (contra-)getuigenverhoor is [eiser] door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om een conclusie na getuigenverhoor te nemen, waar zij gebruik van heeft gemaakt. [eiser] benoemt daarin onder andere dat [gemachtigde] een e-mail heeft overgelegd van een bestelling van een machine bij [eiser] in februari 2024, met als doel om daarmee aan te tonen welke voorwaarden door [eiser] worden gesteld aan het verhuren van machines. Volgens [eiser] gaat de vergelijking van de situatie in de e-mail met de onderhavige situatie niet op, omdat [gedaagde] de machines huurde en gebruikte voor de werkzaamheden in de hal van [eiser] en de werknemers van [eiser] erop vertrouwde dat de afhandeling van de huur en het ondertekenen van het contract tijdens de werkzaamheden zou plaatsvinden. [eiser] heeft op 13 juni 2022 een huurovereenkomst op naam en op het klantnummer van [gedaagde] opgesteld voor de betonfrees en parketschuurmachine, die zij als productie heeft overgelegd.
Volgens [eiser] zijn partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst ervan uitgegaan dat dat de huurperiode een week zou zijn. Op de huurovereenkomst zijn de prijzen nog niet ingevuld, omdat er bij het opstellen daarvan nog geen definitieve einddatum bekend was. De huurovereenkomst is niet ondertekend door [gemachtigde]/[gedaagde].
2.5.
[gedaagde] heeft, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld en op haar verzoek uitstel heeft gekregen, niet gereageerd op de conclusie na getuigenverhoor van [eiser].
De bewijswaardering
2.6.
Voor het oordeel dat een partij is geslaagd in een bewijsopdracht moet de kantonrechter een redelijke mate van zekerheid hebben dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan. Met andere woorden: het feit moet voor de kantonrechter voldoende aannemelijk zijn. Niet noodzakelijk is dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan (Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182, r.o. 3.4.3).
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] is geslaagd in haar bewijsopdracht. De kantonrechter komt tot deze conclusie op basis van de volgende overwegingen.
2.8.
Door zowel [getuige 2] als door [getuige 1] is verklaard dat de man die de werkzaamheden aan de vloer in het filiaal van [eiser] in [plaats] verrichtte bij hun aan de balie is geweest om wat te huren. Volgens [getuige 1] was dit [gemachtigde], volgens [getuige 2] noemde de man zich [gedaagde]. De door [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen zijn consistent en bevatten geen tegenstrijdigheden voor zover die inhouden dat namens [gedaagde] een parketschuurmachine van [eiser] is gehuurd voor de werkzaamheden aan de vloer, dat [getuige 1] een huurovereenkomst heeft opgesteld en dat deze niet is ondertekend door [gemachtigde]/[gedaagde]. [eiser] heeft bij de conclusie na getuigenverhoor als productie de huurovereenkomst overgelegd die [getuige 1] heeft opgesteld. De huurovereenkomst staat op naam van [gedaagde], is gedateerd op 13 juni 2022 en benoemt dat er een ‘
BETONFREES 20 CM 230V’en een
‘PARKETSCHUURMACHINE DIAM 40C’ besteld is. Door [getuige 2] is verklaard dat [gedaagde] zou hebben gezegd dat hij de huurovereenkomst later wilde ondertekenen, omdat hij nog bezig was met de werkzaamheden aan de vloer. Hij heeft dit uiteindelijk niet gedaan, omdat hij volgens [getuige 2] weg is gegaan om een andere kleur coating op te halen voor de vloer en vervolgens niet meer is teruggekomen om de werkzaamheden af te maken. [gemachtigde] heeft erkend dat hij na een paar dagen is gestopt met de werkzaamheden en deze niet meer heeft afgemaakt. Hij verklaart echter dat hij de machines in kwestie niet heeft gehuurd en ook niet nodig had voor de werkzaamheden aan de vloer. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat [gemachtigde] beide machines voor zijn werkzaamheden kan hebben gebruikt. De huurovereenkomst en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] samen maken naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [gedaagde] de betonfrees en parketschuurmachine heeft gehuurd.
2.9.
Volgens [eiser] zijn partijen bij de aanvang van de huurovereenkomst ervan uitgegaan dat de huurperiode van de machines een week zou zijn. Op de overgelegde huurovereenkomst staat ‘
Verhuur beg.: 13/06/22 7:00’ en ‘
Verhuur End.: 17/06/22 17:00’. Die begin- en einddatum komen overeen met een werkweek van vijf dagen. Uit artikel 7:228 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een huurovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt wanneer die tijd is verstreken. [gedaagde] had de beide machines daarom uiterlijk 17 juni 2022 om 17:00 uur weer moeten inleveren. Dat is niet gedaan want volgens [gedaagde] heeft zij niets gehuurd, maar dat standpunt is onjuist. Op grond van artikel 7:230 BW moet worden aangenomen dat de huurovereenkomst na 17 juni 2022 doorliep. [eiser] heeft daarom de huur tot en met 10 juli 2022 in rekening mogen brengen. Pas op 22 juli 2022 heeft [gemachtigde] aan [eiser] laten weten de werkzaamheden niet te zullen afmaken, zo volgt uit de door [eiser] overgelegde e-mail van die datum.
De verschuldigde huur
2.10.
[eiser] heeft een bedrag van in totaal € 2.017,75 gevorderd, dat ziet op de huur van de betonfrees en parketschuurmachine in de periode van 13 juni 2022 t/m 10 juli 2022. Dit bedrag is toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten en rente
2.11.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente.
2.12.
De vordering van [eiser] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 302,66 (exclusief btw) zal worden toegewezen.
2.13.
De overeenkomst tussen partijen is een handelsovereenkomst en dus is de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW van toepassing. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen zoals is gevorderd.
Proceskosten
2.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter kent voor het salaris van de gemachtigde van [eiser] één punt toe voor de dagvaarding, één voor de mondelinge behandeling, één voor het getuigenverhoor aan eigen zijde, een half punt voor het bijwonen van het getuigenverhoor aan de zijde van de tegenpartij en een half punt voor de akte na het getuigenverhoor. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,91
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
952,00
(4,00 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.665,91

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.506,97, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over
€ 2.017,75 met ingang van 25 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.665,91, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.