Uitspraak
1.De procedure
- het proces-verbaal van het op 10 april 2024 gehouden (contra-)getuigenverhoor;
2.De verdere beoordeling
BETONFREES 20 CM 230V’en een
‘PARKETSCHUURMACHINE DIAM 40C’ besteld is. Door [getuige 2] is verklaard dat [gedaagde] zou hebben gezegd dat hij de huurovereenkomst later wilde ondertekenen, omdat hij nog bezig was met de werkzaamheden aan de vloer. Hij heeft dit uiteindelijk niet gedaan, omdat hij volgens [getuige 2] weg is gegaan om een andere kleur coating op te halen voor de vloer en vervolgens niet meer is teruggekomen om de werkzaamheden af te maken. [gemachtigde] heeft erkend dat hij na een paar dagen is gestopt met de werkzaamheden en deze niet meer heeft afgemaakt. Hij verklaart echter dat hij de machines in kwestie niet heeft gehuurd en ook niet nodig had voor de werkzaamheden aan de vloer. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat [gemachtigde] beide machines voor zijn werkzaamheden kan hebben gebruikt. De huurovereenkomst en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] samen maken naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [gedaagde] de betonfrees en parketschuurmachine heeft gehuurd.
Verhuur beg.: 13/06/22 7:00’ en ‘
Verhuur End.: 17/06/22 17:00’. Die begin- en einddatum komen overeen met een werkweek van vijf dagen. Uit artikel 7:228 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een huurovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt wanneer die tijd is verstreken. [gedaagde] had de beide machines daarom uiterlijk 17 juni 2022 om 17:00 uur weer moeten inleveren. Dat is niet gedaan want volgens [gedaagde] heeft zij niets gehuurd, maar dat standpunt is onjuist. Op grond van artikel 7:230 BW moet worden aangenomen dat de huurovereenkomst na 17 juni 2022 doorliep. [eiser] heeft daarom de huur tot en met 10 juli 2022 in rekening mogen brengen. Pas op 22 juli 2022 heeft [gemachtigde] aan [eiser] laten weten de werkzaamheden niet te zullen afmaken, zo volgt uit de door [eiser] overgelegde e-mail van die datum.